VOOR DE JEUGD I: •4iP LEIDSCH DAGBLAD Donderdag 21 Maart 1929 No. 12 •4lF" DE OUDE TUINBAAS. 9 i i i |fc i k EEN VERTELLING UIT ZUID-LIMBURG. Godard, der Ambachtsheer van Daaï- is gestorven eo op het eeuwenoude dat, op een. terrasvormige® heuvel q een uitgestrekt park lag, heersch- droefheid. 't Waren de bedienden, goeden heer betreurden, want de vas reeds lang geleden gestorven aren geen kinderen, eer een maand nadat graaf Godard n was, kwam graaf Leo, neef en m van den Ambachtsheer, het kas- onen. Reeds kort na zijn aankomst de bedienden, dat de jonge graaf eden was met hetgeen hij in en bui- kasteel zag. Alles vond hij ouder- de zalen, de stallen, ja zelfs den het park wilde hij anders hebben, gravin vond alles heel mooi en. :t vierjarige gravinnetje, was al da te lievelinge van alle bedienden en an Jan, den ouden tuinbaas, die tertig jaren tuin en park bad ver- zooals de oude graaf dit wen9chte, f.n al dat nieuwe gedoe, waarover 10 met hem sprak, begreep Jan niet toch durfde hij zijn nieuwen heer 11 driftig was. niet tegenspreken, en I hij zijn best hem te begrijpen, al hij er niets van. as het ook op den dag vóór Palm- De oude tuinman was toen bezig ive palmtakjes af te snijddn die den. n dag zouden worden meegenomen kerk 1). Terwijl hij takje na takje kwam de graaf voorbij, die met naar de in verschillende vormen palmboompjes keek en-daarna be te zeggen: .Luister eens. tuinman, et, dat mijn tuin er uitziet als een •f. De palmboompjes worden dus Zuid-Limburg, waar veel Katholie- ien. worden op Palra-Zondag deze es naar de kerk gebracht om ge wonden en daarna te worden ge- den tuin of op den akker. voortaan niet meer geschoren in den vorm van schaapjes en eendjes. Goed begrepen?" „Ja, mijnheer de graaf", was het zachto antwoord. „F.n nu hob ik je nog wat te vertellen", hernam de graaf. „Je begrijpt, dat ik net zeer op prijs stel, een goed verzorgden tuin te hebben, en daarvoor heb Üi altijd trouw je best gedaan, Jan. En als je nu jong ge noeg was, om te kunnen leeren. wat er in dozen tijd van een tuinbaas wordt verlangd dan zou rk er niet aan denken, een jongen tuinman te nemen. Maar jij, op jouw leeftijd, kunt je niet voorstellen, hoe de tuinen tegen woordig worden aangelegd 't Is. zooals de graaf zegt", was weer het antwoord. „Welnu", vervolgde de graaf, „daarom komt er hier tegen Pinksteren een nieuwe tuinman, die jonger en dus beter met het nieuwe systeem van tuinarbeid op de hoogte is dan jij. En van het jaargeld, dat mijn oom op je heeft vastgesteld, kun je best leven, vooral wanneer je het tuinhuisje wilt gaan bewonen, dat achter het park ligt; Tt ia ruim genoeg voor jou en je vrouw. „Hoe bedroefd zal mijn vrouw zijn, als ik haar vertel, dat we de tuinmanswoning moeten verlaten," zuchtte de oude man. „En ze had altijd gedacht, dat ze in de tuinmanswoning, waar we bijna veertig jaren zoo gelukkig waren, mocht blijven wonen tot aan haar dood „Ja dat kan nu eenmaal niet, tuinman," klonk het op beslisten toon. „Maar je kunt hier blijven tot Pinksteren, dan eerst ver wacht ik je opvolger Toen de graaf even later was heenge gaan, stond oude Jan als versuft hem na te staren, en daarna drupte traan op traan langs zijn gerimpelde wangen en'vandaar op de afgesneden palmtakjes in zijn hand. „Deze zullen du9 de laatste palmtakjes zijn, die ik van deze zelfgekweekte boompjes snijd," sprak hij met een snik. „Ach. dat deze takjes, als ze morgen zijn gewijd, mij toch het geluk zullen brengen, het geluk dat ik niet het werk behoef neer te leg gen, waaraan Or veertig jaren al mijn krachten heb gewijd en dat rk zoo liefheb." Daar luidde de bel voor het middagmaal. Ook Jan moest naar de tuinmanswoning, waar zijn vrouw hem met *t eten wachtte. Hij tiet daarom de afgesneden palmtakjes bij de heg liggen, en ging naar huis. Nóch de graaf, nóch de tuinman hadden Elsje ongemerkt, die met twee poppen en een Teddy-beer achter de palmbeg. op het grasveld, speelde. Poch Elsje, kleine wijs neus, had het geheele gesprek gehoord. Maar niemand hoorde *t lieve, nu wat droeve stemmetje van het kind. dat heel zacht tot het beertje Zeide: ..Neen. hè. Beri. zoete Janhaas mag niet uit zijn huis gaan Als Janhaas uit zijn huis gaat. neemt hij de lieve kon tintjes ook mee. Die moeten dan in dat Teeliike tuinhuisje, en dan zien wii de lieve konijnties van Janbaas nooit meer terug. Kom, Beri. laten wij ook maar weg gaan. Kom. we gaan heel ver naar het boefh daar zijn een heeleboel kormnties Elsje stoorde er zich niet het minst aan. of Beri en de poppen haar aankeken, alsof ze wilden zeggen: „Je moogt niet alleen naar het bosoh. Elsje," want zoodra de tuinman was heengegaan, nam ze één der poppen en ook Beri op en liep er mee den tuin uit. recht door naar het park. dat slechts door een hekje en een heg van prikkeldraad van het bosch was gescheiden. Midden in het park, juist aan den rand van den vijver, bleef Elsje besluiteloos staan, 't Kwam. omdat ze de eendjes zag en geen brood had meegenomen. ..Beri. willen we brood gaan halen?" vroeg ze het beertje. Misschien omdat Beri niets zeide. dacht Elsje, dat ze toch maar eerst naar 't bosch moest gaan. om de konijntjes te zien. Zij legde toen de pop in het gras aan den vijverrand neer. en begon met te zeggen: „Jij mag hier blijven om naar de eendjes te kijken, snoesje! Straks, als Beri en ik de konijntjes hebben gezien, komen wij je weer halen, hoor, schatje 1" Pop kreeg eerst nog een kusje en daarna liep Elsje met Beri verder, en zoo, door het juist openstaande hekje, kwam ze in het bosch. Hoe ver ze liep. begreep ze zelf niet, doch toen ze. na heel lang door het mulle zand geloopen te hebben, in een bosch je vol dicht struikgewas stond, waar eenige konijnenho len waren, vroeg ze het beertje: ..Ben jij óók zoo heel moe, Beri? En wil jij óók even gaan zitten?" Doodmoe als ze was, zette Elsje zich op de afgevallen bladeren tusschen de strui ken neer. en toen duurde het niet lang. of ze was met Beri in haar armen, ingeslapen. Natuurlijk verkeerden allen op het kas teel in grooten angst, zoodra men bemerkte, dat Elsje nergens te vinden wa9. En nog grooter werd die angst hij het vinden van haar pop, vlak bij den vijver. Toen had nie mand rust meer en werd er zelfs reeds in den vijver gedregd. Niemand kwam echter op de gedachte. Elsje in het struikgewas, dat aan de heide grensde, te zoeken. Hieraan dacht alleen oude Jan, zoodra hij van Elsje's verdwijning hoorde, en dit was pas Iaat in den avond, toen alle anderen het kind reeds gestolen ofgestorven dach ten. „Hij, die mijn kind terugbrengt, krijgt de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1929 | | pagina 13