Aan de Burgerij
van Leiden!
loopen geruchten over aan het gemeentebestuur toege
schreven plannen. Van alle kanten komt een aanzwellende
stroom van stemmen die roepen om behoud van den gevel
en den toren, ,om herbouw. Laat mij U zeggen, dat de
meest noodige gegevens om een meening te vormen, om
plannen te maken, laat staan om beslissingen te nemen
nog ontbreken en noodzakelijkerwijze nog zoolang zullen
ontbreken, tot de dooi en een deskundig onderzoek van
wat bleef staan door monumentenkundigen, ons die ter
beschikking stellen. Eerst daarna ,kan het gemeente
bestuur zichzelf een meening vormen over hetgeen
m o g e 1 ij k is.
De vraag wat w e n s c h e 1 ij k is, zal na voorlich
ting over het mogelijke door U moeten worden uitge
maakt. Uwe wenschen zullen bij den gemeenteraad groot
gewicht in den schaal leggen en ik wil U opwekken om
van Uwe inzichten en wenschen zoo duidelijk mogelijk te
doen blijken. Indien de burgerij van éénen zin is, laat dit
dan ook Uw bestuur weten, hun besluit zal daardoor ver
gemakkelijkt, de uitvoering ervan bespoedigd worden.
Wat er verrijze, moge worden geschraagd door een eens
gezinde burgerij.
Als hoofd van de Brandweer en de Politie is het mij
een dringende behoefte openlijk mijn tevredenheid en
dank uit te spreken aan de leiders en het personeel van
die diensten, die onder moeilijke omstandigheden met
vuur en groote toewijding hun plicht en hun best gedaan
hebben.
Aan alle burgers eindelijk mijn hartelijken dank voor
de mij toestroomende bewijzen van deelneming en van
hulpvaardigheid en voor de voorbeeldige en treffende
wijze, waarop zij de taak van het gemeentebestuur
trachten te verlichten.
De Burgemeester van Leiden,
A. VAN DE SANDE BAKHUYZEN.
Leiden, 17 Februari 1929.
a wat ik, terwijl de puinhoopen van het grootste
1 van onze stad nog brandende waren, als voor-
van Uwen Gemeenteraad, overweldigd en gesla-
ior de onstellende gebeurtenis kon zeggen gevoel
behoefte mij als Burgemeester rechtstreeks te
n tot de burgerij van onze zwaarbeproefde stad
ir mijn innige deelneming te betuigen.
gevoel alle moeilijkheden, die het voortzetten
iet stadsbestuur nu met zich brengen gaat, ik
de last, die U allen gedurende jaren zult ervaren,
»el de teleurstelling die een tijdelijke stilstand in
loruitgang der stadsontwikkeling voor ons allen
rengt, ik gevoel de beteekenis van het verlies van
1 waardevolle ervaring, die in de verzamelde
ns op het Stadhuis bewaard werden, ik weet dat
p voor Leiden een financieel nadeel is, dat goed-
!t moet worden, misschien ten koste van andere
chte verbeteringen. Ik ken U genoeg om te
dat gij dit alles met gelatenheid zult dragen,
ar verre daarboven klinkt uit alles wat ik van U
ijkt uit alles wat ik van U bemerk, de klacht van
mer, klinkt de stem van Uw harteleed. Wanneer
hrikt door de gedachte: ons Stadhuis staat er
er, wanneer ge bedenkt: onze toren doet zijn
rde klokjes niet meer over onze huizen en door
aten beieren, wanneer gij van buiten komende
alik van Uw eigen stad niet meer herkent, dan
en mij het harte toe van pijn. Van Uwe be-
gezichten en uit Uwe brieven lees ik dat dit de
die U bevangen houdt en ik begrijp welke hoop
relt.
rilde wel dat het mij gegeven ware woorden
it te spreken en, liever nog, daden tot spoedige
ing te doen, zoodat ik U bij het loopen langs
de tranen in de oogen mocht besparen door U
een beter toekomstbeeld te bieden.
stad, in Uwe dagbladen, in het gansche land