t
HOE WIJ DEN
AUTO-WEDSTRIJD ZAG
rugkora, zal ik uw zaak nauwkeurig onder
zoeken".
„Dan hebt ge 't geval al lang vergeten,
heer!"
„Stel u gerust. Wanneer ik dit plein over
steek en naar de kerk kijk. zal ik me dade^
lijk weer herinneren, dat we hier samen
stonden en ik zweer u bij mijn baard, dat
de schurk niet ongestraft dc rechtzaal zat
verlaten, wanneer het blijkt, dat gij gelijk
hebt".
Jaren verliepen, eer keizer Otto naar
Milaan terugkeerde. Eenmaal daar, herin
nerde hij zich echter zijn belofte, en liet
onmiddellijk de vrouw opsporen. Na lang
zoeken verscheen zij voor den vorst, in ge
zelschap van een man. en zoodra ze den
keizer zag, riep ze verheugd uit:
„Sire, in plaats van u te verzoeken mij
te wreken, vraag ik u, me te willen gelük-
wenschen met het buitenkansje, dat mij
tijdens uw afwezigheid te beurt viel. Deze
man is dezelfde, die me \roeger 't leven
ondraaglijk maakte, Toen hij zelf weduw
naar werd, begreep hij het verdriet, dat mij
wedervaren wa9; en niet alleen hield hij
op me te treiteren, maar hij heeft me zelfs
later ten huwelijk gevraagd, en de manier,
waarop hij voor mijn kinderen zorgt, is oor
zaak, dat ik hem than9 evenzeer bemin als
ik hem vroeger haatte."
Zonder hierop te antwoorden, wendde
keizer Otto zich tot den man en vroeg
kortaf:
„Is het waar, dat gij vroeger allerlei leu
gens omtrent deze vrouw verteld hebt?"
„Ik zal het niet ontkennen, sire, het was
zeer oneerlijk van me, doch zij heeft het
me vergeven, en we leAren thans uiterst ge
lukkig met elkaar."
„Dat doet me genoegen voor u; 't heeft
echter met de zaak zelf niets te maken. Ik
heb bij mijn baard gezworen, dat ik deze
vrouw zou wreken, en dus zal het geschie
den ook."
Of de vrouw al protesteerde, en telkens
weer opnieuw verzekerde, dat de keizer
haar ongelukkig maakte, 't hielp niet: de
lakenhandelaar werd veroordeeld tot twin
tig stokslagen of een maand gevangenis
straf, benevens een hooge boete. Onder veel
pruttelen koos hij het laatste.
Na afloop van het rechtsgeding zei de
oude leeraar tot zijn vroegeren scholier:
„Me dunkt, sire, dat er vandaag op uw
rechtvaardigheid nogal iets af to dingen
viel."
„Best mogelijk, waarde vriend, maar ik
had gezworen bij mijn baard en daar gaat
niets boven
„Ik vrees, sire", zuchtte de oude, „dat
die roode haardos u nog eens leelijk in
ongelegenheid zal brengen."
En de toekomst bewees, dat de man
gelijk had.
Eenigen tijd na deze gebeurtenis stierf de
hertog van Beieren. Hij werd opgevolgd door
zijn zoon Adelgis, die zich tegen de macht
van den keizer wilde verzetten.
Jullie begrijpt, dat de roode baard her
haaldelijk genoemd werd, toen de keizer
zijn boodschappers uitzond met het bericht,
dat Adelgis onmiddellijk voor hem moest
verschijnen, indien hij ten minste zijn hoofd
nog lanier op zijn schouders wenschte te
laten rusten.
De nieuwe hertog begreep, dat hij een
verzet op den duur toch niet zou kunnen
volhouden en begaf zich met zijn hoogwaar
digheidsbekleders naar het hof van den
machtigen heer. die allesbehalve zacht op
trad jegens hen. die hen durfden trotseeren.
Gezeten op zijn troon, wachtte de keizer
den boeteling af:
„Zijt ge daar. oproerling,,' klonk het den
angstigen hertog tegemoet. „Weet, dat ik
grooten lu9t heb, u naar uw vader te
sturen."
In doodsangst wierp Adelgis zich op de
knieën, smeckend om genade voor zijn on
bezonnenheid. Ook de oude leermeester
waagde het, een beroep te doen op 's keizers
edelmoedigheid.
„Welnu." zei de vorst ten slotte, „ik zal
genade voor recht laten gelden. Uw dood
verlang ik niet. ten minste wanneer ge u
houdt aan hetgeen ik zal bevelen. Morgen
ochtend moet ge den eed van trouw afleggen
met geschoren kruin en in een mantel, die
u tot de knieën reikt; dat is de eenige straf,
die ik u opleg, doch ik zweer bij mijn baard,
dat ge die ten uitvoer zult brengen."
Nu zullen jullie waarschijnlijk zeggen,
dat bet geval niet zoo heel erg was, en
jullie zoudt gelijk hebben, wanneer niet
juist in de tiende eeuw een korte mantel
en een kaalgeschoren kruin het bewijs wa
ren, dat de drager tot de allerlaagste klasse
der maatschappij behoorde. Nu ik jullie dit
vertel, zul je begrijpen, dat hertog Adelgis
wanhopig was over het ontecrend besluit
Ilij wist er echter iels op te verzinnen.
Den volgenden morgen verscheen niet al
leen de hertog, doch al de personen, die hem
vergezelden, in 't voorgeschreven kostuum.
De schande was nu algemeen, en daardoor
minder groot geworden. Adelgis legde den.
eed van trouw af, en vertrok nog dienzelf
den dag naar zijn land.
Weer herhaalde de oude leermeester zijn
sombere voorspelling, en dit keer ant
woordde de vorst hem:
,,'t Is mogelijk, dat gc gelijk hebt."
En, ja. éón harde les was er nog maar
noodig, om den keizer voor goed te genezen.
't Was Paschen. Keizer Otto vertoefde te
Bamberg en bezocht daar met zijn gevolg
den Dom, terwijl in het paleis een schitte
rend feestmaal werd aangericht. De opper
kok liep bedrijvig heen en weer en kwam
handen te* kort, om alles naar behooren te
regelen. In dien tijd bevond zich aan het
hof van keizer Otto de twaalfjarige hertog
van Souave-, een alleraardigste jongen, al
was-ie een beetje snoeplustig en ondeugend.
Dit jongmensch nu wandelde toevallig de
eetzaal door. kwam voorbij een groote schaal
heerlijk gebak en was zoo vrij. een der koek
jes in te pikken. Door een onhandige bewe
ging rolde echter de heele boel over den
grond, en dit maakte den opperkok zóó nijdig
dat hij den jongen hertog op twee klinkende
oorvijgen trakteerde.
De jongen begon te brullen-, zijn leermees
ter. die hem steeds vergezelde, kwam aan
snellen en in een ongelooflijk kort oogenblik
ontstond er een geregeld gevecht in de eet
zaal. Alles werd overhoop gegooid; de leer
meester vloog tegen een prachtige vaas aan,
die juist op het oogenblik. dat de keizer bin
nentrad. in duizend scherven viel.
„Bij mijn baard", schreeuwde Otto, woe
dend over het lawaai degene, die deze vaas
gebroken heelt zal mijn paleis niet levend
verlaten".
Voor de aanwezigen nog van hun verba
zing bekomen waren, wa9 de leermeester
van den jongen hertog den keizer naar de
keel gevlogen, greep met beide handen in
diens baard, wierp de vorst achterover en
zette hem de knie op dc borst Men wilde
den woesteling terugtrekken, doch deze riep
op dreigenden loon: „Raak me niet aan. of
ik vermoord den keizer".
Toen zich tot den vorst wendend, zei hij
kalm:
„Zweer, dat ge me zonder letsel zult
laten vertrekken."
„Ik zweer het." luidde het antwoord.
„Bij uw baard?"
„Bij mijn baard."
Toen pas kon de keizer opslaan, en ter
wijl hij het stof van zijn kleeren sloeg, zei
de geweldenaar:
„Sire, wat er ook gebeure, ge kunt er op
rekenen, dat ik mijn leven steeds voor u in
de waagschaal zal stellen. Ik draag mijn
vorst een goed hart toe. en wanneer ge
kalmpjes een verklaring gevraagd hadt. zou
ik u die volgaarne verstrekt hebben, fk wist
echter, dat elke uitleg vruchteloos zou zijn,
wanneer gij eenmaal bij uw baard gezworen
hadt. en daarom moest ik uit wanhoop wel
mijn toevlucht nemen tot dit verdedigings
middel. Als 't een beetje ruw was. dan moet
ge dit aan uw baard wijten, niet aan mij".
Na deze moedige woorden maakte hij zich
haastig met zijn leerling uit de voeten, daar
hij den toorn van den vorst vreesde. Deze
les was echter voldoende geweest: voortaan
liet keizer Otto zijn baard buiten 't spel,
wanneer er 9prake was van straf of boete
doening.
't Was in de vacanlic. Ik logeerde bj
vriend Henk, wiens ouders des zomei
allerliefste villa bewoonden in een
Fransch dorp. Stel je voor, in 't buite r
je vacantie door te brengen; zoo'n b
kansje valt niet iedereen te beurt,
moeder had voor haar huwelijk alti
Frankrijk gewoond, mijn vriend spr;
taal dientengevolge net zoo goed als
landsch, en ik, nou ik deed maar
beetje mee. Het dorpje waar we logi
lag in de nabijheid van Tours-, 'n heel
uit de buurt, dus.
Dien zomer werd er een groote auto *1
strijd gehouden. Deelnemers uit alle o
van de wereld hadden zich doen inschr
cn je hoorde gewoon over niets ander;
ten. De groote straatweg werd dag ii
uit onveilig gemaakt door razende au!
bilisten, die het tegen den Parijschen
trein opnamen. Je at stol, en was ten
maar blij weer heelhuids thuis te kort
De boeren in den omtrek werden
aangetast door de autokoorts. Als ze
koeien en ezels ter markt brachten
je ze kletsen over paardekrachten er
toren, alsol ze hun heele leven m<
tuis hadden omgegaan, leder deed zij
koopen, in de stille hoop, aan de
vreemdelingen een aardig duitje te
verdienen. Een weck voor den groote!
noemde elke boer zijn schuur een
ge", en vijf mijlen in den omtrek
geen bed meer vrij. Do Vreemde!
overstroomden letterlijk het dorp!
Henk en ik waren natuurlijk even
misschien nog dwazer dan de re9t.
nacht droomden we van den wedstrij
onze hoogste illusie was, om hem van
bij gade te slaan. Maar hoe? Eernf^.
aan den kant van den weg gaar staan?
kwestie vanl Je zou er 's nachts voor
ten opblijven, want het werd nat»
zwart van menschen. Bovendien kon
het beslissende oogenblik toch niets
omdat de heele weg dan door soldaten
zet werd.
„En als we baas Colas nu eens twee
sen op zijn tribune vroegen?" vond Hi
den morgen voor den wedstrijd.
Ik had er niets tegen, hoewel
hooge verwachtingen te dien opzichte
terde.
'n Ondernemende baas, die oude
In navolging van de automobielcluk
overal langs den hoofdweg tribunes
doen oprichten, en de plaatsen daarop
bespottelijk hooge prijzen verhuurde,
hij een voorraad kisten aan den ingam
het dorp geplaatst; ze hier en daar mi
vlaggedoek versierd, in de vaste hooj
er ook voor deze plaatsen lielhebbf
vinden zouden zijn.
Wij stevenden dus naar den eigenas
al dat moois toe, en vonden hem bezi
en daar wat latjes tegen al te bouwr
kisten te slaan.
„Zullen we je een handje helpen
Colas?" vroeg Henk uiter9t vriendel
„Nou, jongeheeren, dat aanbod
niet al".
Gedurende het eerstvolgende hall
weerden we ons geducht; toen vond
dat het mooi geweest was. legde dej»
nier neer en zei: „Baas Colas, als
een geschikte man wilt zijn, moot
twee heel kleine plaatsjes op uw I
cadeau geven."
't Spijt me, jongeheeren, :maar hel
heusch niet. De Parijzenaren hebben
les gehuurd
„Kom. twee heel kleine hoekjes
er nog wel te vinden zijn."
.Zooals gezegd, alles is verhuurd."
„En wat kost de plaats?" vroeg ik
„Twintig francs jongeheer."
„Nou, dat's mooi geldl" riep Henk.
zoolang voor niks gewerkt te hebbel
!t
i<
i
le:
re:
efan
ig'
tsfle
nd
il
b
)rt
ip
rs i
i
ie j
el
dac
naa
dat
nee
ian
ver
n k
keri
if w
ein
*ÏU€
irke>
ras
het
en
wa
t;
'ot
"de
Dien geheelen dag peinsden we opl3ar
middelen, zonder echter iet9 te ti ttwt<
's Middags kwam er wat afleiding. 0 en v
oudste broer was in het bezit ran
torfiet9. waaraan hij eeuwig en altijd
te prutsen; en omdat wij hem zoo ntn? faj:
wel eens een handje hielpen, waren
«tóe