VOOR DE JEUGD
LEIDSCH DAGBLAD
9st8 Jaargang
Donderdag 7 Februari 1929
No. 6
Jd&l
i*»» »iii
lil AA'
HET LICHT IN DEN
VUURTOREN.
KONING ROODBAARD.
het Engelsch van D. MOORE
Vrij bewerkt door
E. DE LILLE HOGERWAARD.
HOOFDSTUK IV.
Over den Zwarten Ketting.
scheen Judith, alsof zij uren vóór
aders zoogenaamde raam geknield
eeds starende in de duisternis,
zij opstond, ging zij langs de ladder
naar beneden, rakelde het vuur in
ar wat op en kleedde zich bij het
1 daarvan aan.
antaarn in den vuurtoren was uitl
an moest er iets niet in orde zijn
rootvader, want het was immers
'aders taak: te zorgen, dat het licht
toren branddl
.orm nara nog steeds in hevigheid
aar het meisje aarzelde niet.
andere Judith wachtte niet. toldat
g werd", zei zij plotseling hardop,
i alleen: „er moet iemand gaan" en
alleenspraak scheen het meisje moed
n en het was, alsof de wind minder
eide.
e plank achter de deur stond een
lantaarn, die de oude Jozef nu
gebruikte. Judith maakte met koude,
e vingers de lamp in orde. Daarna
haar kap op en sloeg haar mantel
schouders. Even later stond zij in
sternis en den storm,
oogenblik benam de koude wind haar
wel zij een gehard kind was den
n moest zij tegen den muur van het
steun zoeken ten einde niet omver
ion. Spoedig keerden haar krachten
terug. In de ééne hand de lantaarn
en met de andere haar mantel
heen trekkend, liep zij zoo vlug
storm dit 'toeliet, naar het kust-
paadje.
ind woei haar kap van haar hoofd
r lang. blond haar in haar gezicht,
alsof de storm een levend ding
i was. dat op alle mogelijke manie-
chtte haar te kwellen Nu eens
hij haar van het smalle pad tegen
aan. dan weer werkte hij haar
n kracht tegen, dat zij meer achter,
ruit ging.
kwam haar in deze oogenblikken
pas. dat zij onbevreesd was en in
rlijke beteekenis van het woord
n haar schoenen stond, anders zou
en tocht over de glibberige rotsen
afgebracht hebben.
Judith kende den weg op haar
en kwam. nu en dan eens leunend
e rotsen om op adem te komen en
kostbare lantaarn stijf in haar hand
eindelijk aan de plaats, waar de
ijzeren kettingbrug hing. die boven
*e rotsen naar den vuurtoren leidde,
hleef zij uit eigen beweging even
want nu kwam het moeilijkste
van haar tocht.
haar -— in een mist van hoog op
schuim doemde iets op, waar-
wi9l» dat het de brug moest zijn.
Hoe dikwijls was zij die zonder een
zweem van angst en veilig achter Groot
vader aan. overgeloopen! Zij had dan eigen
lijk nooit op de schommelende beweging der
brug gelet.
Maar vannacht was het heel anders!
Judith kroop naar de groote, vage voor
werpen. waarvan zij wist. dat het de palen
waren, die in de rotsen geslagen waren
en waaraan de brug bevestigd was. Zij
9topte haar vingers in haar ooren om het
ang9t aanjagende gebeulder der zee niet
te hooren.
De lange brug in haar ééntje over te
loopen. midden in den donkeren en storm-
achtigen nacht, was werkelijk geen kleinig
heid. te meer nu het licht uit den vuur
toren haar niet hielp! Er was geen vrien
delijke. sterke hand. die zij grijpen kon. niet3
anders dan een schommelende, glibberige
ketting aan weerszijden, waarnaar haar
hand zich uitstrekte.
Wat zou er gebeuren, als de brug eens
weggeslagen werd door den woedenden
storm, zooals vijftien jaar geleden met een
brug gebeurd was? Zou zij dan Nee.
nee. zij wilde niet denken' Nu niet! Naar
den vuurtoren moest zij. Zou zij slagen?
Zij keek om zich heen Was er een ander,
die het doen kon. als zij faalde? Neen. zij
was daar alleen Zij moest naar den vuur
toren. Het leven van wie weet hoeveel
menschen hing er van af Als het licht in
den vuurtoren niet brandde, zouden de
schepen op de gevaarlijke rotsen te pletler
Icopen. En dit moest tot eiken prijs voor
komen worden. Zij. Judith Penthony. zou
haar uiterste krachten inspannen. Iemand
moest die arme menschen toch helpen!
En dan was er nog iets: als het licht
uitgegaan en niet opnieuw ontstoken was.
kon het niet anders, of er wa9 iets niet
Grootvaderl
Plotseling mompelde Judith weer:
..Die andere Judith wachtte niet. totdat
zij bang werd Zij zei alleen maar: „Er
moet iemand gaan!" en zij ging"
Het was. alsof de stem. die deze woor
den uitsprak, van een vreemde was en niet
van haar. Maar het waren toch haar voeten
die zonder aarzelen de brug betraden en
hel was haar hand. die den kptting greep.
Het schuim der golven, dat wild door de
lucht vloog, doorweekte haar. De wind
rukfen haar mantel los en blies dien in zee.
Maar haar handen, die geheel gevoelloos
waren van de kou. klemden zich nog altijd
om den lantaarn en den ketting, terwijl zij
dapper voortliep.
De brug schommelde geweldige. Nu en
dan kon Judith onmogelijk verder en moest
zij een oogenblik in elkaar duiken, totdat
zij weer de kracht had haar weg te ver
volgen en zij met hernieuwden moed voor
waarts schreed in de richting van den
vuurtoren.
Terwijl zij langzaam naderbij kwam,
hoorde zij het donderend geraas der zes
tegen de stoere rotsen, waarop de vuur
toren stond.
„Arme zeeluil" dacht Judith, „iemand
moet hen helpen!"
Maar het was ook hier: de laatste loodjes
Wiegen het zwaarst en Judith had al haar
wilskracht noodig om den moed niet op
te geven.
Eindelijk, eindelijk had zijn den vuurtoren
bereikt I
(Wordt vervolgd).
In de tweede helft der tiende eeuw
heerschte over hpt Duitsche rijk een keizer,
Otto I genaamd*, die alle hertogen van
Beieren en Bohemen overwonnen had: voe
der wist hii de Italianen. Denen en Polen
aan zijn gezag te onderwerpen, en was door
al deze heldenfeiten een groot, machtig vorst
geworden
Doch roem en eer lieten hem ten eenen-
male koud. "t Kon keizer Otfo geen zier
schelen, wanneer men zijn moed prees en
zijn helfhaftigheid bewonderde. Wilde men
bij hem in een goed blaadje komen, dan
diende men zijn afschuwelijken rooden
baard te* prijzen-, een haardos zóó geweldig,
dat-ie tot ver over zijn middel viel
Die baard was keizer Otto's trots Had hij
bij die roode lokken iets gezworen dan werd
het ten uitvoer gebracht ook al gold het de
grootste dwaasheid, 't Heele hof spotte met
deze zwakheid doch niemand durfde er den
keizer op wijzen. De eenige die nog wel
eens aarzelend het onderwerp ter sprake
bracht, was een eenhiedwaardit» grijsaard,
die keizer Otfo in zijn jeugd onderwezen had
en thans als raadsman van den vorst ten
paleize* verblijf hield
„Sire", kon de oude man soms hoofd
schuddend opmerken, „ge zijt wijs. sterk,
rechtvaardig bezit alle deugden die men
van een vorst kan verwachten en zoudt een
volmaakt monarch zijn. wanneer ge dien
dwazen trots ten opzichte van uw baard liet
varen".
Onveranderlijk luidde dan steeds het ant
woord van den keizer: „Mijn waarde leer
meester ge weet. dat ik stc-eds uw lessen ter
harte genomen heb ook m de toekomst
hoop ik van uw raadgevingen te profiteeren,
doch wat ik u biddpn mag. laat mijn baard
huiten het spel. Op dat ééne punt zullen we
toch steeds van meening blijven verschillen"
Dan zuchtte de oude. en vond het geradea
een ander gesprek te beginnen.
't Beste bewijs voor 's keizers verblindheid
is trouwens het feit. dat u. na tien eeuwen,
nog steeds verhalen omtrent hem en zijn
baard in omloop zijn Willen jullie er één
hooren? Niets gemakkelijker dan dat; de
keuze is ruim genoeg.
Toen keizer Otto de stad Milaan ingeno
men had en op het punt stond naar Duitsch-
land terug te keeren. werd hij op een der
stadspleinen staande gehouden door een
vrouw, die beklaagde over het onrecht,
haar door een lakenhandelaar aangedaan.
„Ik ben wanhopig, sire!" klonk het uit
haar mond. ..Mijn overleden echtgenoot had
steeds een bloeiende lakenzaak. W* kon
den tegen de beste opwerken. Nu echter is
hii gestorven, en van dat oogenblik af doet
mijn concurrent nipfs anders dan mij be
lasteren. De gemeenste praatjes strooit hij
remd Al mijn klanten weet-ie weg te halen,
en als dat zoo voortgaat, zal me niets anders
overblijven, dan mijn winkel te sluiten Ik
bid u sire, heb medelijden met mij en mnü
kinderen, en straf den man voor alle9 wat
hij mij aandeed".
Keizer Otto liet de vrouw uitpraten, dacht
een oogenblik na. en zei toen:
,.Op 't oogenblik moet ik beslist de stad
verlaten, daar er in Duitschland ernstige
dingen, gebeuren; zoodra ik echter hier