Joost van den Vondel.
DE OOLIJKE OESTERFAMILIE.
Uinen
tos
FIJNE
GEHEIMZINNIGE
GENOOTSCHAP.
Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD, Maandag 4 Februari 1929
Derde Blad
No. 21132
CVWtÓïABt
FEUILLETON.
Een breed Leven tot grooten stijl omgebouwd.
Srk Coster heeft in zijn boek De Xe-
jlandsche poëzie in honderd verzen
«kende over Vondel aldus Vondel's
in en werk geschetst: „Een breed leven
een grooten slijl omgebouwd". Bondiger
torier kan het m.i. niet gezegd worden,
del, voortgekomen uit een klein-burger-
n kring, heeft zich zelf ontwikkeld in
ite, forsche lijnen en, gevoed door om
lig en gedachten van een in vele opzich-
grooten tijd, in een land van durf en
iht waar een wereldpol9slag werd ge-
dio grootheid van scheppenden geest
mrven die hem de eereplaats geeft in
gebied der Nederlandsche letteren,
eer wordt er over hem gesproken dan
hij werkelijk gekend wordt. „Hij", dat
reggen zijn arbeid als dichter en schrij-
Maar zelfs als men slechts weinig van
kent, kan veel over hem worden ge
en veel goeds. Want enkele gedeelten
werken, enkele zijner kleine gedich-
zijn zóó grootsch en zóó ontroerend,
dj den lof rechtvaardigen, dien Xeder-
100 gaarne hem brengt,
ns herdenken we zijn dood. Tweehon-
vijflig jaar geleden, den 5en Februari
stierf hij te Amsterdam, z ij n stad,
hij te Keulen uit Antwerpsche ouders
en, Amsterdam gaf hem zijn eerste
ste indrukken. In 1601 Vondel is
dertien jaar oud en woont reeds sedert
ren in de tierige, ondernemende han-
d is hij al iemand, op wien de
cht valt van een man als Hooft,
En Koster, Vondelen, Breêro,
en Victorijn,
Die nu al toonen wat zij eerlang
zullen zijn
a zeer jeugdigen leeftijd af is hij als
|ware bestemd voor zijn loopbaan,
iet die van kousenfabrikant, die
maatschappelijk bestaan moest verze-
noch die van boekhouder van de
van Leening, waarmede zijn armoe-
ouderdom dragelijk werd gemaakt, doch
loopbaan van dichter van grootc,
'e, breede allure. Zijn jeugdwerk was
meesterwerk. Zijn rijmelarij van den
beginne wordt door zijn dichtwerk van
later niet lot poëzie omgesmeed. Maar in
hem zat meer dan de gemakkelijkheid en de
spitsvondigheid van den goochelaar met
taal en rijm, die in de dagen van bloeiende
rederijkerij en van betaalde gelegenheids
gedichtjes uit die gemakkelijkheid en spits
vondigheid een middel tot levensonderhoud
wist te halen. In hem, kind en kleinkind
van om den geloove benarden, was een
ernstige geest en een vaste wil om zich te
ontwikkelen en aan te vullen, wat een klein
weinigje schoolonderricht aan leemten in
zijn kennis had achtergelaten. Taalkundig
en wetenschappelijk vormt hij zich lot een
veelzijdigen autodidact. Rederijkerskamers,
omgang met geleerde mannen als Balaeus,
A'ossius, Hooft, en dan Amsterdam, Amster
dam met zijn alle zeeën bevarende schepen
en zijn wereldhandel, werken op hem in
met al de verscheidenheid en den rijkdom
van hun aan facetten rijke leven. Groote
politieke gebeurtenissen, vinnige strijd op
staatkundig en kerkelijk gebied, en, niet het
minst, de ernst en de beproeving van het
aardsch bestaan schokken, spitsen en ver
diepen hem en maken hem tot de groote
figuur, die bij zijn dood geen grafschrift noo-
dig had om zijn grootheid te verkondigen.
„V o n d e 1" stond er op het voetstuk van de
zwart marmeren urn, die bijna een eeuw
na zijn dood in een pilaar bij zijn graf ter
eere werd geplaatst: „V o n d e 1", niets meer
en toch genoeg. Ook zijn grafsteen droeg eerst
geen loftuiting, totdat Six, Amsterdam's
burgemeester en raad. drie jaar na des dich
ters heengaan daarop liet beitelen:
YIU PHOEBO ET MUSIS RRATUS
VOXDELIUS HIC EST. 1)
Toen Vondel den öen Februari 1679 stierf
hadden waarschijnlijk velen hem nog niet
gezien in het licht, waarin het nageslacht
hem heeft geplaatst. Dat is het lot van
groote geesten, die boven hun werk uitwij
zen, eerst wanneer al de rijkdom daarvan is
begrepen en gewaardeerd. Velen dachten
133. Nu heeft de Oeslerfamiliei ook een nieuw dienstmeisje
gekregen. Ze heet Grietje Puk en is de zuster van Pietje Puk.
„Erg snugger ziet ze er niet uit", denken Oscar en Otto, die nu al
zoon beetje hebben leeren zien, dat het bij de menshen gaat als
bij de zeedieren: er zijn knappe en domme!
134. Neen, Grietje heeft hel buskruit niet uitgevonden, hoor!
Den eersten middag al begint ze haar loopbaan als keukenprinses
met een volle melkkan over haar hoofd uit te gieten. En als ze
zich drooggeschud heeft hls een poedel, gaat ze koken.
1) Hier ligt Vondel bemind bij Apollo en
de Muzen.
waarschijnlijk als de aartsbisschop van
Mechelen, aan wien Vondel zijn Altaar
geheimenissen opdroeg en een mooi
gebonden exemplaar aanbood. Deze kerk
vorst zeide, naar een oude biografie van
Vondel meedeelt:
„Wat zal ik uw zeggen, Heer Vondel,
van. uw werk en rijmerij 1 't Gaat al wel,
gaat al wel; maar gij bent nog op verre
zo goed niet als Cats." En de Nederlan
ders van dien tijd, die Cat6 ijverig lazen ca
zijn dichtsel naast den bijbel op het boeken
plankje plaatsten, schijnen in groote meer
derheid een dergelijk oordeel gevormd te
hebben. Dat is begrijpelijk. De groote me
nigte kan den arbeid van het genie niet
vatten en stelt zich tevreden met dien van
minder allooi.
Toch heeft Vondel zijn groote vereerders
gehad, ook bij zijn leven; vereerders, die
hij juist om den aard en de diepte van zijn
werk tot zich t«rok, evenals de felheid,
waarmede hij, als dichter, positie nam in
staatkundige en kerkelijke twisten, hem
bewonderaars evenals vijanden toe
bracht. Zijn geloofsstrijd, die hem van
doopsgezind protestant, langs en over een
remonstrantsche overtuiging tot roomsch-
katholiek maakte, deed de schare van
vrienden en vijanden t-oeneraen of vermin
deren, al np.ar de zijde van waar aaarop
het oog wordt gericht. Wij, die een verren
terugblik op zijn leven hebben, hebben het
gemakkelijker dan zijn tijdgenooten. De
twisten, waarin hij gemengd werd, de on
stuimige stroomingen, waartusschen hij zich
bewoog, zijn voorbij, Met het gToote werk,
dat hij achterliet, zien wij zijn gestalte
groot te voorschijn komen. Zijn heftigheid
en zijn goede hart, zijn felheid en de teer
heid zijner gevoelens, en vooral zijn groote,
in vroomheid en ootmoed geadelde geest,
die den dichter inspireerde tot vaak groot-
sche uitdrukking, maken hem tot den groo
ten Nederlander, die een der gaafste ver
persoonlijkingen was van Nederland's ze
ventiende eeuw.
Over Vondel is het gemakkelijker een
brochure of een boek te schrijven dan een
enkel dagbladartikel. De vermelding van
zijn werk alleen zou meer ruimte beslaan
dan dit artikel mag innemen. Wat kent de
gToote massa van Vondel 1 Men noemt den
,,Gysbrecht van Aemstel", dien men mis
schien door een opvoering, met eenige ver
veling genoten, kent. En dan enkele zijner
,,reyen". Zijn Kerstnacht schooner dan de
daegen" en het veel geciteerde, veel voor
gedragen: „Waer werd opreghter trou"...
De verzen:
Wij Edelinghen, blij van geest,
Ter kereke gaen op 't hooghste feest
Den eerst geboren Heilant groeten,
En knielen voor de kleene voeten
Van 't kint waer voor Herodes vreest,
met, aan het eind dier „rey" de grootsche
moraal:
Hier is de wijsheit ongheacht:
Hier geldt geen adel, stoet noch pracht.
De hemel heeft het kleen verkoren.
Al wie door ootmoed wort herboren,
Is van het hemelsche geslacht,
zullen we ons herinneren, wellicht. Maar
veer den Nederlander is Vondel »geend:ch-
ter, wiens werk in hen leeft. Daarvoor is
het to monumentaal; daarvoor is het ook
te.veel werk van Vondel's «tijd, waarin de
breedvoerigheid, de schoeiing op klassieke
leest, de vulling en versiering met mytho
logische vergelijkeningen geen beletselen
voor waardeering waren. Toch is het ta
betreuren, dat wij, Nederlanders, als volk
genomen, ons Vondel's werk niet meer
eigen hebben gemaakt en het meer in on-
d c-.r de el en kennen. We zouden geen drama
ter zjjde kunnen leggen, zonder daarin ge
dachten en dichterlijke vormen te hebben
gevonden, die overwaard zijn gelezen en
onthouden te worden.
Als nationaal dichter blijve Vondel
leven. Hoe heeft hg ,,'s Lands treurspel"
meegeleefd, hoe, tot in zijn zang op „het
stokje van Johan van Oldenbarneveldt, Va
der des Vaderlands", den man verdedigd
en vereerd, van wien h\j met ontzetting vroeg:
Had hij Hol landt dan gedrageu
Onder 't hart,
Tot zjjn afgeleefde dagen,
Met veel smart,
Om 't meineedig zwaard te laven,
Met z[jn bloet,
En t' mesten kray en raven,
Op zijn goet?
Zijh Huig de Groot, dien hij verdedigd
tegen laster, zijn blijde, onuitsprekelijke hul
de aan prins Frederik Hendrik, z\jn ver
eering van wat geestelijk groot was, maken
zelfs zijn Hekeldigten aantrekkelijk en
doen vergeven al de grofheid, die er over
de Smouten, de Ivakademie en de Kakas-
tcrie, den Rommelpot van 'tHane^kot enz.
enz. wordt uitgestort. In die Hekeldig
ten is Vondel het kind van zijn tijd, strij
dend in de voorste rijen van het kerke
lijk krijgsgewoeL
Men vraagt zich af: is dit dezelfde dich
ter,die Geraert Vossius zijn „Vertroostinghe"
zendt bij het overlijden van zjjn zoou? De
acht strophen waarin misschien eenFran-
6che remiiüccens terug te vinden is zijn
onsterflijk mooi door vroomheid en groot
sche gedachte. En dan die berustende klacht
bij de „uitvaert van (zijn dochter) Maria
van Vondel", het geliefde kind, waarin alles
wordt ter zijde gesteld bij het „vaderlant
daer boven":
Haer leste stem en aem was Godt,
De troost der aengevochte harten,
Het beste deel en hooghste lot.
Zoo voerze lieene uil alle smarten.
In dat gedicht van twaalf strophen is een
hoogtepunt der lyriek van onze Nederland-*
ache letterkunde, le vergelijken met welke
lyriek der letterkunden ook.
Kort voor zijn dood op twee en negentig-
jarigen leeftijd, had zijn dochter Anna hem,
dio den dood waarvan hij volgens een
aanteekening van een tijdgenoot „een doods
vijand was" zag aankomen, gevraagd:
„Hebt gij wel zin in het eeuwig leven
Want vroeger had hij den dood „een leelijke
Prey!" genoemd; hij mocht wel „naar het
eeuwig leven zonder sterven toe vaaren a'c
Elias". Maar nu zeide hij tot haar: „Bid
voor mij, dat God mij uit het leeven haale.
Of ik al langer wagte, de wagen van Elias
zal toch niet koomen."
Toen kwam de „leelijke Prey" én sloot
den mond van deze groote stem, die in haar
naklank nóg ons bereikt en met eerbied en
dankbaarheid vervult.
A. J. BOTHEN1US BROUWER.
Den Haag.
RECLAME.
h«lspeC Door het ge-
recept- - 'cliiV. W-
5961
aar het Engelsch van J. S FLETCHER
door Mej. A. T.
■D blik op het kabinet overtuigde den
Qwoordigen bezitter van den histori-
btel, dat zijn butler met recht zijn
s ^ad uitgedrukt. Hij keerde zich tot
.bediende met een blik van verbaasden
ik.
et 's er zeker niet, Vincr!" riep hij uit.
sombere gelaat van den butler werd
Ier dan ooit.
et is er zeker niet, mylord," stemde
e- „Maar gisterenavond was het er.
is m den nacht weggenomen, mylord.
e.„ n er zeker van niet door in-
r zbn hand op do glazen
'alm ^ast en *roh ze °Pcn-
ha»* ze* hij peinzend, „wrij heb-
ooit op slot gt'houden wel Viner?"
mylord". antwoordde Viner. steeds
rl hieï ^.orden<L „Als u het zich her-
i l!c dikwijls gezegd dat dit kabinet
J, n goed veiligheidsslot had moeten
es ft* op E^eest", zei uc
-Mijn vader had het ook nooit af-
de
.«vier uitu wei uok ncx
JirenboTen, al9 inbrekers er bij
Q komen, Viner, aon geen veilig
heidsslot hun dat belet hebben. Maar wie
ter wereld kan dat kruis begeerd he'bben? Ik
geloof niet, dat het om zijn werkelijke
waarde is weggenomen, Viner, ofschoon 't
zeker een paar duizend waard is aan goud
en diamanten".
„Ja, mylord", stemde Yiner toe. „U
denkt
„Ik weet niet, wat ik er van denken moet"
zei de markies. „Zie je maar dat weet je
natuurlijk het ding heeft zulk een histo
rische beteekenis. Neen er ziin hier kost
baarder dingen dan het kruis wat wer
kelijke waarde betreft. Dit reliquieënkastje,
bijvoorbeeld, is tweemaal zoo veel waard.
Je* hebt zeker naar de ramen gekeken Viner?
Ilct zou niet moeilijk zijn hier binnen te
komen, van het balkon af, zie je".
De butler liep naar de rij van hooge ra
men, van het eene naar het andere gaande
De markies stak intusschen zijn hoofd in 't
kabinet en zocht de eene plank na de
andere af. En op eens snoof hij al9 bij een
bijzonder spoor en hij schrikte en trok zich
terug, scherp kijkend naar den rug van zijn
bediende.
„Bij God!" mompelde hij bij zich zelf. „Bij
God!"
Viner kwam weer door de kamer terug.
„De ramen zijn alle in orde, mylord", zei
hij. „Zooals u weet zijn ze alle met patent-
klinken gesloten. Maar, mylord. er zijn nog
andere wegen om binnen te komen".
„Ja ja. natuurlijk", zei de markies,
j droomerig. ,Oh een massa andere manieren
Viner!
Nu. om tot het naakte feit terug te keeren,
het ding is verdwenen. De zaak is, wat moe't
er nu gedaan worden?"
Viner schudde het hoofd.
„De politie, mylosd?." vro^ Uü,
Maar op zijn beurt schudde de markies het
hoofd heel beslist en zeker.
„Neen", antwoordde hij. „Dat vind ik niet,
Viner. In ieder geval niet dadelijk. Je hebt
tegen niemand iets hiervan gezegd?"
„Tegen geen mensch, mylord!"
„Doe het dan nu ook nog niet. Spreek er
zelf9 geen vermoeden van uit. Niemand
weet, dat je vanmorgen bij me gekomen
bent?"
„Alleen Beevers, mylord".
„Ik zal het met Beevers wel in orde ma
ken. Ik wil niet, dat iemand in huis er iets
van weet ik zal er met niemand over
spreken. Laat eens ziem is het vandaag
geen bezoekdag Viner?"
„Ja, mylord van twaalf tot half vier".
„Goed. Laat de zaken haar gewonen gang
gaan. O ja. wijst iemand de bijzondere voor
werpen in deze kaïner aan de bezoekers
aan?"
„Neen, mylord, nu niet meer. Vroeger de-
deQ wij het, mylord, maar er komen tegen
woordig zooveel bezoekers, dat wij ze maar
laten rondloopen en voor zich zelf de voor-
werpen zien. Natuurlijk houden wij een oog
op hen, mylord".
„Heel goed", zei de markies. „Kom nu
weer met mij mee naar mijn kamer; ik heb
al bedacht wat ik doen zal".
Toen hij Weer in slaapkamer terug was,
ging de markies voor zijn schrijfbureau zit
ten en nam een spoorboekje op. Nadat hij dit
geraadpleegd had nam hij een telegram
formulier en begon te- schrijven.
„Ik heb graag, dat je dit telegram zelf
wegbrengt. Viner". zei hij. „Zeg een van
de knechts dat hij je naar het dorp brengt;
ik wil niet dat iemand anders in huis, behal
ve jij, het ziet. Laai me eens zien ja,
aqg ie &et gpw}",
Zijn pen neerleggende, peinsde de markies
over wat hij geschreven had:
„Den heer Nicholson Packe,
123a Charles Street, Londen, Z.W.
Kunt ge mei vanmiddag precies twee uur
aan het Salutation Hotel in Brychester ont
moeten? Ik wensch je over een zeer belang
rijke en gewichtige zaak te spreken.
Scraye."
„Zoo is het goed", herhaalde de markies,
het telegram aan zijn butler overreikend.
„Vergeet het niet, Viner. dat je het zelf weg
zendt. En verder eeen woord, geen teeken.
Er steekt meer achter deze zaak Viner, dan
je nu denkt".
HOOFDSTUK II.
G eh eim zinnighe d en
Ongeveer half tien in dien morgen een
mooien helderen morgen in Londen reed
komende van Haymarket de Charles Street
in, een mooie auto, bestuurd door 'n jongen
heer, die zeer nauwkeurig reed naar de
deur van nummer 123a, er uit stapte, een
buitengewoon dikke jas uittrok en na een
enkel woord tot den livreiknecht, die naast
hem had gezeten, het huis binnen trad en
langzaam naar de eerste verdieping ging,
waar hij staan bleef voor een deur, waarop
een klein, mooi gepoetst koperen plaatje
was vastgemaakt met den naam „Mr.
Nicholson Packe". Hij had niet zoo gauw op
het knopje van de electrische schel bovpn dit
naamplaatje gedrukt, of de deur ging open
en een nette, gedienstige knecht verscheen
die boog toen de bezoeker binnentrad en
scheen te kennen te geven dat het een ge
noegen was hem te zien. i
„Goeden morgen, Hollis", zei de jonge
mijnheer, luchtig en onverschillig, zooals
geheel met zijn jeugdig, frisch voorkomen
overeenkwam. „Ik kom ontbijten. Is mijn
heer Packe al op?"
„In een oogenblik, mijnheer", antwoordde
de knecht. „Het ontbijt staat klaar, mijn
heer. Wilt u in de ontbijtkamer gaan, mijn
heer Trickelt?
Mijnheer Trickett nam een der kranten,
die de knecht hem voorhield en ging naar
den haard, aan iederen kant waarvan heel
gemakkelijke fauteuils tot rusten uitnoo-
digden. In plaats echter van in een van
beide te gaan zitten, bekeek de bezoeker
zich zelf in den ouden penantspiegel, die
boven den schoorsteen hing. Hij boog zijn
hoofd eerst naar rechts, toen naar links, be
keek zijn blond haar, zijn blanke gelaats
kleur, heldere blauwe c^gen eindelijk
schikte hij zijn mooie das recht, trok even
aan zijn snorretje en glimlachte voldaan.
„Het 19 in orde, Jimmy, mijn jongen!"
mompelde hij. „Je ziet er uit zoo frisch als
een hoentje. Ik ben benieuwd wat Packe
voor het ontbijt heeft."
Voordat mijnheer Trickett zijn krant kon
openvouwen, ging de deur open en kwam
zijn gastheer binnen een flink, glad ge
schoren man met scherpen blik, donker,
mager, gespierd, in zijn handen wrijvend,
als verlangend zijn dagtaak te beginnen.
Hij knikte glimlachend tegen Trickett. toen
hij een stapel brieven opnam, die naast zijn
bord lag met een telegram er boven op.
„Hallo, Jimmie!" zei hij ..Je ziet er van
ochtend verbazend goed en blozpud uit.
Houdt je je vroege ochtendwandeling nog
9teeds vol?"
(Wordt v«rrp!$®l