VOOR DE JEUGD
LEIDSCH DAGBLAD
1 p' *-Lj p*
69ste Jaargang
Donderdag 31 Januari 1929
N MIJN RAADSELJEUGD.
SPELLETJE.
HET LICHT IN OEN
VUURTOREN.
pui
zeilde dame, die verleden week zoo
ndelijk wad dat berichtje te schrijven,
nu alle namen opgeschreven van die
ie briefkaarten, die mij destijds werden
aden. maar die ik toen niet kon be-
en.
ullie weten nu van wie ik een Kerst- of
uwjaarsgroet heb gekregen, al is het ook
maand later. Want ach. we moeten nog
rele weken geduld hebben.
"Veel liefs van de
RAADSELTANTE.
erslkaarlen van: An je de Gelder, Letly
iade. Coolje Poldervaart, Corrie en Jan
enhurs. Dikkie van Dijk. Dirkje Hop-
Joolje de Wekker, Willem v. d. Ham,
v. d Nadort.
lieu w jaarskaar ten: Ilenny HulsbeTgen
inirit. Git Eggink. Willy de Nijs. Nel
lando, Nico en Oliën Kret, Greta en Cor
Jo de Wekker. A. J. en G. van Wen-
erg. J. en H Bosboom. Jo Tijsen, Nico
nk. J en M Fa vier. L. C en P. Mulder,
v v Stralen. Nel lip v d Voet. F en M.
mmel. W. v d. Ham Greta de Vries,
je Hopman, G. Kerkvliet. Aooie de
luse. Plonia en Jan Luit. Greta Demme-
Toosje v Leeuwen. A Bakker. J. Nie-
N. A. van Wijk. A de Gelder.
it spellet}© is al heel geschikt voorde
je winteravonden. Het is eenvoudig en
kan öf „om des Keizers baard" (d.w.
im niets) of om een kleinen inzet spe-
Het getal spelers is onbepaald, maar
m.nder dan vier, verliest het aan aar-
ieid.
)e spelers gaan om de tafel zitten. Eén
>er geeft een gewoon spel kaarten, dat
doorgeschud is, rond en wel zóó, dat
evenvesi kaarten heeft. Komt dit niet
dan laat men de overschietende liggen.
k? links van den gever zittende begint
een kaart uit te spelen en zegt: „snip!"
de kaart beeft, welke er op volgt:
sjt die op en zegt: „snipH; dan de vo!_
(derde) „snor!": de vierde „bur!"
vgfde: „basilorum!"
et het aas eindigt de trek, ook al is
nog oiet tot „basilorum!" gekomen,
'"ie de ra?t „basilorum!" aangeduide kaart
.'en heeft, neemt den trek op en
k met een nieuwe kaart uit, waarbg
dan weer: „snip!" zegt en het met
|T''" enz. verder gaat.
tt de vyfde kaart of met het aas wordt
iféü dus gespten, terwijl men daarbg
recht krggt, een nieuwe kaart uit te
Men moet dus bg de kaarten, die
io de hand heeft zooveel mogejjk zor-
zó<5 te spelen, dat men de eerste en
rfifde van een opvolgende reeks, dus
p!" en „basilorum" (of het aas) heeft,
m dan mag men weer oitspelen en raakt
dos drie kaarten kwijt
7*ne, die het eerst al zijn kaarten kwgt
Éft het spel gewonnen. Men kan bet
gemakkelijk zóó inrichten, dat men de
te kaarten als vrijkaarten uitspeelt en
er op letten, wat vrijkaarten zijn.
gewonnen heeft, moet voor het vól-
apol de kaarten geven.
Naar bet Engelsch van D. MOORE
Vrij bewerkt door
DE L1LLE HOGER WAARD.
Hoofdstuk III.
C. E.
3)
Judiths Droom.
Ten hoogste verbaasd, dat iemand er met
zulk weer nog door kwam, maakte Jozef,
de deur open en slodo hp tegenover Micbei
Eolwarth, die daartoe door den ouden
vuurtorenwachter uitgenoodigd binnen
wkam.
„Wat een weerl" zei hij. „En jij moet
zeker nog naar den vuurtoren V
Jozef knikte.
„Geel mij de sleutels," zoi Michel weer,
„dan zal ik voor de lamp zorgen en kun
jy rustig by je kleindochtertje blyven."
De oude mao wilde hiervan echter niets
hooreD en antwoordde:
„Dank je wel, Michel, 't iB heel vriende
lijk van je, maar zoo lang ik nog de vuur
torenwachter ben, zal ik myn plicht doen."
Michel had het gued bedoeld, maar hij
begreep zyn vriend. Zelf zou hij net zoo
gehandeld hebben. Spoedig daarop ging hy
weer heen.
„Wat een storm!" zei Jozof, terwijl hij
de deur achter zyn vriend sloot. „Ik moet
het „blinde raam" voor het keukenveuster
hangen, vóór ik wegga, kind. De golven
zullen er vannacht tegen slaan., 't ls net
zoo'n nacht als tien jaar geleden, toen mijn
jongen thuis kwam en jou by mij bracht."
„O, vertelt u dat nog eens," vleide Judith
want al kende zij het verhaal ook nog zoo
goed, zij hoorde het altijd weer even graag.
En de oude man begon, terwijl hij den
arm liefkoozend om haar heen sloeg:
„Lieve kind, wat was je toen nog een
klein meisje en toch lijkt het mij, of het
pas gisteren was, dat ik bij het vuur zat te
luisteren naar het gebulder van den wind
en de golven, eD aan myn jongen op zee
dacht. Hii had nooit iets gevoeld voor het
visschersleven, die jongen van mij. Zijn hart
trok naar verre landen hij wilde wat van
de wereld zien. Ik liet hem gaan, maar o,
hoe miste ik hem, want zyn moeder stierf
kort na zijn geboorte en hij was mijn eenig
kind. Zoo'n flinke jongen was hij on nooit
ziek! Och, och, wat was het eenzaam ia
den vuurtoren en dit huisje, toen hij heen
ging!
Maar hij kwam weer bij mij terug. Eén
van ziin kameradon was een geleerde en
hij schreef mij, dat mijn zoon getrouwd
was met pen buitenlaDdsche vrouw eu hij
haar bij mij brengen zou. De dominee las
mij den brief voor en ik knapte mijn huisje
op en verwachtte hem van den éénen dag
op den anderen.
Wat duurde dat wachten lang! Maar ein
delijk kwam hij toch thuis. Op een storm-
achtigen avond, terwijl ik door het bulde
ren van den wind nauwelijks zijn kloppen
op de deur kon hooren, kwam mijn jongen
thuis.
Maar de vreemde vrouw was gestorven,
stakkerd en hij bracht my hun kindje. Nog
zie ik hem by den haard stnan, daar m
dien hoek, waar je krukje altijd staat, terw
wyl hy zijn zeemansjas uitdeed, 't W%a
mij, alsóf ik een engelenkopje aan zijn
borst zag slapen. En dat engeltje was jij.'*
Judith hield altyd het meest van dit ge
deelte van het verbaal.
„En u was bly met mij, is het niet.
Grootvader?" vroeg zy.
„Ja, ja", antwoordde de oude man. „Jij
bracht weer wat zonneschijn in mijn huis
je. En myn arme jongeD had al heel erg
behoefte aan zonneschijn. Hij was diep be
droefd ovei het verlies vaü zyn vrouw en
wat was hij blij, toen jouw haar net zoo
donker begon te worden als bet hare ge
weest was. Maar by had je Judith genoemd,
om mij, zijn ouden vader, te toonen. dat hij
aan mij dacht, al was hij ook nog zoo
ver weg. Ja, ja, hij had aan mij gedacht
Ruim een jaar lang bleef hy bij ons, Judith
maar toen werden de reiskoorts en het ver
langen naar vreemde landen hem te mach
tig Hij was geen man om altijd bij honk
te blijven. „Ik kom terug en breng een
hoop geld voor u en myn kleine meisje mee;
ik kom terug", zei hy en hy vertrok weldra
opnieuw Sedert Hien dag heb ik
hem echter nooit meer gezien."
„Maar Vader zal terugkomen, bij heeft
het beloofd!" riep Judith uit, „eD wat zul
len we daD bly zijn, hè Grootvader
„Ja, ja, mijD lieve meisje," zei de oude
Jozef langzaam, maar in zijn hart leefde
toch weinig hoop, dat dit ooit gebeuren zou.
Het was maar al te waarschijnlijk, dat zija
jongen gestorven was.
Het was bijna acht uur, toen Judith klaar
wae om naai bed te gaan, het grappige,
kleine kermisbedje, waann zy in den hoek
der keuken sliep.
De oude Jozef had de „blinden", dikke,
groen-giazen wanden, aan den buitenkant
der ruiteD aangebracht om het huisje voor
den woedenden storm en het zeewater te
beschutten
„Zoo zul je de schuimende golven niet
zien," zei hy fcegen zyn kleindochter, „ea
een zeemanskind kaD evengoed slapen bij
storm als bij rustig weer. Slaap dus lekker,
lieve kind, en doe den grendel achter mij
op de deur."
Zij haalde Grootvaders jas en zuidwester
en de grootste der twee lantaarns, die op
de plank achter de deur stonden, het Groot
vader uit, grendelde de deur en ging naar
bed.
Zij moest steeds aan Grootvader denken,
die nu worstelde met den wind op het kust-
paadje en de smalle brug over de zwarte
rotsen naar den vuurtoren, maar zij was
niet bang voor zichzelf. Hoeveel nachten
reeds had de oude Jozef daar doorgebracht
en was zij alleen in het kleine huisje ge
weest. Weldra viel zy id slaap en werd
niet gestoord door den heftigen, nog steeds
toenemenden storm buiten, die het kleine
huisje soms weg scheen te willen blazen.
Zij had eenige uren geslapen, toen zij
plotseling midden in een zeldzaam helderen
droom wakker werd. Zij droomde, dat zij
zelf dc moedige Judith was, van wie Groot
vader verteld had en dat zij uit bed ge
sprongen was om „de joügens te helpen."
En terwijl zij opstond, was het haar heel