S.G.J. DE GROOT
GEVAARLIJK kan men verkoudheid meestal niet
VERLICHTING van deze onaangenaamheden vindt
69*® Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD, Maandag 24 December 1928
Vierde Blad
No. 21099
VOETANGELS EN KLEMMEN
OP BELASTINGTERREIN.
DE GRAAF
Alto Douro Port
GENEESKUNDIGE BRIEVEN.
MODEPRAATJES VAN EEN
PARISIENNE.
In Luxe Lederwaren.
Londensch Aanteekenboek.
HET BANKGEHEIM.
Op de onlangs plaats gevonden hebbende
conferentie van belastingdeskundigen te
Geneve, heeft de Nederlandsche afgevaar
digde medegedeeld dat de Nederlandsche
Minister van Financiën niet bereid is het
bankgeheim ten behoeve van buitenland-
sche belasting-administraties op te heffen.
Naar aanleiding van deze mededeeling en
in verband met de belangrijke plaats die
de fiscus in de faits et gestes van den Ne-
derlandschen burger inneemt, rijst de vraag
of, en in hoeverre er hier te lande van een
bankgeheim t.o. van den fiscus sprake kan
zijn.
In hoeverre kan de fiscus putten uit de
gegevens, voorkomende in de boeken van
den bankier of commissionnair, ten einde de
belastingaangiften van de cliënteele te con
troleeren en zoo noodig te corrigeeren 1
Tot goed begrip van deze kwestie is het
noodig kennis te nemen van art. 70 van
de wet op de inkomstenbelasting, waarvan
de strekking is dat de belastingplichtige,
die ingevolge de wet verplicht is boek te
houden, (dit slaat dus op kooplieden, ban
kiers, assuradeurs enz.) gehouden is den
Inspecteur of door dezen aangewezen amb
tenaren inzage te verleenen van boeken
of andere bescheiden, die tot staving der
aangifte kunnen dienen. Wenscht de be
lastingplichtige geen inzage te verleonen,
dan kan de Inspecteur den aanslag met
afwijking van de gedane aangifte vaststel
len. In de praktijk zal de toepassing van
deze laatste bepaling dus wel neerkomen
Pp een aanslag die aanzienlijk hooger is
dan de gedane aangifte.
Wordt de bank gedreven in den vorm
van een N.V. waardoor de bepalingen van
de wet op de inkomstenbelasting niet op
haar van toepassing zijn, dan hebben de
bestuurders der bank rekening te houden
met art. 17 van de wet op de Dividend, en
Tantième-belasting, waarin de Wetgever
vastlegde, dat ook het bestuur eener N. V.
'desgevraagd gehouden is den Inspecteur
©f door hem aangewezen ambtenaren in
zage te verleenen van boeken en beschei
den, die tot staving der aangifte kunnen
dienen. Ook volgens deze wet zal weige
ring van de inzage der boeken beantwoord
"worden met een flinke verhooging van den
aanslag.
Dat de fiscus niet over één nacht ijs gaat,
moge blijken uit art. SO van laatstgenoem
de wet, waarin staat dat eventueele recla
me wegens te hooge aanslag wordt afgewe
zen, indien niet voldaan werd aan genoemd
art. 17, zoo den Raad van Beroep althans
niet is aangetoond, dat de aanslag onjuist
was. De wet op de inkomstenbelasting be
vat een overeenkomstige bepaling voor de
bankiers of oommissionnairs die alléén of
ondeT een firma hun zaak drijven.
We zien dus dat bij niet voldoen aan de
vordering tot inzage der boeken, de bewijs
last van de onjuistheid van den aanslag
wordt gelegd op den belastingschuldige,
terwijl anders de juistheid van zijn aansfag
door den Inspecteur moet aangetoond
worden.
Waar de onjuistheid van den aanslag
door den belastingschuldige slechts ktin
worden aangetoond aan de hand van zijn
boekhouding, welke hij intusschen geheel
of gedeeltelijk niet wil overleggen, is het
begrijpelijk dat in vele gevallen de inge
diende reclame niet met succes wordt be
kroond.
Het wekt voldoening te constateeren dat
het Geuzenbloed nog niet geheel is uitge
storven, want uit de jurisprudentie blijkt,
dat er in den lande nog bankiers zijn, die
het belang hunner cliënten hooger stellen
dan him direct eigenbelang, ondanks do
zware sancties, die de fiscus heeft gesteld
op het niet voldoen aan de vordering tot
inzage der boeken.
Het verloop van d© procedure in een twee-
lal dezer gevallen wordt hierbij vermeld:
Een bankier-commissionair wilde den hem
controleerenden rijksaccountant inzage ge
ven van alle boeken, met uitzondering van
het person en boek en het kasboek, omdat
er in de laatste boeken gegevens voorkwa
men betreffende cliënten, jegens wie hij
zich tot geheimhouding verplicht achtte.
De rijksaccountant was van meening, dat
hij op grond van een vroeger gegeven Ar
rest van den Hoogen Raad, gerechtigd was
tot inzage van al die boeken welke g* -e-
vens kunnen bevatten, welke van belang
zijn voor een richtige uitvoering van ziin
taak. De bankier bleef echter weigerach
tig en de kwestie werd verwezen naaT den
Raad van Beroep. Deze deelde noch het
standpunt van den bankier, noch dat van
den rijksaccountant, doch ging uit van het
beginsel, vastgelegd in art. 70 der wet, dat
inzage kan worden gevorderd en moet wor
den verleend van alle boeken en beschei
den, die tot 6taving van de aangifte of
van nadere beweringen van appellant noo
dig zijn.
Verder oordeelde de raad dat een weg
werken van winst door middel van perso-
nenboek of kasboek niet mogelijk was zon
der dat dit in de boeken die de onpersoon
lijke rekeningen bevatten, tot uiting komt,
uit deze redeneering blijkt, dat de raad
de stelling van den fiscus, dat in het per-
sonenboek één of meeT hulprekeningen van
de Winstrekening kunnen voorkomen, niet
aanvaardde.
De Minister voerde in cassatie aan, dat
inzage moet worden verstrekt van alle
stukken, waaromtrent de rijksaccountant
zich licht wil verschaffen of zij tot staving
van de aangifte kunnen dienen en dat van
een noodzakelijkheid om die boeken en be
scheiden te raadplegen geen sprake be
hoeft te ziin
De Hooge Raad antwoordt, dat niet reeds
het enkele oordeel van den rijksaccountant
beslissend is voor de vraatr of inzaee moet
worden gegeven, maar dat de raad van
beroep ten onrechte heeft geweigerd, wan
neer ook andere boeken en bescheiden de
aangifte staven. Daar uiteraard het per-
sonenboek en het kasboek tot staving kun
nen dienen, was ten onrecht© de inzage ge
weigerd.
Practisch komt de strekking van dit Ar
rest dus hierop neer, dat alle boeken die
rechtstreeks op de zaak betrekking hebben,
moeten worden getoond.
Een tweede procedure heeft betrekking
op de kwestie of het geoorloofd is de na
men van de cliënten in het personenboeK
te overplakken. De raad van beroep te Mid
delburg kreeg dit geval te beoordeelen,
waarbij de bankier weliswaar aan den rijks
accountant het personenboek ter inzage had
gegeven, doch de Damen der cliënten had
overplakt, daar hij van meening was dat
de fiscus daar niet mee van noode had.
De raad besliste echter, dat de fiscus
gerechtigd was te verlangen dat hem de
verschillende transacties en derzelver re
sultaten in hun geheel werden voorgelegd,
d.w.z. met mededeeling van de persoons
namen.
De Hooge Raad verwierp het beroep in
cassatie op grond hiervan, dat de raad van
beroep feitelijk had vastgesteld, dat h©t
voor een juiste beoordeeling van appel
lant's inkomen Doodig was ook de hoofden
van het personenboek te kennen.
Aan de hand van de hierboven vermelde
Arresten is dus wel komen vast te staan,
dat de fiscus bet recht heeft inzage te
vorderen van alle boeken en bescheiden van
bankier of commissionair in effecten, ook
al zou hij zulks uitsluitend willen doen
met de bedoeling achter de geheimen der
cliënteele te komen.
Hieruit volgt dus rechtstreeks, dat in het
algemeen in Nederland ten opzichte van
den fiscus geen bankgeheim bestaat; al
leen in die gevallen dat de bankier de in
zage van het oliëntenboek weigert, zou
men nog van een bankgeheim kunnen
spreken, doch de fiscus reageert op der
gelijke weigering, zooals crezegd, op zoo
danige wijze, dat dergelijke weigeringen
zeer sporadisch blijven.
RECLAME.
COGNAC HANDEt
LAGE RIJNDIJK 2-4
Tel. Int 356.
wit en rood f. 2.40 p. fl.
4144
Welke patiënten liooren in een
sanatorium voor longlijders
thuis? II.
Niet alleen in Frankrijk, maar ook in
andere landen is het getal der sanatorium-
patiënten met zoogenaamd positief sputum
veel grooter dan bij ons te lande. Volgens
Reinders is het gemiddelde cijfer voor Frank
rijk 75, in Bligny zelfs 88. Voor een paar
Duitsche sanatoria geeft hij op: 60 a 70 pCt.
en 90 pCt., voor Denemarken 43 tot 60.9 pCt.
Deze cijfers vormen wel een groote tegen
stelling met onze inrichtingen, waar slechts
20 tot 30 pCt. der patiënten positief sputum
vertoonen.
D e Fransche, door Reinders gedeelde op
vatting is nu deze. dat de overblijvende
75 pCt. óf geen tuberculose hebben, óf wel,
dat de bij hen aanwezige tuberculose ge'en
behandeling in een sanatorium noodzakelijk
maakt. Dit komt er dus, rechtuit gezegd, op
neer, dat de artsen in ons land zich dikwijls
in de diagnose vergissen en dat de dure
sanatoriumbehandeling gegeven wordt aan
vele patiënten, die' thuis van zelf wel weer
beter zouden worden, wat tevens beteekent,
dat evenveel gevallen met open tubercu
lose. die de behandeling in het sanatorium
noodig hebben, daaruit worden geweerd.
Dit zijn vrij krasse beschuldigingen,
welker ernst op zich ze'lf reeds de waar
schuwing uit mijn vorigen brief rechtvaar
digt om voorzichtig te ziin met het vellen
van een oordeel.
Natuurlijk kan de arts. zooals ieder ander
mensch. zich vergissen. Indien inderdaad
gansch andere afwijkingen, die niets met
tuberculose te maken hebben, in het spel
zijn, dan moet naar verbetering gezocht wor
den. Zooals de toestand hier te lande is, kan
ik de juistheid dier beweringen evenwel
niet maar zoo dadelijk toegeven. Wat op het
gebied der tuberculosebestrijding in ons land
in de laatste tijden is gedaan, mag gerust
critisch bekeken worden. Het werk der sana
toria zoowel als dat der consultatiebureaux
geeft aan den onpartijdigen waarnemer
groot vertrouwen. En dat vertrouwen wordt
des te minder geschokt, wanneer wij zien,
dat de' Fransche opvatting van een zekere
eenzijdigheid allerminst is vrij te pleiten. Ik
wijs daartoe in de eerste plaats od de over
matige waarde, aan het bacillenonderzoek
toegekend, zooals de Amerikaansche onder
zoeker beweert, dat hij uitsluitend op de
aanwezigheid van bacillen afgaat en geen
waarde hecht aan de honderd en één
andere laboratoriumproeven. Bij ons
valt m i. juist de veelzijdigheid van het on
derzoek te waardeeren.
Dat de aanwezigheid van bacillen de
diagnose ontwijfelbaar vaststelt, zal niemand
ontkennen Hei omgekeerde echter niet. Fei
telijk is hel vinden van die bacillen alleen
het bewijs, dat hel aan een of ander tuber
culeus proces gelukt is. in een open lucht
weg door te breken Meer niet. Maar daarom
kan nog wel een tuberculeus proces bestaan,
daf nog niet is doorgebroken Bii tubercu
lose van beenderen en gewrichten duurt
het soms jaren voordat de doorbraak naar
buiten gelukt Fn toch zal iedere arts ge
durende dat eeheele verloop niet aan de
diagnose twijfelen.
In het betoog van Reinders wordt zonder
meer aangenomen, dat de lijders aan. wat
hij noemt abortiefvormen of niet actieve,
vormen van tuberculose geen sanatorium
behandeling behoeven. M. a. w. dat deze
thuis even goed zullen genezen. Maar ik
mis het bewijs voor deze stelling. Hij wil de
50 pCt. plaatsen, die door het verwijderen
der patiënten met negatief sputum zouden
vrij komen, laten bezetteb doorliider6 aan
actieve processen, ..die nu thuis slecht ver
pleegd worden". Is hij er van overtuigd, dat
die eerste categorie patiënten thuis wel
goed verpleegd worden? Of zou hij dezen
maar heelemaal aan hun lot willen over
laten?
Wij moeten de zaak vooral ook practisch
bekijken. Wat is het doel der sanatoriumver-
pleging? In de eerste plaats natuurlijk de
genezing van den patiënt In gevallen,
waarbij dit mogelijk is. duurt het toch altijd
zeer lang voordat het doel bereikt is. Het
getal beschikbare bedden zou dan beslist
veel te klein zijn. Gelukkig is het
niet noodig Dikwijls kunnen ook thuis,
met name wanneer de genezing reeds
een goed eind gevorderd is. de noodige maat
regelen worden getroffen. In dat geval dient
het verblijf in het sanatorium niet uitslui
tend voor herstel, maar tevens als leerschool
voor den patiënt Na zijn vertrek weet hij
precies, hoe hij verder leven moet en kan
dan thuis beproeven, de genezing te vol
tooien.
Meermalen is echter van volledige gene
zing geen sprake Maar wel kan het proces
tot rust gebracht worden, terwijl de patiënt
toch als nuttig lid der maatschappij werk
zaam kan zijn en onderlusschen zoo leven,
dat verergering uitblijft. Het is in deze rich
ting. dat onze sanatoria zoo uiterst verdien
stelijk werk leveren, zooals de voor rekening
van het Invaliditeitsfonds behandelende pa
tiënten bewijzen.
Dit gunstige resultaat kan ook bij lijders
aan open tuberculose gelukkigerwijze meer
dan eens worden verkregen. Gelukt dit niet,
hetgeen helaas ook voorkomt, dan is het de
vraag of voor deze' patiënten de dure sana
torium-plaats beschikbaar mag blijven.
Natuurlijk moet ook voor deze lijders zoo
goed mogelijk gezorgd worden. Maar als her
stel naar alle berekening toch uitgesloten is,
dan gebiedt de praktijk om hierin te voorzien
door huiselijke of ziekenhuis-verole'ging. En
in geen geval mogen zij een beletsel zijn, dat
patiënten in de beginstadia in het sanato
rium kunnen komen.
Wat moet er met de 50 pCt. gebeuren, die
volgens de Fransche opvatting uit het sana
torium geweerd worden? Zonder reden wor
den zij niet opgenomen. Er mankeert dus
wat aan. Ik laat de gevallen, waar een abso
luut foute diagnose werd gesteld, buiten
beschouwing en wacht in elk geval het be
wijs af, dat deze fouten in ons land zoo vaak
worden gemaakt. Nu heeft de ervaring vol
doende geleerd, dat de klachten van deze
menschen door het verblijf in het sanatorium
afnemen, zij worden sterker, hebben minder
last van vermoeidheid, herkrijgen een
goeden eetlust en kunnen weer werken. Dat
is in elk geval een verblijdend iets. waarbij
de nuchtere buitenstaander allicht denkt:
..wat kan het mij ten slotte schelen of het
nu inderdaad tuberculose is geweest of iets
anders?" Deze menschen voor wie de toe
komst er tamelijk donker begon uit te zien,
zijn thans weer gelukkige, tevreden leden
der maatschappij en dat goede hebben zij
aan het sanatorium te danken. Moet dat
alles nu ophouden terwille van andere
lijders, die voor een goed deel toch niet ge
heel beter kunnen worden en waarbij het
succes van het sanatorium hoogstens bestaat
in verlenging van hun lijden?"
Voor een practische wijziging van de hui
dige methode zie' ik voorloopig g"een grond.
En aan buitenstaanders zou ik nogmaals
willen aanbevelen, niet al te spoedig een
oordeel te vellen in een zoo moeilijk en veel
zijdig onderwerp. H. A. S.
4140
RECLAME.
Dit wordt, geloof ik, het eerste mode
praatje, dat ik aan jongens-kleeding wijd.
Dat dit niet eerder gebeurde, zal wel zijn,
doordat er in de jongensmode bijna niets
verandert, alhoewel de knaapjes uit den tijd
van Hiêronymus van Alphen er toch anders
uitzagen dan onze jongensl Parijs, dat op
het gebied van mode toch wel toonaange
vend mag hceten, is het langst gebleven bij
die brave-knapen-pakjes en het is nog
maar kort, dat de Fransche kinderen zich
even frank en vrij kunnen bewegen als
hun medemenschjes in 't buitenland. Hoe ze
er tegenwoordig uitzien zal ik u vertellen en
het zal u meevallen, hoeveel er van over te
nemen is.
Het broekje van de kleintjes is van don
kerblauw cheviot of van zwart, waschbaar
katoen-fluweel. De heel kleinen dragen bre
tels van dezelfde stof om het broekje op to
noemen, maar de verschijnselen zijn bijzonder on
aangenaam.
U door het gebruik van Italiano, hetwelk U boven
dien nog doet genieten van den heerlijken smaak.
ITALIANO wordt verkocht in rollen a 10 ct* en
in speciale zakjes a 20 ct. per ons.
houden, met een paar flinke knoopen van
paarlemoer of corozo. Bij die donkere broek
jes in de eerste plaats een wit blousje. eigen
lijk een sporthemd in het héél klein, dat tot
bovenaan kan worden dichtgeknoopt, maar
ook het halsje even bloot kan laten.
Voor iets grootere jongetjes, 5 A 6 jaar,
blouses in naturel-tint, shantung of wol,
met een driekanten lap van crêpe de Chine
in de tint, om het V-vormige halsje. Het
donkerbruine broekje van glad of geribd
fluweel wordt mot een leêren ceinlure vast
gehouden. Iets meer fantasie: een lange
Russische blouse met klein opstaand
boordje en sluiting vóór met een kleine
patte, waarin drie of vijf knoopsgaten.
Smalle manchetjes, met één knoop gesloten.
Deze blouse wordt natuurlijk over het
broekje gedragen, dat er maar juist onder
uit komL Donker ceintuurtje van fluweel
of leêr.
Ge ziet, dat we onze jongens nu al
kleeden in stille neutrale tinten, die de
meest gedistingeerde heeren-kleeding heeft.
Zelfs de gebreide truitjes, die het blouse
pakje completeeren en voor den winter ge
schikt maken, hebben kleine werkjes met
beige en crème en een kleurtje, of grijs,
wit en een vroolijk tintje, waarvan dan de
randen kunnen zijn, onderlangs en om het
V-vormige halsje. Voor alle leeftijden be
houdt de trui, sweater of hoe dit breisel
ook heeten gaat met het klimmen der ja
ren, hetzelfde karakter: kleine patroontjes,
effen randen, of geheel effen wol, van dat
gezellige kameelhaar of de allernieuwste
wol: Angora.
Kousen: grijs of beige met een elastiek
in de zoom boven de kuit voor de kleintjes,
sportkousen, effen met een doorgewerkten
omslag, ook tot boven de kuit voor school
jongens. De kleineren kunnen met hun
héél korte broekjes en hun heel korte
kousen niet builen in de kou; de kouse
broek. d.i. een tricot- of gebreid broekje
met slobkousen er aan, kan over broekje
en kousen worden gedragen met een over
jasje of met een trui van hetzelfde breisel.
Het truitje heeft dan een heel hooge boord,
die omgeslagen wordt, zooals aan een sport-
trui (Eskimo-pakje).
Jongens en meisjes van één familie kun
nen eikaars overjas dragen. Bij een don
kerblauw broekje een jekker van blauw
duffel met gouden knoopen, dat het groote
zusje den vorigen winter op een marine
blauw plooirokje droeg; bij een bruin of
grijs pakje een raglan-jas, klokvormig, of
een rechte jas met plooien en een cein-
ture in den rug. Van tweed of homespun
zijn deze mantels, die voor zusjes en broer
tjes geschikt zijn.
Een malroze-muts bij de blauwe jekker;
een vilten hoedje, of al gauw een platto
pet bij de grijze of beige tweed-jas.
Fransche moeders maken ook haar kleine
jongens graag „mooi"; daarom krijgen ze
op feestjes fluweelen pakjes aan, terwijl
dan uit hun kraagje en opslagen over
de lange of korte mouwtjes van het flu
weelen jasje een plooiseltje komt. Van
pongé of crêpe de Chine is het blousje dan,
en dit pakje heet „Fauntleroy" naar „de
Kleine Lord."
Tractischer is het matrozenpak, dat hier
meest een lange broek heeft, met pijpen,
die wjjd onderaan zijn, als van een echten
matroos.
Bij het ochtend-pakje behooren bruine riem-
6chcentjes of molières; bjj „Fauntleroy" en
andere feestpakjes zwart laic met een gesp
of een riempje, en lak-molières bjj het ina-
trozen-pak.
^Terwijl de kleinste jongens bijna gekleed
zijn als hun zusjes, hebben de grooteren
ai kleeren als hun vader. Ze dragen een
colbert-pakje met korte broek, waaronder
een shirt, een enkelen keer ook een vest,
maar heel veel een trui, met of zonder mou
wen. Juist als bij mannen-kleeren varieert
de kleur en de stof met de bestemming
van 't pakje of de overjas. Donkerblauw is
de kleur voor een „net pak", gewerkte stol
is meer voor sport- en schoolgebruik be
stemd. Shirts van zéphir of flanel, gestreep
te dassen, petten met baantjes, uit de stof
van de overjas, renzegroot, of van donker
blauw serge, als een cricketpet. Behalve
de raglan-jas van tweed, de jekker van
blauw duffel of de recht© overjas raat of
zender ceinture in den rug, wordt door on
ze jongens heel veel de „trench-coat" ge
dragen, zelfs als bet niet regent. Deze jas
is donkerblauw of beige, van ondoordring
bare gabardine, soms met een uitneembare
warme voering.
Trui en kousen behooren dikwijls bg el
kaar; ze zjjn van grove wol gebreid. Bruine
schoenen of laarzen, ceinture van leer of
van touw-weefsel, met twee ringen als slui
ting, wollen of stevige leeren handschoenen.
Een groote jongen heeft als „gekleed pak",
wanneer hjj nog niet aan jaquet of smoking
toe is. gestreepte lange broek, zwart jasje,
met één rij knoopen, gesteven jongensboord
over de kraag, bjjna effen das.
Mondaine kereltjes krijgen een „Eton-cos-
tume", met grijze of beige lange broek en
een héél kort zwart jasje, beide van laken,
enfin, u kent dat Engelsche pakje wel.
Heel kleine jongens slapen in een han-
sopje van een stevig katoen, b.v. Tobralco of
van flanel, maar al gauw krijgen ze een
echte pyjama en een warme robe de ohambre
van ruige wol of twee laagjes flanel in
twee kleuren, waarvan het eene het andere
veert en meteen garneert als kraag, revers
en opslagen; een cordelière met kwasten,
rood of marine bijv., vilten pantoffeltjes.
en schoon uit het bad naar bed.
COLINE.
RECLAME.
Noordeinde 11 - Telef. 706
4154
Van onzen Londen9chen Correspondent.
13 December 1928.
Nieuwe Meubelkunst.
Waring en Gillow, de al-oude firma voor
huis-inrichting te Londen, heeft gemeend
op haar wij9 het streven naar nieuwe vor
men in meubelmakerij of het scheppen van
een nieuwe meubelkunst, die uitdrukking
geeft aan het tijd-eigen, te moeten bevor
deren. „Op haar wijs", zeg ik. Ze heeft het
gedaan door een tentoonstelling op de vier
de verdieping van haar enorm gebouw op te
zetten, waar zit-, eet-, slaap-, dames-, bad
en rustkamers benevens hallen of vestibules
zijn te zien, ingericht door een Franschen
meubeiariiest, die aan het Parijsche filiaal
van de firma is verbonden, en door de bin
nenhuis-kunstenaars van het Londensche
etablissement.
Ik heb anderhalf uur besteed om er rond
te kijken en het genotene want de zin
voor weelde, die elk mensch en du9 ook mij
bezit, deed mij wel genieten heeft mij
aan het peinzen gebracht. Maar laat mij,
aivorens u over dit gepeins verder in te
lichten, eerst vertellen wat ik er al zoo heb
gezien. Een charmante dame vestigde in het
bijzonder mijn aandacht op de kleedtafels
in de slaapkamers voor vrouwen. Ze be
stonden uit recht-hoekige spiegels, ongeveer
twee meter hoog van den grond, en uit twee
gelijk- en gelijkvormige kastjes aan weers
zijden daarvan. De charmante dame ver
telde mij dat dit even nieuw als praktisch
was, en dat haar firma dezen vorm van
dameskleedtafel voor het eerst had ontwik
keld. Ik moest haar echter uit den droom
helpen door te verklaren, dat ik dergelijke
kleedtaiels alleen veel minder kostbaar
reeds een paar jaar geleden in Nederland
had gezien. Waarop zij begreep dat ik niet
tot de gedwee en min of meer onwetende
bezoekers behoordeen verdween. Ik
ontdekte er niets bijzonders en wat men zou
noemen „revolutionair" in meubelconstruc
tie. De twintig kamers gaven naar mijn
idee minder eerlijk streven te zien naar een
kunstzinnigen 20ste eeuwsche meubelstijl
dan een enkele kamer deed eenige maanden
geleden in een bescheiden „show room"
van Gordon Rusell, een der weinige ware
pioniers in Engeland op dit gebied, een man
die zijn werkplaatsen heeft op het platte
land van Worchester-shire en er de gewone
handwerkslieden zijn meubelontwerpen laat
uitvoeren en liefde bijbrengt voor scheppend
handwerkschap (dat naar ik vurig hoop
eens de diepe waardeering terug moge krij
gen die het in voorbije eeuwen had).
Er is ook knap handwerkmanschap in de
tentoonstelling van Waring en Gillow. Ik
zag er bv. mooi kunstsmeedwerk in den
vorm van haardschermen. Er waren pullen,
kubistisch van vorm, van melkglas die zoo
wel van zin voor oorspronkelijkheid als van
goed vakmanschap getuigden. Er waren t.v
pijten, die mij niet bevielen daar zo Ie
pastellerig van tint waren maar waarvan
moest worden getuigd dat ze fijne stalen
waren van hand weefkunst En in nagenoeg
alle meubels sprong de ongemeene vaardig
heid en zorg. waarmede ze waren gemaakt
terstond in het oog.
De behandeling der vloeren in de woon-
werk en slaapkamers gaf mij aanleiding tot
negatieve gedachten. Afgescheiden van de
reeds genoemde, uiterst ..besmettelijke"
Fransche tapijten, die in de gansche ten
toonstelling overheerschten. scheen er geen
aandacht aan te zijn besteed
De meeste vloeren waren weliswaar var-
hard hout. al of niet als parket maar niets
was gedaan om zindelijkheid te bevorderen
en stofhoeken te doen verdwijnen Trouwens
indien dit kamers moeten zijn voor de
woonvertrekken der roenvehheid,