S.G.J. DE GROOT GEVAARLIJK kan men verkoudheid meestal niet VERLICHTING van deze onaangenaamheden vindt 69*® Jaargang LEIDSCH DAGBLAD, Maandag 24 December 1928 Vierde Blad No. 21099 VOETANGELS EN KLEMMEN OP BELASTINGTERREIN. DE GRAAF Alto Douro Port GENEESKUNDIGE BRIEVEN. MODEPRAATJES VAN EEN PARISIENNE. In Luxe Lederwaren. Londensch Aanteekenboek. HET BANKGEHEIM. Op de onlangs plaats gevonden hebbende conferentie van belastingdeskundigen te Geneve, heeft de Nederlandsche afgevaar digde medegedeeld dat de Nederlandsche Minister van Financiën niet bereid is het bankgeheim ten behoeve van buitenland- sche belasting-administraties op te heffen. Naar aanleiding van deze mededeeling en in verband met de belangrijke plaats die de fiscus in de faits et gestes van den Ne- derlandschen burger inneemt, rijst de vraag of, en in hoeverre er hier te lande van een bankgeheim t.o. van den fiscus sprake kan zijn. In hoeverre kan de fiscus putten uit de gegevens, voorkomende in de boeken van den bankier of commissionnair, ten einde de belastingaangiften van de cliënteele te con troleeren en zoo noodig te corrigeeren 1 Tot goed begrip van deze kwestie is het noodig kennis te nemen van art. 70 van de wet op de inkomstenbelasting, waarvan de strekking is dat de belastingplichtige, die ingevolge de wet verplicht is boek te houden, (dit slaat dus op kooplieden, ban kiers, assuradeurs enz.) gehouden is den Inspecteur of door dezen aangewezen amb tenaren inzage te verleenen van boeken of andere bescheiden, die tot staving der aangifte kunnen dienen. Wenscht de be lastingplichtige geen inzage te verleonen, dan kan de Inspecteur den aanslag met afwijking van de gedane aangifte vaststel len. In de praktijk zal de toepassing van deze laatste bepaling dus wel neerkomen Pp een aanslag die aanzienlijk hooger is dan de gedane aangifte. Wordt de bank gedreven in den vorm van een N.V. waardoor de bepalingen van de wet op de inkomstenbelasting niet op haar van toepassing zijn, dan hebben de bestuurders der bank rekening te houden met art. 17 van de wet op de Dividend, en Tantième-belasting, waarin de Wetgever vastlegde, dat ook het bestuur eener N. V. 'desgevraagd gehouden is den Inspecteur ©f door hem aangewezen ambtenaren in zage te verleenen van boeken en beschei den, die tot staving der aangifte kunnen dienen. Ook volgens deze wet zal weige ring van de inzage der boeken beantwoord "worden met een flinke verhooging van den aanslag. Dat de fiscus niet over één nacht ijs gaat, moge blijken uit art. SO van laatstgenoem de wet, waarin staat dat eventueele recla me wegens te hooge aanslag wordt afgewe zen, indien niet voldaan werd aan genoemd art. 17, zoo den Raad van Beroep althans niet is aangetoond, dat de aanslag onjuist was. De wet op de inkomstenbelasting be vat een overeenkomstige bepaling voor de bankiers of oommissionnairs die alléén of ondeT een firma hun zaak drijven. We zien dus dat bij niet voldoen aan de vordering tot inzage der boeken, de bewijs last van de onjuistheid van den aanslag wordt gelegd op den belastingschuldige, terwijl anders de juistheid van zijn aansfag door den Inspecteur moet aangetoond worden. Waar de onjuistheid van den aanslag door den belastingschuldige slechts ktin worden aangetoond aan de hand van zijn boekhouding, welke hij intusschen geheel of gedeeltelijk niet wil overleggen, is het begrijpelijk dat in vele gevallen de inge diende reclame niet met succes wordt be kroond. Het wekt voldoening te constateeren dat het Geuzenbloed nog niet geheel is uitge storven, want uit de jurisprudentie blijkt, dat er in den lande nog bankiers zijn, die het belang hunner cliënten hooger stellen dan him direct eigenbelang, ondanks do zware sancties, die de fiscus heeft gesteld op het niet voldoen aan de vordering tot inzage der boeken. Het verloop van d© procedure in een twee- lal dezer gevallen wordt hierbij vermeld: Een bankier-commissionair wilde den hem controleerenden rijksaccountant inzage ge ven van alle boeken, met uitzondering van het person en boek en het kasboek, omdat er in de laatste boeken gegevens voorkwa men betreffende cliënten, jegens wie hij zich tot geheimhouding verplicht achtte. De rijksaccountant was van meening, dat hij op grond van een vroeger gegeven Ar rest van den Hoogen Raad, gerechtigd was tot inzage van al die boeken welke g* -e- vens kunnen bevatten, welke van belang zijn voor een richtige uitvoering van ziin taak. De bankier bleef echter weigerach tig en de kwestie werd verwezen naaT den Raad van Beroep. Deze deelde noch het standpunt van den bankier, noch dat van den rijksaccountant, doch ging uit van het beginsel, vastgelegd in art. 70 der wet, dat inzage kan worden gevorderd en moet wor den verleend van alle boeken en beschei den, die tot 6taving van de aangifte of van nadere beweringen van appellant noo dig zijn. Verder oordeelde de raad dat een weg werken van winst door middel van perso- nenboek of kasboek niet mogelijk was zon der dat dit in de boeken die de onpersoon lijke rekeningen bevatten, tot uiting komt, uit deze redeneering blijkt, dat de raad de stelling van den fiscus, dat in het per- sonenboek één of meeT hulprekeningen van de Winstrekening kunnen voorkomen, niet aanvaardde. De Minister voerde in cassatie aan, dat inzage moet worden verstrekt van alle stukken, waaromtrent de rijksaccountant zich licht wil verschaffen of zij tot staving van de aangifte kunnen dienen en dat van een noodzakelijkheid om die boeken en be scheiden te raadplegen geen sprake be hoeft te ziin De Hooge Raad antwoordt, dat niet reeds het enkele oordeel van den rijksaccountant beslissend is voor de vraatr of inzaee moet worden gegeven, maar dat de raad van beroep ten onrechte heeft geweigerd, wan neer ook andere boeken en bescheiden de aangifte staven. Daar uiteraard het per- sonenboek en het kasboek tot staving kun nen dienen, was ten onrecht© de inzage ge weigerd. Practisch komt de strekking van dit Ar rest dus hierop neer, dat alle boeken die rechtstreeks op de zaak betrekking hebben, moeten worden getoond. Een tweede procedure heeft betrekking op de kwestie of het geoorloofd is de na men van de cliënten in het personenboeK te overplakken. De raad van beroep te Mid delburg kreeg dit geval te beoordeelen, waarbij de bankier weliswaar aan den rijks accountant het personenboek ter inzage had gegeven, doch de Damen der cliënten had overplakt, daar hij van meening was dat de fiscus daar niet mee van noode had. De raad besliste echter, dat de fiscus gerechtigd was te verlangen dat hem de verschillende transacties en derzelver re sultaten in hun geheel werden voorgelegd, d.w.z. met mededeeling van de persoons namen. De Hooge Raad verwierp het beroep in cassatie op grond hiervan, dat de raad van beroep feitelijk had vastgesteld, dat h©t voor een juiste beoordeeling van appel lant's inkomen Doodig was ook de hoofden van het personenboek te kennen. Aan de hand van de hierboven vermelde Arresten is dus wel komen vast te staan, dat de fiscus bet recht heeft inzage te vorderen van alle boeken en bescheiden van bankier of commissionair in effecten, ook al zou hij zulks uitsluitend willen doen met de bedoeling achter de geheimen der cliënteele te komen. Hieruit volgt dus rechtstreeks, dat in het algemeen in Nederland ten opzichte van den fiscus geen bankgeheim bestaat; al leen in die gevallen dat de bankier de in zage van het oliëntenboek weigert, zou men nog van een bankgeheim kunnen spreken, doch de fiscus reageert op der gelijke weigering, zooals crezegd, op zoo danige wijze, dat dergelijke weigeringen zeer sporadisch blijven. RECLAME. COGNAC HANDEt LAGE RIJNDIJK 2-4 Tel. Int 356. wit en rood f. 2.40 p. fl. 4144 Welke patiënten liooren in een sanatorium voor longlijders thuis? II. Niet alleen in Frankrijk, maar ook in andere landen is het getal der sanatorium- patiënten met zoogenaamd positief sputum veel grooter dan bij ons te lande. Volgens Reinders is het gemiddelde cijfer voor Frank rijk 75, in Bligny zelfs 88. Voor een paar Duitsche sanatoria geeft hij op: 60 a 70 pCt. en 90 pCt., voor Denemarken 43 tot 60.9 pCt. Deze cijfers vormen wel een groote tegen stelling met onze inrichtingen, waar slechts 20 tot 30 pCt. der patiënten positief sputum vertoonen. D e Fransche, door Reinders gedeelde op vatting is nu deze. dat de overblijvende 75 pCt. óf geen tuberculose hebben, óf wel, dat de bij hen aanwezige tuberculose ge'en behandeling in een sanatorium noodzakelijk maakt. Dit komt er dus, rechtuit gezegd, op neer, dat de artsen in ons land zich dikwijls in de diagnose vergissen en dat de dure sanatoriumbehandeling gegeven wordt aan vele patiënten, die' thuis van zelf wel weer beter zouden worden, wat tevens beteekent, dat evenveel gevallen met open tubercu lose. die de behandeling in het sanatorium noodig hebben, daaruit worden geweerd. Dit zijn vrij krasse beschuldigingen, welker ernst op zich ze'lf reeds de waar schuwing uit mijn vorigen brief rechtvaar digt om voorzichtig te ziin met het vellen van een oordeel. Natuurlijk kan de arts. zooals ieder ander mensch. zich vergissen. Indien inderdaad gansch andere afwijkingen, die niets met tuberculose te maken hebben, in het spel zijn, dan moet naar verbetering gezocht wor den. Zooals de toestand hier te lande is, kan ik de juistheid dier beweringen evenwel niet maar zoo dadelijk toegeven. Wat op het gebied der tuberculosebestrijding in ons land in de laatste tijden is gedaan, mag gerust critisch bekeken worden. Het werk der sana toria zoowel als dat der consultatiebureaux geeft aan den onpartijdigen waarnemer groot vertrouwen. En dat vertrouwen wordt des te minder geschokt, wanneer wij zien, dat de' Fransche opvatting van een zekere eenzijdigheid allerminst is vrij te pleiten. Ik wijs daartoe in de eerste plaats od de over matige waarde, aan het bacillenonderzoek toegekend, zooals de Amerikaansche onder zoeker beweert, dat hij uitsluitend op de aanwezigheid van bacillen afgaat en geen waarde hecht aan de honderd en één andere laboratoriumproeven. Bij ons valt m i. juist de veelzijdigheid van het on derzoek te waardeeren. Dat de aanwezigheid van bacillen de diagnose ontwijfelbaar vaststelt, zal niemand ontkennen Hei omgekeerde echter niet. Fei telijk is hel vinden van die bacillen alleen het bewijs, dat hel aan een of ander tuber culeus proces gelukt is. in een open lucht weg door te breken Meer niet. Maar daarom kan nog wel een tuberculeus proces bestaan, daf nog niet is doorgebroken Bii tubercu lose van beenderen en gewrichten duurt het soms jaren voordat de doorbraak naar buiten gelukt Fn toch zal iedere arts ge durende dat eeheele verloop niet aan de diagnose twijfelen. In het betoog van Reinders wordt zonder meer aangenomen, dat de lijders aan. wat hij noemt abortiefvormen of niet actieve, vormen van tuberculose geen sanatorium behandeling behoeven. M. a. w. dat deze thuis even goed zullen genezen. Maar ik mis het bewijs voor deze stelling. Hij wil de 50 pCt. plaatsen, die door het verwijderen der patiënten met negatief sputum zouden vrij komen, laten bezetteb doorliider6 aan actieve processen, ..die nu thuis slecht ver pleegd worden". Is hij er van overtuigd, dat die eerste categorie patiënten thuis wel goed verpleegd worden? Of zou hij dezen maar heelemaal aan hun lot willen over laten? Wij moeten de zaak vooral ook practisch bekijken. Wat is het doel der sanatoriumver- pleging? In de eerste plaats natuurlijk de genezing van den patiënt In gevallen, waarbij dit mogelijk is. duurt het toch altijd zeer lang voordat het doel bereikt is. Het getal beschikbare bedden zou dan beslist veel te klein zijn. Gelukkig is het niet noodig Dikwijls kunnen ook thuis, met name wanneer de genezing reeds een goed eind gevorderd is. de noodige maat regelen worden getroffen. In dat geval dient het verblijf in het sanatorium niet uitslui tend voor herstel, maar tevens als leerschool voor den patiënt Na zijn vertrek weet hij precies, hoe hij verder leven moet en kan dan thuis beproeven, de genezing te vol tooien. Meermalen is echter van volledige gene zing geen sprake Maar wel kan het proces tot rust gebracht worden, terwijl de patiënt toch als nuttig lid der maatschappij werk zaam kan zijn en onderlusschen zoo leven, dat verergering uitblijft. Het is in deze rich ting. dat onze sanatoria zoo uiterst verdien stelijk werk leveren, zooals de voor rekening van het Invaliditeitsfonds behandelende pa tiënten bewijzen. Dit gunstige resultaat kan ook bij lijders aan open tuberculose gelukkigerwijze meer dan eens worden verkregen. Gelukt dit niet, hetgeen helaas ook voorkomt, dan is het de vraag of voor deze' patiënten de dure sana torium-plaats beschikbaar mag blijven. Natuurlijk moet ook voor deze lijders zoo goed mogelijk gezorgd worden. Maar als her stel naar alle berekening toch uitgesloten is, dan gebiedt de praktijk om hierin te voorzien door huiselijke of ziekenhuis-verole'ging. En in geen geval mogen zij een beletsel zijn, dat patiënten in de beginstadia in het sanato rium kunnen komen. Wat moet er met de 50 pCt. gebeuren, die volgens de Fransche opvatting uit het sana torium geweerd worden? Zonder reden wor den zij niet opgenomen. Er mankeert dus wat aan. Ik laat de gevallen, waar een abso luut foute diagnose werd gesteld, buiten beschouwing en wacht in elk geval het be wijs af, dat deze fouten in ons land zoo vaak worden gemaakt. Nu heeft de ervaring vol doende geleerd, dat de klachten van deze menschen door het verblijf in het sanatorium afnemen, zij worden sterker, hebben minder last van vermoeidheid, herkrijgen een goeden eetlust en kunnen weer werken. Dat is in elk geval een verblijdend iets. waarbij de nuchtere buitenstaander allicht denkt: ..wat kan het mij ten slotte schelen of het nu inderdaad tuberculose is geweest of iets anders?" Deze menschen voor wie de toe komst er tamelijk donker begon uit te zien, zijn thans weer gelukkige, tevreden leden der maatschappij en dat goede hebben zij aan het sanatorium te danken. Moet dat alles nu ophouden terwille van andere lijders, die voor een goed deel toch niet ge heel beter kunnen worden en waarbij het succes van het sanatorium hoogstens bestaat in verlenging van hun lijden?" Voor een practische wijziging van de hui dige methode zie' ik voorloopig g"een grond. En aan buitenstaanders zou ik nogmaals willen aanbevelen, niet al te spoedig een oordeel te vellen in een zoo moeilijk en veel zijdig onderwerp. H. A. S. 4140 RECLAME. Dit wordt, geloof ik, het eerste mode praatje, dat ik aan jongens-kleeding wijd. Dat dit niet eerder gebeurde, zal wel zijn, doordat er in de jongensmode bijna niets verandert, alhoewel de knaapjes uit den tijd van Hiêronymus van Alphen er toch anders uitzagen dan onze jongensl Parijs, dat op het gebied van mode toch wel toonaange vend mag hceten, is het langst gebleven bij die brave-knapen-pakjes en het is nog maar kort, dat de Fransche kinderen zich even frank en vrij kunnen bewegen als hun medemenschjes in 't buitenland. Hoe ze er tegenwoordig uitzien zal ik u vertellen en het zal u meevallen, hoeveel er van over te nemen is. Het broekje van de kleintjes is van don kerblauw cheviot of van zwart, waschbaar katoen-fluweel. De heel kleinen dragen bre tels van dezelfde stof om het broekje op to noemen, maar de verschijnselen zijn bijzonder on aangenaam. U door het gebruik van Italiano, hetwelk U boven dien nog doet genieten van den heerlijken smaak. ITALIANO wordt verkocht in rollen a 10 ct* en in speciale zakjes a 20 ct. per ons. houden, met een paar flinke knoopen van paarlemoer of corozo. Bij die donkere broek jes in de eerste plaats een wit blousje. eigen lijk een sporthemd in het héél klein, dat tot bovenaan kan worden dichtgeknoopt, maar ook het halsje even bloot kan laten. Voor iets grootere jongetjes, 5 A 6 jaar, blouses in naturel-tint, shantung of wol, met een driekanten lap van crêpe de Chine in de tint, om het V-vormige halsje. Het donkerbruine broekje van glad of geribd fluweel wordt mot een leêren ceinlure vast gehouden. Iets meer fantasie: een lange Russische blouse met klein opstaand boordje en sluiting vóór met een kleine patte, waarin drie of vijf knoopsgaten. Smalle manchetjes, met één knoop gesloten. Deze blouse wordt natuurlijk over het broekje gedragen, dat er maar juist onder uit komL Donker ceintuurtje van fluweel of leêr. Ge ziet, dat we onze jongens nu al kleeden in stille neutrale tinten, die de meest gedistingeerde heeren-kleeding heeft. Zelfs de gebreide truitjes, die het blouse pakje completeeren en voor den winter ge schikt maken, hebben kleine werkjes met beige en crème en een kleurtje, of grijs, wit en een vroolijk tintje, waarvan dan de randen kunnen zijn, onderlangs en om het V-vormige halsje. Voor alle leeftijden be houdt de trui, sweater of hoe dit breisel ook heeten gaat met het klimmen der ja ren, hetzelfde karakter: kleine patroontjes, effen randen, of geheel effen wol, van dat gezellige kameelhaar of de allernieuwste wol: Angora. Kousen: grijs of beige met een elastiek in de zoom boven de kuit voor de kleintjes, sportkousen, effen met een doorgewerkten omslag, ook tot boven de kuit voor school jongens. De kleineren kunnen met hun héél korte broekjes en hun heel korte kousen niet builen in de kou; de kouse broek. d.i. een tricot- of gebreid broekje met slobkousen er aan, kan over broekje en kousen worden gedragen met een over jasje of met een trui van hetzelfde breisel. Het truitje heeft dan een heel hooge boord, die omgeslagen wordt, zooals aan een sport- trui (Eskimo-pakje). Jongens en meisjes van één familie kun nen eikaars overjas dragen. Bij een don kerblauw broekje een jekker van blauw duffel met gouden knoopen, dat het groote zusje den vorigen winter op een marine blauw plooirokje droeg; bij een bruin of grijs pakje een raglan-jas, klokvormig, of een rechte jas met plooien en een cein- ture in den rug. Van tweed of homespun zijn deze mantels, die voor zusjes en broer tjes geschikt zijn. Een malroze-muts bij de blauwe jekker; een vilten hoedje, of al gauw een platto pet bij de grijze of beige tweed-jas. Fransche moeders maken ook haar kleine jongens graag „mooi"; daarom krijgen ze op feestjes fluweelen pakjes aan, terwijl dan uit hun kraagje en opslagen over de lange of korte mouwtjes van het flu weelen jasje een plooiseltje komt. Van pongé of crêpe de Chine is het blousje dan, en dit pakje heet „Fauntleroy" naar „de Kleine Lord." Tractischer is het matrozenpak, dat hier meest een lange broek heeft, met pijpen, die wjjd onderaan zijn, als van een echten matroos. Bij het ochtend-pakje behooren bruine riem- 6chcentjes of molières; bjj „Fauntleroy" en andere feestpakjes zwart laic met een gesp of een riempje, en lak-molières bjj het ina- trozen-pak. ^Terwijl de kleinste jongens bijna gekleed zijn als hun zusjes, hebben de grooteren ai kleeren als hun vader. Ze dragen een colbert-pakje met korte broek, waaronder een shirt, een enkelen keer ook een vest, maar heel veel een trui, met of zonder mou wen. Juist als bij mannen-kleeren varieert de kleur en de stof met de bestemming van 't pakje of de overjas. Donkerblauw is de kleur voor een „net pak", gewerkte stol is meer voor sport- en schoolgebruik be stemd. Shirts van zéphir of flanel, gestreep te dassen, petten met baantjes, uit de stof van de overjas, renzegroot, of van donker blauw serge, als een cricketpet. Behalve de raglan-jas van tweed, de jekker van blauw duffel of de recht© overjas raat of zender ceinture in den rug, wordt door on ze jongens heel veel de „trench-coat" ge dragen, zelfs als bet niet regent. Deze jas is donkerblauw of beige, van ondoordring bare gabardine, soms met een uitneembare warme voering. Trui en kousen behooren dikwijls bg el kaar; ze zjjn van grove wol gebreid. Bruine schoenen of laarzen, ceinture van leer of van touw-weefsel, met twee ringen als slui ting, wollen of stevige leeren handschoenen. Een groote jongen heeft als „gekleed pak", wanneer hjj nog niet aan jaquet of smoking toe is. gestreepte lange broek, zwart jasje, met één rij knoopen, gesteven jongensboord over de kraag, bjjna effen das. Mondaine kereltjes krijgen een „Eton-cos- tume", met grijze of beige lange broek en een héél kort zwart jasje, beide van laken, enfin, u kent dat Engelsche pakje wel. Heel kleine jongens slapen in een han- sopje van een stevig katoen, b.v. Tobralco of van flanel, maar al gauw krijgen ze een echte pyjama en een warme robe de ohambre van ruige wol of twee laagjes flanel in twee kleuren, waarvan het eene het andere veert en meteen garneert als kraag, revers en opslagen; een cordelière met kwasten, rood of marine bijv., vilten pantoffeltjes. en schoon uit het bad naar bed. COLINE. RECLAME. Noordeinde 11 - Telef. 706 4154 Van onzen Londen9chen Correspondent. 13 December 1928. Nieuwe Meubelkunst. Waring en Gillow, de al-oude firma voor huis-inrichting te Londen, heeft gemeend op haar wij9 het streven naar nieuwe vor men in meubelmakerij of het scheppen van een nieuwe meubelkunst, die uitdrukking geeft aan het tijd-eigen, te moeten bevor deren. „Op haar wijs", zeg ik. Ze heeft het gedaan door een tentoonstelling op de vier de verdieping van haar enorm gebouw op te zetten, waar zit-, eet-, slaap-, dames-, bad en rustkamers benevens hallen of vestibules zijn te zien, ingericht door een Franschen meubeiariiest, die aan het Parijsche filiaal van de firma is verbonden, en door de bin nenhuis-kunstenaars van het Londensche etablissement. Ik heb anderhalf uur besteed om er rond te kijken en het genotene want de zin voor weelde, die elk mensch en du9 ook mij bezit, deed mij wel genieten heeft mij aan het peinzen gebracht. Maar laat mij, aivorens u over dit gepeins verder in te lichten, eerst vertellen wat ik er al zoo heb gezien. Een charmante dame vestigde in het bijzonder mijn aandacht op de kleedtafels in de slaapkamers voor vrouwen. Ze be stonden uit recht-hoekige spiegels, ongeveer twee meter hoog van den grond, en uit twee gelijk- en gelijkvormige kastjes aan weers zijden daarvan. De charmante dame ver telde mij dat dit even nieuw als praktisch was, en dat haar firma dezen vorm van dameskleedtafel voor het eerst had ontwik keld. Ik moest haar echter uit den droom helpen door te verklaren, dat ik dergelijke kleedtaiels alleen veel minder kostbaar reeds een paar jaar geleden in Nederland had gezien. Waarop zij begreep dat ik niet tot de gedwee en min of meer onwetende bezoekers behoordeen verdween. Ik ontdekte er niets bijzonders en wat men zou noemen „revolutionair" in meubelconstruc tie. De twintig kamers gaven naar mijn idee minder eerlijk streven te zien naar een kunstzinnigen 20ste eeuwsche meubelstijl dan een enkele kamer deed eenige maanden geleden in een bescheiden „show room" van Gordon Rusell, een der weinige ware pioniers in Engeland op dit gebied, een man die zijn werkplaatsen heeft op het platte land van Worchester-shire en er de gewone handwerkslieden zijn meubelontwerpen laat uitvoeren en liefde bijbrengt voor scheppend handwerkschap (dat naar ik vurig hoop eens de diepe waardeering terug moge krij gen die het in voorbije eeuwen had). Er is ook knap handwerkmanschap in de tentoonstelling van Waring en Gillow. Ik zag er bv. mooi kunstsmeedwerk in den vorm van haardschermen. Er waren pullen, kubistisch van vorm, van melkglas die zoo wel van zin voor oorspronkelijkheid als van goed vakmanschap getuigden. Er waren t.v pijten, die mij niet bevielen daar zo Ie pastellerig van tint waren maar waarvan moest worden getuigd dat ze fijne stalen waren van hand weefkunst En in nagenoeg alle meubels sprong de ongemeene vaardig heid en zorg. waarmede ze waren gemaakt terstond in het oog. De behandeling der vloeren in de woon- werk en slaapkamers gaf mij aanleiding tot negatieve gedachten. Afgescheiden van de reeds genoemde, uiterst ..besmettelijke" Fransche tapijten, die in de gansche ten toonstelling overheerschten. scheen er geen aandacht aan te zijn besteed De meeste vloeren waren weliswaar var- hard hout. al of niet als parket maar niets was gedaan om zindelijkheid te bevorderen en stofhoeken te doen verdwijnen Trouwens indien dit kamers moeten zijn voor de woonvertrekken der roenvehheid,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1928 | | pagina 13