DE DROOM VAN EEN KLEIN, VIES BAASJE. KINDERVRAAG „Kees! Kees! Alweer geen gewasscneai handen! Hoe durf je zoo aan tafel te komen?" knorde Moeder nu al voor den zooveelstea keer. En gelijk had ze. Die jongen was niet te genezen van zgn afkeer voor water. Dat was 's morgens, 's middags en 's avonds net- zelfde liedje: „Kees, wasch je handen. Kees wasch je gezicht". Kees moest leexen zwemmen. In net bad waren honderden jongens, die er niets om ga ven, doch doodgewoon in het water spron gen. Kees niet! Kees rilde en beefde en vroeg op 't laatst een jongen hem een duwtje te geven. En dan ging hij er in. Iedereen ergerde ach aan dat eeuwige gezeur, als er gewasschen of gezwommen moest worden. Hij was niet voor verbetering vatbaar. Moe der werkte er aan, Vader en allemaal. Op zekeren dag kwam een oude nicht de moeder van Kees opzoeken. Kees vond die nicht een echte draak, een naar menseh, maar dat kwam, omdat ze Kees altgd alles vier kant in 't gezicht zei. En toen zij hoorde, dat hgi zich nooit uit zichzelf ging wasschen, zei ze: „Och Anneke, (dat was Moeder) iaat hem dan maar versmeren, die viespuk". „Denk je, dat dat zal helpen?" vroeg Moeder. „O, ja vast en zeker. Jullie wijden veel te veel aandacht aan dat heerschap. Dat zeg ik" „Heerschap! Heerschap!" mopperde Kees, die natuurlijk alles gehoord had. „Nou, als ze me dan niets zeggen, wasch ik me lekker niet Dat enge, koude water!" En onze jongeling ging dien avond naar bed zonder zich eerst eens ferm te wasschen. Dat was gemakkelijk! Ten minste in zoo verre 't het wasschen betreft, maar Moeder vond hem te vies om een nachtzoen te ge ven en dat was moeilijk, want zoo zonder nachtzoen is 't ook „niks gedaan". Uit- en aankleeden kon ons baasje zien al heel goed en het meisje^ dat hem bij het naai- bed gaan controleerde, zei ook niets. Piet, zijn oudste broer, die een reuzenpraats tegen hem had, ging hem voorbij, alsof er geen vieze handen bestonden. Kees kroop in bed en viel dadeiijk in Het begon in zijn droom te regenen, 'hard te regenen en hij liep er in. Waar hij ook ging staan, overal regende het hard en de siraleD liepen hem over het gezicht. Bah, wat kleefde dat allemaal! Hoe kwam dat ook alweer? O ja, van 't mastiek, dat in die kar had gestaan voor een dakreparatie en waar hij een stukje pik had weggenomen en nu plakte dat pik aan zijn handen en zgn ge zicht. En het ging er niet af! O, hg voelde het. het ging er niet af, hoe hard hg" ook boende en veegde met die nattigheid. „Hé, nou wil ik me wasschen en nou gaat het niet!" Hij wist niet, dat hij droomde eu hg zei in zijn slaap: „Verbeeld je, dat ik er altijd zóó zal moeten blijven uitzien!" Maar het zou nog erger worden, want daar zag hg een politieagent aankomen. Die vroeg: „Zoo, zwartje, wat doe jg zoo laat in den regen?' „Ik ben niet zwart", zei Kees. „Wei waar!" zei de agent. „En heel zwart ook!'" „O hemel, help me dan wit worden!" smeekte ons heertje. „Kud je begrijpen, zeg! Ga naar je moeder en laat je door haar wasschen. Daar hoor K- Ja, dat zou hg doen en hij holde terstond naar huis. Gelukkig, hij was er. Op de deur stond een groot plakkaat: Kees hoeft niet meer gewasschen te wor den. Hij heeft er zoo'n hekel aan. Wij zijn uit. Hg belde en belde, maar niemand deed er open. Het hield op met regenen en Kees dacht: „Ik ga maar wat in 't park bij jpn- gens". Toen hij daar can kwam, kendea met meer en riepen: „Een negerjongen! "Een negerjong En dien armen Kees lieten ze Sta bij ook beweerde. Op school was 't al precies he Kees werd niet herkend en de me&! „Jg hoort in Spanje, ventje, en m< Jullie weten wel, dat in droome direct gebeurt wat je zegt en zoo w Kees dadelijk in Spanje aangekome: hij in een straat op een stoep ging Hg verlangde naar huis, maar niema de hem meer en hg wist geen raad. Zoo vond Sint Nicolaas hem, die he in dienst nam als Pietermanknecht. Kees schreide hardop. Zooveel praa dag en een nietig, klein hummeltje 's Toen kwam hrj overal met Sint N ook in zijn eigen stad, en hij werd d< moeder niet meer herkend, want ze i dat hij het hooren kon: „Mijn Keesje is weggeloopen en kan hem vinden". „Hier ben ik, Moeder! Moeder!" scl de Kees in zrjn slaap. En snikken di O, wal snikte die arme jongen! Moeder hoorde het beneden en gi kijken. „Wordt eens wakker, kleine schre Vooruit!" En Moeder zette hem rechtop. „Wat is er met je gebeurd? Kon dan zal ik ie gezicht eens lekker alsj Gelaten liet Kees dit doen en wasrhle hem ferm. Daarna zoende gocdennacht. Beneden gekomen zei ze tegen Ya „Zoo, nu is hij toch frisch gewassc zonder gebrul". Nu, dat gebrul kwam ook niet mee Kees wa9 tot de ontdekking gekom je met een gewasschen snuitje le slapen kon dan met een ongewassc toen hij met minder tegenzin aan he dacht, was 't ook minder erg. De oude nicht heeft nooit van droom geweten. Ook Moeder niet, ni die ééne raad van de oude nicht mn gedaan dan al het andere, zien jullie. Keesje is verstandig, weet je, Water doet hem heel geen pi Waarom zou die kleine kerel Nu op eens veranderd zijn? Omdat Kees met and're oogen In zijn slaap zichzelven zag. 'k Hoop, dat Kees nu niet alleen En 't ook and'ren helpen ma| Jongens, die geen handen wassr Doen hun huiswerk vast ook sl Zoo de handen, zoo gedachten. Eerlijk, komt het dan terecht TRUUS VERDO SALO door C. E. DE L1LLE HOGER WAAR Liesje is op reis met Moeder Naar den Haag. Dat is een fe Nooit is klein, vierjarig Liesje Zóó ver nog van huis geweestl Vlak bij 't raampje mag zij zitten. O. kijkl Koetjes in de wei! Roept ze opgetogen, Mooi, hè? En haar oogjes stralen blij. Molens, Moeder! zegt ze dar Zie ze draaien in den wind! Allen hebben schik in 't meiske. Vinden het een „snoezig kind" Ook een oude juffrouw lacht nu. Kijkt klein Liesje vricnd'lijk aan En vraagt: Ben jij zoo met M< En je pop op reis gegaan? - Liesje knikt dan legen 't oudje. Dat haar pop zoo aardig vond. Maar wat 's dat? De oude ju Heeft één tand maar in den mo En op eens vraagt Lies, terwijl zij Ernstig naar het oudje ziet. Zeg, Juffrouw, moet u nog wis Net zooals mijn broertje Piel

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1928 | | pagina 16