VOOR DE JEUGD LEIDSCH DAGBLAD »9ste Jaargang Donderdag 8 November 1928 No. 45 •I# iri iit iTr iit \T,iiT: tt :Ti TWEE BEDELAARS 11 I i tl ti ti li i ll li ill |l 11 tl i iml 111 til 11 i t f 11 li i t yl'ly j i s.» door E. DE LILLE HOGER WAARD, had zich al den heelen tqd afgevraagd, de jongens toch zoo zaten te Zij zat alleen met hen aan de kof- daar Vader in het middaguur met kon komen en Moeder een zieke vrien- i Amsterdam opzocht, t Bernard en Jaap iets in hun schild en, stond vast bij haar. Maar wat? De lieten geen woord los en trachtten nschuldig mogelijk te doen, als Juf hen onderzoekend aankeek, enk er aan, dat jullie geen kattekwaad zei zij nog, toen de beide jongens afel opstonden en den tuin inliepen. Ze n echter zóó hard, dat ze geen tqd had- Juf te antwoorden. Ze hadden eigenlijk eens naar haar geluisterd, zóó vervuld ze-van het „reuzeleuke plan", dat ze dien middag hadden, eerst moet ik jullie nog vertellen, moeder geld bijeen trachtte te brem- ra Anna, de huisnaaister, een paar we- van de Geldersche boschlucht te laten ?ten. Anna was in het voorjaar hard geweest Haar laatste spaarpenningen a daarmee heengegaan en toen de dok- ïaar gezegd had, dat zij minstens veer- dagen naar buiten moest had zij hem >kerd, dat daarvan geen sprake kon zijn. moest ze aan het geld komen? had Moeder er van gehoord en het opgevat: geld bijeen te zamelen om i naar buiten te sturen. Toevallig had Ier dien morgen tegen Vader gezegd, jjl zij niet wist da-t de jongens haar verstaan: lammer, dat mevrouw Duivenvoorde voor dingen niet te vinden is", en Jaap hadden nu een samenzwe- touw gezet en wel: ze zouden zich als bedelaars verkleeden, mevrouw Duiven- rde te spreken vragen en trachten wat l'haar te krijgen voor het goede doel. Als eens lukte! Wat zou Moeder opkijken, ze haar bq haar thuiskomst wat voor i konden geven! Ze begrepen wel, dat het plan met goed zou keuren. Of Moe- er bezwaar tegen zou hebben? Ja, daarin tn zij zich maar liever niet verdiepen, t a 1 s ze daar bq stilstonden, Zou het wel i kunnenEn dat zou toen jammer van 't mooie plan! vond het tweetal, w kwam het dus, dat Bernard en Jaap dien vrijen Woensdagmiddag onmiddel- na de koffie in de schuur verdwenen, r ze behalve allerlei gereedschap ook kist met heei oude kleeren haddon, rmee ze zich altijd weer met het meeste '"er verkleedden. Heel deftig zagen zq n die kleedq nooit uit, maar daar zq het t als „roovers" optraden, was dat ook bepaald noodig. minder dan geen tijd zagen zq er dan als een paar echte bedelaars uit: Ber il had ee noude, door zon en regen ver fde pet op en een langen, rafeligen Bk met dito jas aan. Om zijn figuur wat eranderen en omdat de jas wat wijd was, hij er proppen krantenpapier onder ge- 'h Over zqn gezicht had hq een paar te vegen gemaakt, terwijl een aange- te snor, die ook al uit de kist te voor- pi kwam, het geheel voltooide. Jaap was tDoeg hetzelfde uitgedost, had er zelfs een rooden neus van een mombakkes bq opgezet, 't Was werkelijk een stelletje om bang voor te worden! Behoedzaam en door niemand gezien, slo pen zq het achterhekje van den tuin uit om langs een smal weggetje de groote villa van meneer Duivenvoorde te bereiken. Het was heerlqk zomerweer en mevrouw zat in het koepeltje te lezen. De jongens liepen door het hek den tuin binnen. Nauwelijks hadden zq echter eenige passen in het grind gedaan, of mevrouw keek vaD haar boek op. Zij was erg bij ziende en zag de bengels werkelijk voor bedelaars aan. Zoc'dra de jongens dit merkten, hadden zq de grootste moeite zich goed te honden, maar wonder boven wonder 1 gelukte dit toch Reeds hief mevrouw de hand op naar de electrische bel in het koepeltje om den huis knecht te laten komen. Die moest de bede laars natuurlijk wegjagen. Mevrouw Duiven voorde wenschte ongestoord in den tuin te zitten. Bernard, die haar beweging opgemerkt had en wel begreep, wat er gebeuren zou, als 7h belde, meende dit vóór alles te moeten voorkomen en haastte zich te zeggen: „A-en Kleinigheid alstublieft, mevrouw!'tIs voor een goed doel". Nu keek mevrouw Duivenvoorde zoo mo gelijk nog verbaasder. Dat was niet de stem van een bedelaar en de jongens ston den op dit oogenblik vlak vóór haar zjj zag heei goed, dat het geen echte bedelaars waren. Aan de ondeugende tinteling in hun oogen herkende zq hen zelfs. Zij liet de jongens echter in de overtuiging, dat zq hen voor een paar bedelaars aanzag en vroeg met een effen gezicht: „Wat willen jullie?" „Een kleinigheidje voor een goed doel", antwoordde Jaap. „Ja, ja, dat zal wel", mompelde mevrouw Duivenvoorde, ,,'t Zal wel in je eigen zak verdwijnen". Jaap kreeg een kleur van verontwaardi ging, maar Bernard bleef geheel in zijn rol, terwijl hq zoo beverig mogelijk trachtte te spreken. ,,'t Is om een arme vrouw, die ziek is ge weest, naar buiten te sturen „Dus is het werkelijk voor een goed doel?" vroeg mevrouw Duivenvoorde nn. „Ja mevrouw", antwoordden de beide be delaars als uit één mond en ze keKen mevrouw Duivenvoorde daarbij zóó eerlijk aan, dat zij schik in het geval begon te krijgen, haar beurs uit haar taschje nam en eiken bedelaar een rijksdaalder gaf! Of ze daar blij mee warenZe vergaten in hun vreugde bijna te bedanken en hol den met hun schat naar huis. Lachend keek mevrouw Duivenvoorde hen na en mompelde „Jongens, die zóó pleiten voor een arme zieke, verdienen voortgeholpen te worden." Over het algemeen hield zij er niet van, op lijsten te teekenen of aan collectes bij te dragen, al deed zii in stilte heel veel goed. De jongens holaen zooals gezegd met hun schat naar huis en waren juist weer in de schuur om hun bedelplunje af te leggen, toen de deur met een harden slag dichtviel en gegrendeld werd! In de eerste oogenblikken durfden de jongens zich niet verroeren, maar na een tijdje vatte Bernard moed en bonsde hij eens op de deur. Ook Jaap sloeg er een roffel op, maar niemand scheen hen uit hun gevangenis te komen verlossen. Ze zaten er wel een paar uur in en dachten er nooifi meer uit te zullen komen. O, wat een vree- selijke straf I Hun handen deden pijn van het bonzen en ze moesten er telkens eens mee ophou den. Ze schreeuwden hard, maar niemand scheen hen te hooren. Eindelijk toen ze een oogenblik stil waren hoorden ze Juf zeggen ,,'t Is gevaarlijk volkje, meneer; er loopt hier allerlei gespuis rondl Gaat u zelf niet in de schuur, maar waarschuwt u liever de politieIk ben maar begonnen met de deur te grendelen." „Vader! Vader! Wij zijn het, Bernard en Jaapl" riepen nu twee angstige jon gensstemmen. In het volgend oogenblik ging de deur open en vroeg Vader streng, wat dit te beteekenen had. Elkaar aanvullend deden de jongens nn het heele verhaal. „Maar jongens!" riep Vader uit. „Dat hadden jullie toch niet mogen doen! Ga je nu onmiddellijk wasschen en behoorlijk aankleeden en loop dan naar de villa van meneer Duivenvoorde terug, om mevrouw je verontschuldigingen aan te bieden „O. Vader!" riep Bernard verschrikt uit. „Moet het heuseh. Vader?" vroeg Jaap niet minder angstig. „Het moet! En vlug wat! Over een kwartier zijn jullie klaar. Begrepen t" De jongens, die bij ondervinding wisten, dat er niets anders opzat, als Vader zóó sprak, dan hem te gehoorzamen, schikten zich in het onvermijdelijke. Zij gingen naar hun slaapkamer, wasehten zich terdege en knapten zich netjes op. Na een kwartier liepen zij dan ook wer kelijk weer naar de villa van meneer Dui venvoorde terug, 't Was, alsof zij lood in hun schoenen hadden, zóó zwaar viel hun die gang. Maar eindeliik waren zij er toch. Gelukkig zat mevrouw niet meer in befc' koepeltje. Dat stelde het gevreesde oogen blik nog wat uit Zacht belden zij aan en op fluisterenden toon vroegen zij den huisknecht, of zij mevrouw mochten spreken. De knecht liet hen in een zijkamertje en kwam even later terug om hen bij me vrouw te brengen. Al stamelend vertelden de jongens nu, dat zij de bedelaars geweest waren en vroe-* gen. of mevr. niet boos op hen wilde zijn. „Maar 't verhaal van onze naaister, die naar buiten moet en 't niet betalen kan, is echt," zei Jaap. Lachend verzekerde mevrouw Duiven voorde hun, dat zij 't hun vergaf en daar zij wel begreep, dat de tweede gang naar haar huis veel moeilijker voor de jongens was geweest dan de eerste, gaf zij ieder nog een rijksdaalder voor het bekende doel met de woorden: „En zeg maar aan Vader en Moeder, dat ik heelemaal niet boos ben, hoor!" Nu, die boodschap vergaten de jongens niet over te brengen. Het was zelfs het eerste wat zij zeiden, toen Moeder thuis kwam en zij haar de vier rijksdaalders voor Anna overhandigden. Daarna vertelden zij alles haarfijn. Moeder wa9 wel heel blij met het geld voor Anna, maar de jongens moesten ha^,r toch beloven, nooit weer iets dergelijks uit to halen!

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1928 | | pagina 15