HET ONTSTAAN VAN
ASSCHEPOESTER.
EEN ONGELUK.
„Geheimschrift?I 't Mocht wat! 't Is een
uitnoodiging 1" riep Theo nu uit, terwijl Jan,
George en Hans om hem heen drongen. Met
duidelijke stem las hij voor:
De heer Van den Heuvel, Lindelaan 12,
noodigt de vinders van dit briefje uit. Woens
dagmiddag vier uur bij hem in den tuin te
komen.
„Doen?" vroeg George.
„Hij kan ons misschien gewichtige inlich
tingen geven," meende Theo en met alge-
meene stemmen werd besloten dien middag
het was juist Woensdag allen precies
vier uur in den tuin van meneer Van den
Heuvel aanwezig te zijn.
De klok was dan ook nog niet koud, of
ons viertal, dat het G. G. O. G. vormde,
stond in den tuin van hun buurman.
„Wat zou daar achter zitten?" was de
vraag, die hen reeds vele uren beziggehou
den had en nog op aller lippen zweefde.
In den koepel zat meneer Van den Heuvel
in de nabijheid van een groole theetafel,
waarop allerlei heerlijkheden prijkten, daar
door zijn huishoudster klaargezet.
Na de begroeting en toen allen gezeten
waren, verhief de heer Van den Heuvel zijn'
stem en zei:
„Beste jongens, leden van het G. G.
O. G., ik heet u allen welkom."
Verbaasd keken de jongens bij het hooren
van deze woorden beurtelings elkaar en hun
gastheer aan.
lloe was het mogelijk, dat een buiten
staander reeds van het Geheime Genoot
schap afwist? Er schuilde toch geen ver
rader onder hen, dus was 't eenvoudig on
mogelijk.
„Ja, ja, kijken, jullie maar verbaasd," zei
meneer Van den Heuvel geheimzinnig
lachend ..Je ziet wel, dat ik geheel op de
hoogte ben."
„Maar hoe?" waagde Theo hel nu te
vragen.
„Wel, jullie vergeet heelemaal, dat jullie
koepel aan mijn tuin grenst en ik juist in
dien hoek aan het tuinieren was, toen het
G. G. O G. werd opgericht.
Gooien morgen, heerlijk weertje!
Zegt Broer Hans tot Liesje Zus.
Mag je Popje met me rijden?
'k Ben hier met mijn autobus.
Goed zegt Liesje, hier is Annie,
Zoo, mijn kindje, 9tap maar in.
Is 't niet heerlijk in zoo'n auto?
Nu heeft Popje 't naar haar zin!
Maar wat 's dat? O, Hans pas
(op toch!
Rij toch niet zoo vrees'lijk woest
D'auto tuimelt!dat het ritje
Nu op eens zoo eind'gen moest!
„Dus hebt u ons eigenlijk gefopt?"
vroeg George.
„Ja jongen."
„En hebt u met opzet dat pok in de
schuur gelegd?" vroeg Jan.
„Juistl"
,,'t Is maar goed, dat de politie het niet
gezien heeft," meende Hans. „Ik dacht min
stens dat het een bom was."
„Ik beken nederig schuld." zei meneer
Van den Heuvel nu met een heel boelvaar
dig gezicht en ik hoop. dat jullie het mij
vergeven zult. Je kunt dit maar op één
manier toonen en wel door zooveel moge
lijk taartjes op mijn gezondheid te eten.
Denk er aan. de schalen moeten leeg."
Nu, dat wilden de jongens wel!
„U hebt ons leelijk beetgenomen," vond
Ilans.
„Als alle avonturen zóó goed afliepen
mijmerde Jan.
„Ik stel voor: meneer van den Heuvel tot
eerelid van het G. G. O. G te benoemen,"
zei George plotseling en dit voorstel werd
met daverend gejuich en oorverdoovend
handgeklap en voetgetrappe! aangenomen,
't Was maar goed, dat de vloer van den
koepel juist de vorige week vernieuwd was
en er dus tegen kon.
„Leve ons eerelid!"
„Leve meneer Van den Heuvel!"
„Leve het G. G. O. G klonk het door
elkaar en er werd met thee geklonken om
deze uitroepen te bekrachtigen.
„En dat spreken we af." ging meneer
Van den Heuvel voort, „dat we de oprich
ting van het G. G. O. G. en mijn benoe
ming tot eerclid om de drie maanden zuL
len vieren
„Hoera!" riepen de jongens uit en we
derom maakten ze geen bezwaar tegen de
woorden van hun buurman, die na eerst
door allen van de een of andere geheim
zinnige misdaad verdacht te zijn, zeer tast
bare bewijzen had geleverd, een edelmoe
dig mensch te zijn. Bij hem zouden de ge
heimen van het G. G. O. G. veilig wezen.
BETSY K.
Hans. je bent een nare jongenl
Och, mijn popje heeft zoo'n pijnl
Zou er soms een arm of beentje
Of haar neus gebroken zijn?
Poppenmoeder moppert steeds nog,
Hans blijft heel bedremmeld slaan
En zegt: 't spijt me vrees'lijk, Liesje,
Maar kijk niet zoo boos me aanl
't Poppenkind mankeert geen ziertje;
Kijk. ze lacht zelfs tegen jou!
Kom, lach jij nu tegen mij ook.
Geef m'een kusje, toe dan, gauwl
Zou er wel één kind te vinden zijn, dat
niet van sprookjes houdt of althans er van
gehouden heeft, toen het nog klein wa9?
Telkens en telkens weer luisterden wij er
opnieuw naar; het verveelde ons eigenlijk
nooit.
En zoo is het ook met onze moeders en
grootmoeders gegaan. Altijd hebben kinde
ren graag naar sprookjes geluisterd en als
zij dan zelf volwassen geworden waren,
herinnerden zjj zich. hoe mooi zij ze vonden
en vertelden zij ze op hun beurt weer aan
hun kinderen. Zoo komt het. dat zij nooit
vergeten worden. Maar het eigenaardigste
van deze sprookjes, ten minste van de meest
bekende, is wel. dat ze niet alleen verteld
worden van geslacht op geslacht, maar ze'lfs
in verschillende landen, die heel ver van
elkaar verwijderd liggen.
Laat ons eens even bij Asschepoesler stil
staan. Datzelfde sprookje wordt reeds ge
durende eeuwen in Duit9chland verteld en
luidt precies als het onze. in Frankrijk. En
geland en nog meer landen evenzoo. De
Hindoe's vertellen het sprookje echter als
volgt:
„Er was eens een rrinscs, die geboren
werd met een gouden halsketting en in dien
ketting was haar ziel verborgen. Men had
haar vader gewaarschuwd, dat wanneer zij
ooit den ketting zou afdoen, zij sterven
moest.
Toen zij ouder werd, schonk haar vader
haar een paar met juweelen bezette schoen
tjes. Eén dezcT verloor zij op zekeren dag
en het werd door een Prins gevonden.
De Prins nu vaardigde een proclamatie
uit om te weten te komen, wie het fraaie
kleine' schoentje verloren had. Toen hij de
eigenares gevonden had. trouwde hij met de
Prinses en zij waren hel gelukkig samen,
totdat op zekeren dag de ketting gestolen,
werd en de Prinses onmiddellijk daarna in
een diepen slaap viel, waaruit zij niet meer
scheen te ontwaken De Prin9 kon echter
niet gelooven. dat zij gestorven was en ging
telkens bij haar bed zitten. Lang bleef hij
daar echter niet. want hij had zich tot taak
gesteld: den verloren halsketting te vinden
en wc-Tkelijk. na eenige vruchtelooze pogin
gen mocht hij de voldoening smaken den
ketting te vinden. Hij deed hem de Prinses
om den hals en onmiddellijk daarna ont
waakte zii om nog vele gelukkige jaren aan
de zijde van haar gemaal door te brengen.
In Griekenland vertelt men het sprookje
nog anders. Daar heet Asschepoester: Rho-
dope. Op zekeren dag was Rhodope bezig te
baden, toen een adelaar één barer muiltjes
greep en er mee wegvloog. Na eenigen tijd
liet hij het echter weer vallen en wel juist
vóór de voeten van den Koning van E^vpte,
die bevel gaf. dp draagster van het schoentje
te zoeken. Rhodope werd gevonden en het
duurde niet lang, of zij werd door haar
huwelijk met den Koning Koningin van
Egypte.
Nu hebben al deze verschillende lezingen
van één en hetzelfde sprookje hun bestaan,
te danken aan een oude mythe, die verteld
werd ter verklaring van het feit. hoe het
komt, dat de zon zich schijnbaar ten
minste langs de lucht voortbeweegt. (In
werkelijkheid draait de aarde en staat de
zon stil, maar dat zul je later op school wel
loeren. Voor ons oog lijkt het echter, alsof de
zon eiken dag een wandeling in het lucht
ruim maakt).
In deze oude mythe is de heldin onze
Asschepoester geen arm. klein meisje,
dal het vuile werk moet doen en bij haar
stiefzusters ten achter gesteld wordt, maar
de schemering met goudblond haar, terwijl
zij een gewaad draagt in de kleuren van
den regenboog. Eiken morgen zweeft zij
langs het uitspansel, daarbij echter niet het
geringste spoor achterlatend.
Éénmaal echter, vele eeuwen geleden,
verloor zij één harer schoentjes. Vanaf dit
oogenblik zoo luidt de mythe volgt de
zon haar, in de hoop haar te kunnen her
kennen aan haar ééne schoentje. Zij kan
haar echter nooit inhalen en dit is de reden,
dat de zon zich steeds langs het luchtruim
(schijnbaar dus!) beweegt.
B
Lang kan Liesje Zus niet mokken
En ze geeft Broer Hans een kus
Ilans berouwvol zegt dan ernstig:
Voortaan ben 'k voorzichtig, Zusl
door
C. E. de Lille Hogerwaard.