DE GROENTEMAND. ANEKDOTES. dien heeft Chris natte kleeren. Geef hem een stel van Guy, terwijl de zijne kunnen drogen," zei de gouverneur tegen Anna, „en geef hem wat te eten. Zoodra Guy wakker is, zal ik je waarschuwen." Een half uur later kwam meneer Tempel man Chris halen. Guy zat op in bed, toen de deur open ging, en stak zijD beide handen naar Chris uit. „Wat ben ik blij, dat je gekomen bentl Ik heb zóó naar je verlangd 1" zei hij. Chris keek hem verwonderd aan. Wat zag hij er zwak en teer nit I „Ben je erg ziek geweest vroeg hij. „Ja, maar nu ben ik weer beter. Ga toch 'zitten en vertel me alles van Stone-End en van Oom Tom en hoe het komt, dat je in Londen bent en Gwen je gevonden heeft." Lachend vToeg Chris: „Waarmee zal ik beginnen V' „Waar je maar wilt. als je 't maar dade lijk doet. Elk oogenblik kan dokter Gray komen en die zegt natuurlijk weer, dat ik slapen of rusten moet. O Chris, ik wou, dat ik zoo sterk was als jij." „Dat zul je nog wel eens worden." Maar Guv schudde het hoofd en zei „Nee, ik zal wel altijd een stumperd bliiven." Vóór Chris nog iets hierop kon zeggen, kwam de dokter werkelijk binnen. „Wel Guy." zei hij, „jongen je ziet er veel beter uit Heeft je bezoek je zooveel goed gedaan 1" „Ja dokter: ik denk het wel. Ik voel me best," luidde het antwoord. „Prachtig! Maar wind je nu niet te veel op, want dan zou ik hem moeten meene- Pemen. Hoe heet je, beste jongen V' „Christoffe' Smith, meneeT." ,,T>it. is Chris, de jongen, van wicn ik u verteld heb weet u wel 1" zei Guy. „Zool Ja, nu herinner ik het mij: ce jongen, die zoo mooi viool speelt. Morgen moet je eens voor mij spelen, hoor! Tk heb vandaag niet veel tiid Dag jongens!" En dokter Gray ging weer weg. Meneer Tempelman stond hem in de hall op te wachten en vroeg angstig: „Ts Guv wat. beter?" „Zeker! De komst van dien jongen werkt heel gunstig op hem Zeg mevrouw Gre gory, dat zij hem eena'gen tijd hier houdt. 'Alles wat. Guv's belangstelling opwekt, is on het oogenblik van het grootste gewicht.. En het is een flinke jongein. Hii doet mij denken aan iemand, al kan ik niet zeggen aan wien." ..Misschien kan ik het u zeggen: Guy vindt, dat Chris op zijn moeder lijkt en ik denk, dat hii daarom zoo'n zwak voor den jongen he»oft." „Juist! Hii heeft haar oogenMerkwaar dig. heel merkwaardig! Zeg voora.1 tegen mevrouw Gregorv, dat zij hem hier houdt." F-n de oude dokter nam afscheid. Dien avond, toen Chris in een heerlijk bed in een kamertje vlak hü f<uy lag, gin gen zijn gedachten naar Dick, ..Hij is goed voor me geweest." dacht hij. „en ik zou hem graag goeiendng heb ben gezegd, maar dat kan niet, omdat ik morgen al vroeg op reis moet gaan meneer Tempelman zei. dat hij den weg naar Mel- combe wish" F.n met een zucht van verlichting keerde Ohris zich om en viel weldra in slaap. (Wordt vervolgd). Ingezonden door Nel Hagoort. Een Amsterdammer is» in Brussel geweest en zegt nu tegen een Rotterdammer: „Zeg, Rotterdam is r.iks vergeleken bij Brussel, want Brussel heeft overal breede straten". „Nou", zcri die Rotterdammer, dat is nog niks bij ons vergeleken, want wij hebben bereden politie". Ingezonden door Willy de Neys. Schooljongen tegen een vriendje: „Zeg kan je me niet helpen om mijn gezicht eens vies zwart te maken, want er komen een iheeleboel oude tantes op visite en die willen me altijd zoenen". Er was eens een meisje, dat naar den groenteman gestuurd werd om de groenten te halen, die haar moeder daar besteld had. Zij deed deze boodschap altijd heel graag, omdat ze goeie maatjes was met den groen teman. Ook dezen keer kwam ze, na een praatje met haar vriend, den groenteman, terug met een groote mand aan haar arm. In deze mand lag een groote bo9 wortelen, spinazie, selderij en kervel, sla en bloem kool. Er waren ook aardappelen bij. Ze droeg de zware mand langs den weg, dien ze zoo goed kende: eerst de garen- en bandwinkel, dan het stalletje met sinaas appels, waarbij een man in hemdsmouwen stond, en dan de lange laan met oude hoo rnen... Ze liep net te denken aan een verhaal, dat zij op school gelezen had in haar leesboekje, toen ze op eens een héél fijn stemmetje hoorde: „Daar gaan we weerl" Zij schrok wel even èrg, en keek rond, maar er was toch niemand hier; en ze liep maar weer £oor. „Daar gaan we weer!" Neen maar, nu had ze het toch duidelijk gehoord en ze keek naar den kant, waar het geluid vandaan was gekomen zij keek naar de mand. Daarboven op lag de krop sla; het leek wel, of die zuchtte. Toen zette ze vlug de mand op den grond, hurkte er bij neer en vroeg: „Praat jij?" „O ja. natuurlijk," zei toen de sla en wilde nog meer zeggen, geloof ik, toen een wortel haar in de rede vfel. Die wortel hoorde bij den bos wortelen, die heel zacht op een bedje van spinazie lag. En de wortel zei: „We zullen wel gauw worden opge geten, hè? Heeft je moeder ons al noodig?" „J ja, ik geloof 't wel." stotterde het meisje, dat erg geschrokken was. „Tja," zei een deftige bloemkool, die het een beetje benauwd had tusschen de sla en de spinazie, „tja, ons leven is wel zéér avontuurlijk „Kort maar krachtig." antwoordde de wijsgeerige sla, „behalve voor de aardap pels. die zijn al bijna verkruimeld van het lange liggen in den donkeren kelder." „Ieder naar zijn aard." bromde een aardappel onder uit de mand. en snoof ver ontwaardigd. Een andere aardappel werd vinnig en snauwde- „Poeh? Ik ben veel knapper dan jij ooit zou kunnen zijn, op mijn leeftijd." Maar het meisje was verlegen gewor den en vroeg: „Zal ik jullie liever terug brengen? Vindt jullie het niet vreeselijk om gekookt en gegeten te worden?" „Wel neen," sprak de bloemkool, „dat moet je vooral niet doen. lief kind. het ia onze bestemming, naar ik meen Daar zijn wij voor; in een vuilniskar is het ook niet zoo pleizierig. En ik weet ook niet of het zoo naar is om gekookte eD gegeten te wor den. ik heb het nog nooit beleefd We ken nen alleen maar héél oude verhalen over wat er met ons gebeuren zal, en daarom zijn wij eigenlijk heel verlangend het nu eens te ondergaan „Ach," klaagde de spinazie, „ik weet het toch niet; ik bén bang. Ik heb al zooveel geleden, sinds ik van mijn veldje, mijn ge- boortegrondje geplukt en de wereld inge stuurd werd Ik houd zóó van mijn geboor tegrond. dat ik wat aarde ervan heb vast gehouden En ik weet zekpr. dat de men- schen, die mij gaan opeten, het zond tus schen hun tanden zullen hooren knarsen. Zeg. zou je moeder dat èrg vinden?" „Ik ik weet niet." antwoordde het meisje, „ik zal het moeder wel uitleggen, hoor. Moeder is heel lief en zal 't wel be grijpen." „Nou, maar ik vind hel vreeselijk," meen de de sla, „om zóó bekritiseerd te worden. Van morgen nog was er een oude juffrouw, die dacht, dat ik door de slakken was kapot gebeten; het was natuurlijk niet waar. Tk heb altijd uitstekend voor mijn toilet ge zorgd. Maar ik heb gehoord, dat er men- schen zijn. die er hun vak van maken om op alle slakken zout te leggen; laten die nu eens bij ons in de slatuintjes komen, dan hoeven ze nooit meer op ons te schelden De bloemkool kuchte voorzichtig en sprak: „Zeg mij eens lieve kind, als ik nu klaargemaakt en gekookt ben. smaak ik dan lekker? of houden jullie meer van beeste- vleesch?" „Ik houd hel meest van groente, maar mijn broertje Kec9 houdt meer van vleesch, geloof ik." „Eigenaardig, eigenaardig," mompelde de waardige bloemkool nog. toen de sel derij, die nog niets had durven zeggen, piepte: „Hoe smaak ik in de groentesoep?" „O, stil jij," riep het meisje verschrikt, „nu herinner ik me, dat moeder wacht op jou voor de soep! Ik moet me haasten!" Fluks sprong ze op. nam de mand. holde naar huis en hoorde niet eens. hoe alle groenten riepen: „O! „Ho!" „IIo" „Wat worden we door elkaar geschud!" Zij verloor één aardappel, die met een blauw oog midden op den weg bleef liggen. L. STEFFENS

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1928 | | pagina 18