n nteutue mantel 69sle Jaargang Derde Blad No. 21016 Rectoraatsoverdracht van onze Universiteit door Prof. Dr. A. J. Wensinck aan Jhr. Mr. W. J. M. v. Eysinga. FEUILLETON. De verdwenen Noodmunten. PROF. DR. A. J. WENSINCK. In het Groot Auditorium der Universiteit beeft heden op de bekende plechtige wjjza de overdracht van heit Rectoraat plaats gehad door prof. dr. A. J. Wensinck aan prof. jhr. mr. W. J. M. van Eysinga. Het groot auditorium was geheel met ouratoren, hoogleeraren, lectoren, privaat docenten, studenten en andere belangstellen den gevuld, toen prof. Wensinck het woord nam. Prof. Wensinck ving zijn oratie aan, zeg- De indruk, dien het weldra geëindigde academische jaar reeds bij een vluchtige beschouwing maakt, is zóó samengesteld, dat de kroniekschrijver geneigd is aan „in drukken" de voorkeur te geven, „in drukken", waarvan de invloed op het leven onzer universiteit nog nauwelijks te schatten valt en waarvan de historische beteekenis dus nog in het onzekere ligt. Op 22 September 1927 werd Har9 Ko ninklijke Hoogheid Juliana Louise Emma liane Wilhelmina, Prinses van Oranje-Nassau, Hertogin van Mecklenburg, in het album studiosorum ingeschreven, met de bedoeling colleges in verschillende faculteiten te vol gen. Tot het einde van het academiejaar heeft H. K. H. aan het universitaire leven in zijn vollen omvang deelgenomen, door bezoeken aaD de voornaamste academische instellingen van Hare belangstelling voor alles wat de universiteit betreft blijk gegeven, en daardoor verlevendigd het besef van den historischen band tusschen het huis van Oranje en onze gemeenschap, die het zich tot een groot voorrecht rekent te mogen medewerken tot de vorming van Haar, die geroepen is eenmaal den troon te bekleeden In schrille tegenstelling tot de verblijdende tegenwoordigheid van onze Prinses staan vele en zware, ja onherstelbare verliezen. Op 28 September overleed Willem Einthoven, drie jaar vóór het bereiken van den wette- Ijjken leeftijdsgrens en op het toppunt van zijn roem. Gedurende ruim eén-en-veertig jaar is Einthoven, bij al zijn eenvoud, een van de sieraden onzer universiteit geweest Evenals de naam van Kamerlingh Onnes ver bindt zich de zijne in onze gedachten met één begrip uit het gebied zijner studies, RECLAME. Reorganisatie van de administratie. Belangrijk internationaal wetenschappelijk verkeer. Bloei der Studenten-Organisaties. Te weinig promoties. DEN HAAG. 7204 dat het doel van zijn streven gevormd, zgn energie geprikkeld, ztjn genialiteit tot ont plooiing gebracht en de geheele wereld tot erkenning en bewondering gedrongen heeft. Hij heeft zijn levenswerk volbracht en wij zien hem in bewogen dankbaarheid na. De tweede zware slag, die ons trof, was het onverwachte overladen van Lorentz, op 4 Februari, kort na de stille herdenking van zijn vijftig-jarig professoraat, dat v/el hel wettelgk einde bereikt had, doch zich feitelijk onder den vorm van wetenschappe lijke lezingen voortzette. In welke mate Lorentz nog tot onzen kring gerekend werd, kon trouwens niet sprekender blijken dai uit de talrijke betuigingen van deelneming met zijn overlijden, die uit verschillende landen tot rector en senaat werden gericht. Maar de beteekenis van de figuur vau Lcrentz, hoezeer ook vereerd en bemind als docent, gaat verre uit boven die V3n den professor, van den curator van het natuur kundig laboratorium van Teyler'3 stichting. De dag van zijn begrafenis onvergetelijk voor wie haar hebben bijgewoond was er een van nationaleai, ja internationalen rouw. De derde zware slag was het te vroege heengaan van Vürtheün, op 6 Juli j.l. Slechts veertien jaar was het hem vergund de macht van zijn kennis en bezieling aan onze universiteit te wijden. Doch deze veer tien jaren tellen. Hij voelde, dat hij op den leerstoel zat, dien men gaarne naar Cobet neemt, maar hij voelde dat in de eerste plaats als den plicht om dan ook een univer seel graecus te zijn, handhaver van een traditie, die zich aan de wanden onzer senaatskamer in vele karakteristieke koppen uitspreekt, tevens vernieuwer van die traditie, Ccordat hfj die verbond met de studie van. grieksch volksleven in den ruimsten zin. Midden uit zijn werk, in de kracht van zgn leven, is hg weggerukt en wij staren op de plaats, die hg ledig heeft gelaten. Voortgaande herinnerde de rector aan het verscheiden van den oud-hoogleeraar Hen- nous Oort, sinds 1907 na een 32-jarig hoog leraarschap aan onze universiteit, emeritus, en aan het overigden van E. C. baron Sweerts de Landas Wyborgh, commissaris der Koningin in Zuid-Holland en sinds 1910 lid van het college van curatoren. Hij bracht ook in herinnering de verliezen, die te be treuren vallen in de personen van dr. Van der Kolk, directeur van „Endegeest", va& den assistent Van Gulik, van den conser vator dr. Remouchamps en van de assistente aan het Herbarium mej. Catharina C00L Wg herdenken hen allen, aldus prof. Wensinck, met weemoedige dankbaarheid. Belangrijk waren de veranderingen zoo wel in het curatorium als in den doceeren den kring der universiteit. De ledige plaats in het college van cura toren werd bezet door Mr. A. van de Sande Bakhuyzen. Dat de senaat deze benoeming toegejuicht heeft, is niet alleen te verklaren uit een, overigens zeer gerechtvaardigd, hangen aan persoonlijke en ambtelijke tra ditie, maar ook uit den gevestigden indruk, dat de burgemeester van Leiden zijne be noeming tot curator zou beschouwen als den besten weg om zijn door groote belang stelling gesteunde energie te stellen in dienst van een hoog doel. Dat hij op dezen weg zeer veel zal vinden voor zijne hand om te doen, behoeft geen toelichting; dat daarbij zijn bedoelingen werkelijkheid zul len worden, kan niemand hem voorspellen, maar wenschen wij hem en onze universi teit van harte toe. De twee andere, zeer belangrijke veran deringen in het college van curatoren, han gen in meerdere of mindere mate samen met de reorganisatie van het beheer der universiteit, waarvan, een jaar geleden, mijn ambtsvoorganger gesproken heeft. Spoediger dan verwacht kon worden bleek van de belangstelling der bevoegde autoriteiten in deze aangelegenheid, met het gevolg dat weldra een uitgewerkt plan gereed was, gericht op veelzijdige efficiency namelijk: centraliseering van de admini stratie der universiteit in één bureau, dat onder leiding van den secretaris van cura toren het bureau der universiteit zou zijn, vanwaar de draden uitgaan zoowel naar den president-curator als naar het bestuur van den senaat, zoowel naar de faculteits besturen als naar de studenten, om slechts het voornaamste te noemen. Reeds te voren was, in anticipatie op de totstandkoming, gezorgd voor de noodige controle bij de in schrijvingen in het album studiosorum. De secretaris van curatoren, mr. J. A. G. baron de Vos van Steenwijk, kon zich met dit ontwerp niet vereenigen, daar het zijn ambt zou bezwaren met een toelast van verantwoordelijkheid als waaronder hij het niet aanvaard had. Op 27 November werd hem het gevraa,gde eervol ontslag verleend. De heer de Vos van Steenwijk heeft de academie aaii zich verplicht door zijne werkzaamheden tot de benoeming van zijn opvolger voort te zetten. Op 10 Januari had zij plaats. Mr. P. J. Idenburg, secretaris van curatoren der gemeentelijke universiteit te Amsterdam, door de Koningin tot dit voor onze gemeenschap zoo gewichtig ambt be noemd, trad reeds op 1 Februari in functie. De hoog noodige versterking van het ad ministratief orgaan was den senaat een welkome aanleiding om uitvoering te geven aan een maatregel, waartoe reeds tien jaar geleden besloten was. Uitgaande var» de op vatting, dat de administratieve kracht van een lichaam winnen zal, zoo zij gevestigd blijft in één en dezelfde persoon, heeft de senaat toenmaals de wenschelijkheid uit gesproken, dat één zijner leden zich be schikbaar zou stellen voor het voeren van zijn correspondentie en het afdoen van zijn administratieve zaken. Daar evenwel geen der leden zich beschikbaar stelde en de in richting van het bureau, zonder welke de nieuwe functie niet tot haar recht zou ko men, op zich liet wachten, was aan het besluit van 1917 geen uitvoering gegeven. Thans scheen daartoe de tijd gekomen. De uitvoering zou niettemin een vrome wensch gebleven zijn zonder de geschikte en be reidwillige persoon. Op verzoek van het senaatsbestuur heeft de heer Krom er in toegestemd voorloopig vpor den tijd van vijf jaren de nieuwe functie te bekleeden; hij heeft reeds daardoor den senaat zeer aan zich verplicht. Eensdeels toch zal de secre taris van den senaat, die het zij met na druk gezegd geheel blijft voldoen aan de bepalingen van artikelen 110113 der Hooger-Onderwijswet, zijn tijdroovende be zigheden aanmerkelijk verlicht zien, ander deels zullen rector en senaat bij hunne be sluiten voorgelicht worden op een wijze die continuïteit in- en verwaarloozing van de j traditie buitensluit. I De laatste verandering in de samenstel ling van het college van curatoren het aan jhr. mr. N. C. de Gijselaar op zijn ver zoek met ingang van 16 September ver leende eervol ontslag als voorzitter en lid staat mede in verband met de opvatting waarvan het universiteitsbureau een uit vloeisel is, de opvatting dat een grootere efficiency, in den ruimsten zin, vereischt is. Reeds spoedig nadat de heer de Gijselaar zich te Wassenaar gevestigd had, heeft hij als zijn meening uitgesproken dat deze ver andering van woonplaats het vragen van ontslag met zich zou dienen te brengen. Wij begrijpen, dat het hem moeilijk geval len is daartoe over te gaan. De senaat en de universiteit zullen hunnerzijds niet ver geten het vele, dat onder zijn achttienjarig lidmaatschap en elf-jarige presidiaat van het college is tot stand gekomen of voorbe reid, noch de daarmee verbonden beslom meringen en verdrietelijkheden. Het zake lijke motief onderschrift de senaat geheel: naar zijn opvatting is het wenschelijk, dat de president-curator en de secretaris, die als het ware het dagelijksch bestuur van het college vormen, ook gemakkelijk bereik baar zullen zijn voor allen, die zich in het belang der universiteit tot hen wenden. Talrijke veranderingen voltrokken zich ook in de rij der hoogleeraren, lectoren en privaat-docenten. De verplichtingen aan het te zwaar belaste professoraat in de dierkunde verbon den, werden voor een deel overgebracht op een daartoe' ingesteld en aan dr. H. Boschma opgedragen lectoraat. De instelling van dit lectoraat leidde tot intrekking van het Koninklijk Besluit, waarbij de privaat-docent dr. H. W. van Seters belast werd met het geven van onderwijs in de vergelijkende histologie. Dat hiermede aan alle wenschen van de faculteit der wis- en natuurkunde voldaan zou zijn, zal niemand meenen. die zich herinnert, hoe mijn ambtsvoorganger daar onder de aanstelling van een tweeden hoog leeraar in de geologie en de uitbreiding van het geologisch museum genoemd heeft. Inderdaad is nog altijd laat on9 hopen: niet lang meer de uitrusting van het onderwijs in de geologie en verwante vakken in tegenstelling met de moeite, die de eenige hoogleeraar en de belangstelling, die de 9tudenten daaraan wijden. Men stelle zich een oogenblik voor, dat onze universiteit beschikte over de be scheiden autonomie die haar dezerzijds bij herhaling toegedacht is: zou ook dan de geologie een lijdensperiode achter zich hebben, even langdurig als de Wet op het Hooger Onderwijs oud i9? Zou ook dan de gewone leerstoel in de wijsbegeerte van het re'cht en tevens een zetel in de faculteit der rechtsgeleerdheid vijf plus wiel weet hoe veel jaren onbezet gebleven «ijn? Ik betwijfel het, en op goede gronden. Herhaaldelijk toch heeft de gestie van e'en lichaam, dat uit onze universiteit gegroeid is de universiteits raad van het Leidsch Universiteits-Fonds, aan ieder die daarvoor oog had. doen zien hoe groot re'eds de beteekenis is van zelf bestuur binnen de grenzen van een beperkt budget. Dat de honderden studenten in de rechts geleerdheid de gelegenheid vonden hunnd studiën in wijsgeerige richting te verdiepen, daarvoor heeft tot nog toe de universiteits raad gezorgd. Dat in de dringende behoefte van onzei a.s. Indische bestuursambtenaren aan voorlichting op het gebied der tropische economie eenigermate voorzien werd, daar voor heeft nu reeds ten derden male de universiteitsraad gezorgd. Dat de studenten in de godgeleerdheid in 9taat werden gesteld behalve de colleges voordrachten te volgen op het gebied der wijsgeerige theologie, heb ben zij te danken aan den universiteitsraad. Dat het aanschaffen van palaeographisch materiaal, afdrukken van testen, kaarten en dergelijke ten behoeve van colleges in de faculteiten der geesteswetenschappen niet heeft te wachten op de goedkeuring van een staa/lslbegrooting lang nadat het college gehouden is, ook daarvoor zorgt de univer siteitsraad. Maar zijn budget is beperkt. Ware het ruimer, wij zijp er zeker van. dat geen enkele papieren brief en geen enkel uur pleitens meer zou behoeven te worden be steed aan de stelling, dat zonder behoorlijke voorziening van de zgn. moderne talen de universiteit niet is, wat zij behoort te' zijn een stelling, die in bijna alle beschaafde landen als axioma aangenomen 19. Reed9 heeft de ervaring overvloedig bewezen, dat colleges op dit gebied aanstonds toehoorders in menigte trekken. En hoe kan het ook anders? De nabijheid van centra als den Haag en Rotterdam spreekt voor zich zelf. Ik ben er van overtuigd, dat na korter of lan ger tijd ook Bezuidenhout en Binnenhof de PROF. JHR. MR. W. J. M. VAN EYSINGA. Leidsche zie'nswijze zul en deelen-. hoe oer hoe beter niet alleen voor Leiden, maar ook voor den Haag. Naast het Leidsche Universiteitsfonds traden ook andere lichamen op met het doel onze gemeenschap uit te breiden en aan steeds ruimer belangen dienstbaar te maken Bij Koninklijk Besluit werden directeuren van Teyler's stichting aangewezen als be-t voegd om bij de faculteit der wis- en natuur kunde een bijzonderen leerstoel in dei natuurkunde tê vestigen. Directeuren be- noemden daarop tot bijzonder hoogleeraar Dr. A. D. Fokker te Santpoort, die weldra zijn inaugureele oratie denkt te houden. Voortgaande schetste de Rector de ver* diensten van de Vereeniging Instituut voor tropische Geneeskunde te Rotterdam, van het Instituut Kern, van het Oosterschn Instituut, het op 8 Februari 1928 opgerichte Rechts-Historisch Instituut, het eveneens» sinds kort bestaande Instituut voor de Gen schiedenis der genees-, natuur- en wiskunde, de Stichting van het Ned. Hist. Natuur wetenschappelijk Museum en het in April opgerichte Reuvens-fonds. Een hoogtepunt niet alleen in het leven van de faculteit der geneeskunde, maar in dat van de geheele universiteit, was de officieele opening op 17 Maart van het Boerhaave-kwartier Het decanaat van Van der Hoeve, die den 17en Maart tot ridder in de orde van den Nederlandschen Leeuw benoemd wercL is voorwaar geen sinecure en hoeveel stuur- manskunst, geduld en werkkracht noodig geweest zijn oin tot een principieel slot te komen, daarover is het beter thans te zwij- gen. Nog is het geheel niet voltooid, maar wij vertrouwen ,dat het schip, tot voor de haven geloodst, die ook behouden zal bin- nenloopen. Onze voldoening over het bereikte en ons vertrouwen op de toekomst worden zacht getemperd door de gedachte, dat de over-» gang van academisch ziekenhuis tot Boer- haave-kwartier den samenhang onzer ge- meenschap eer losser dan hechter zal ma- ken. Een organisch geheel trouwens is onze universiteit sinds lang niet meer; zij is een.' spiegel onzer gespecialiseerde cultuur. Hoe' losser de innerlijke samenhang is, des te sterker moet men dien uiterlijk trachten tel maken. Patriarchale toestanden maken plaats voor de inrichting van een modern; bedrijf. Het academisch bureau omvat, be- halve den secretaris van curatoren en den' pro-secretaris van den senaat, een admini strateur ,een ambtenaar voor inlichtingen' en inschrijving, twee pedellen, een corres pondente, een ambtenaar van administratie en een machineschrijfster. De tijd dat de pedellen alle studenten kenden is voorbij. Ook de tijd dat alle studenten als zoodanig bekend waren, is voorbij. In den patriar chalen tijd was de inschrijving van de stu denten een eenvoudige zaak en met de technische en financieele contröle behoefde niet veel omslag gemaakt te worden. Wanneer dan op eens contröle noodig Door J. S. FLETCHER. Geautoriseerde vertaling uit 't Engelschdoor Mr. G. KELLER. 50) „Herinner u dan maar eens, dat Tyson zoo iets als een inbreker was," merkte Callaway op. ,,'t Is vermoedelijk een inlich ting van een zijner makkers, een metgezel op het pad der zonde." „Maar wat voor inlichting?" vroeg Ste- venege. „Nu we kunnen toch wel onderstellen, dat die Jack Mc Cann een opkooper, een hel der, in ieder geval iemand is, die hem daar ginds van nut had kunnen wezen," opperde Callaway. „Tyson ging toch niet met eerlijke bedoelingen heen, aangenomen, dat uw on derstellingen juist zijn.'' Stevenege nam nu het pakje ter hand. „Laat ons dan nu eens zien, wat daarin sit," zeide hij. Het pakje, dat blijkens het poststempel Uit Huil afkomstig was, was klein en lang werpig van vorm, zeven bij vier bij twee duim groot, en was met veel zorg gewikkeld in stevig bruin papier, dat op de zijkanten dichtgelakt was Ook een daar onder liggend dunner soort papier was verzegeld en toen dit er van verwijderd was, zagen zij een houten doosje, waarom een enveloppe was gevouwen, geadresseerd aan „den heer S. Tillson". Stevenege scheurde deze open •a haalde er een getypten brief uit, waar over hij en zijn metgezel zich haastig bogen. „Lanpard en Metherill, In- en uitvoer. Humbertsreet 321a, Huil, 23 Mei 1927. Geachte heer! Ter voldoening aan uw verzoek, hebben wij het genoegen u hierbij als aangetee- kend pakket te doen toekomen, het kistje, dat u in Februari j.l. aan ons ter bewaring heeft toevertrouwd, terwijl wij tevens de ontvangst berichten van het door u verschuldigde bedrag van 8 sh. 6 pence. Wil ons de goede ontvangst dezes berichten en teekenen wij, hoogachtend, uw dienstw., Lampard en Metherill. Den heer S. Tillson, Chapter-hotel, York." „Hml" zei Stevenege, na dit gelezen te hebben. „Nu ben ik toch benieuwd, wat er in dit doosje zit, dat het aan iemand in bewaring moest worden gegeven! Een doosje, dat men gemakkelijk in zijn zak stopt 1 Intusschen, laten we het eens onder zoeken. Ik zal het openbreken." Maar dat ging nog niet zoo gemakkelijk. De kleine doos, gemaakt van sandelhout, zat niet alleen stevig ineen, maar het dek sel was er stevig op vast geschroefd. Het kostte Stevenege eenigen tijd en eenige in spanning met het grootste mes uit zijn zak mes, om er een opening in te maken, doch tenslotte slaagde hij er in den bodem van het doosje los te wringen en hij zag een groote hoeveelheid watten, stevig met koord omwonden er in liggen. Hij rolde het pakje I uiteen, een paar lapjes linnen werden open- gevouwen en bij het schijnsel van het I electrische licht zagen zij een hoopje dia- I manten schitteren. Callaway sprong op van 1 verbazing* „Sapperloot 1" riep hij verbaasd uit, „wat hebben wij nu aan de hand!" „Dat is de vrucht van inbrekerswerk!" verklaarde Stevenege met een grijnslachje. Wij hebben de hand gelegd op een der ge heimpjes van wijlen vriend Septimus Ty son! Daar ligt een aardig hoopje diamanten, amice, en zij zien er naar uit, alsof een of andere schoone dame er mede gepronkt heeft. Kijk maar eens: een diamanten hals snoer met hanger, twee diamanten oorknop pen, een diamanten diadeem, die in het kapsel deT dame heeft geschitterd, en een diamanten armband. Ik stel me zoo voor, dat de ongelukige eigenares dezer kleinoo- diën op een bal is geweest, thuis is geko men, naar haar slaapkamer is gegaan, haar diamanten op de toilettafel heeft gelegd en in bed is gestapt. Daarna is onze vriend Tyson naar binnen geslopen! Callaway, beste kerel, dit is een prachtzaakje voor je, terwijl ik te Liverpool ben. Tracht eens uit te visschen of in de laatste twee of drie jaar in de buurt van Huil een inbraak van dien aard heeft plaats gehad I". „Gelooft u. dat zoo iets is gebeurd?" vroeg Callaway. „Ik ben er van overtuigd!" verklaarde Stevenege. „In ieder geval kunt ge er wel zeker van zijn, dat het niet de familie- juweelen van Tyson zijn! Tyson roofde ze op een of andere plaats en gaf ze aan deze firma te Hull in bewaring, tot hij de kans gunstig zou zien om ze te gelde te maken. Die kans leek hem thans gekomen, op den j vooravond van zijn vertrek naar Amerika. O, Callaway, eT zijn toch wel droevige te genslagen in het leven 1 Ik zou er ik weet niet wat voor geven, als ik overmorgen dien Tyson, alias Tillson. in levenden lijve te Liverpool voor me zag. Intusschen ben ik er vast van overtuigd, dat ik iemand, wie dan ook, zal zien, die zijn passagabiljet in zijn bezit heeft." HOOFDSTUK XXII. De Brief. De heer Featherstone was op het kantoor en bleek een schrander uitziend jongmensch te zijn, die, toen hem de bezoeker werd aan gekondigd, onmiddellijk vol belangstelling naar hem toeging. Hij nam eenige papieren uit zijn lesenaar en bracht Stevenege naar een spreekkamer, waar zij door niemand lastig gevallen konden worden. „U vond dus wel reden om over te komen?" begon hij met een glimlachje, wijl hij zijn bezoeker opnam, alsof hij nog nooit en detective in vleesch en been voor zich had gezien. „Ja, ik dacht wel, dat u iets in mijn mededeelingen zou zienl" „Ik ben u zeer verplicht voor uw brief," zei Stevenege. „Ik had geen tijd om er op te antwoorden, want met den eerstvolgenden trein ben ik op reis gegaan. Ik achtte het inderdaad alleszins de moeite waard over te komen, na wat u mij had medegedeeld. Heeft u intusschen nog iets nadere gehoord omtrent den passagier, die zich Tillson noemt?" „Niets meer na den brief, waarbij hij een passage-biljet aanvroeg," antwoordde Fea therstone. „Er bestond ook geen reden voor hem om nog wat naders van zich te doen hooren; er rest hem enkel zich morgen op de „Moronia" te vervoegen. Ik heb de brie ven, die hij geschreven heeft, hier bij me, misschien wilt u ze wel eens inzien." „Daarvoor ben ik juist gekomen," zei Ste venege. „Ik wil 's mans handschrift wel eens zien. Ik kan dan het een en ander daaruit afleiden." Featherstone legde twee brieven geopend op tafel en na er een blik op geworpen te hebben, slak Stevenege een hand in een zijner binnenzakken. „O, maar dat is Tyson's schrift!" riep hij uit. „Daar valt geen oogenblik aan te twij felen! Kijk eens, hoe keurig netjes hij schreef, het lijkt haast schoonschrift, vindt u niet? Hier heeft u een ander staaltje van zijn handschrift." vervolgde hij, terwijl hij de werklijsten voor den dag haalde, welka hij den vorigen avond op de zetterij van da „Monitor" had meegekregen. „Men ziet on middellijk, dat alles met dezelfde hand lë geschreven." „En wat u daar heeft, was ontwijfelbaar door Tyson als Tyson geschreven?" vroeg Featheretone, met de grootste belangstelling de dooT Stevenege op de tafel gelegde stuk ken bekijkend. „Inderdaad" verklaarde Stevenege. „Ty son wa9 zetter bij de „Monitor" te York en dit zijn lijsten van artikelen en advertenties die hij had gezet en waarvan hij aanteeke- ning had te houden. Maar of het Tyson of Tillson is geweest, alles is met dezelfde hand geschreven, daar valt niet aan te twijfelen." „Ja, dat springt onmiddellijk in het oog,'' erkende Featherstone. „En die Tyson alias Tillson is dood?" „Dood en begraven," verklaarde Steve nege grimmig „En dus," ging de employé voort met een slim knipoogje, „als morgen iemand op de „Maronia" stapt met het passagebiljet, dat ik aan Tillson, alias Tyson, heb doen toe komen en verklaart Tillson te heeten, kun nen wi] er vrijwel verzekerd van zijn...u (Wordt vervolgd)*

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1928 | | pagina 9