n nteutue
mantel
69sle Jaargang
Derde Blad
No. 21016
Rectoraatsoverdracht van onze Universiteit door
Prof. Dr. A. J. Wensinck aan Jhr. Mr. W. J. M. v. Eysinga.
FEUILLETON.
De verdwenen Noodmunten.
PROF. DR. A. J. WENSINCK.
In het Groot Auditorium der Universiteit
beeft heden op de bekende plechtige wjjza
de overdracht van heit Rectoraat plaats
gehad door prof. dr. A. J. Wensinck aan
prof. jhr. mr. W. J. M. van Eysinga.
Het groot auditorium was geheel met
ouratoren, hoogleeraren, lectoren, privaat
docenten, studenten en andere belangstellen
den gevuld, toen prof. Wensinck het woord
nam.
Prof. Wensinck ving zijn oratie aan, zeg-
De indruk, dien het weldra geëindigde
academische jaar reeds bij een vluchtige
beschouwing maakt, is zóó samengesteld,
dat de kroniekschrijver geneigd is aan „in
drukken" de voorkeur te geven, „in
drukken", waarvan de invloed op het leven
onzer universiteit nog nauwelijks te schatten
valt en waarvan de historische beteekenis
dus nog in het onzekere ligt.
Op 22 September 1927 werd Har9 Ko
ninklijke Hoogheid Juliana Louise Emma
liane Wilhelmina, Prinses van Oranje-Nassau,
Hertogin van Mecklenburg, in het album
studiosorum ingeschreven, met de bedoeling
colleges in verschillende faculteiten te vol
gen. Tot het einde van het academiejaar
heeft H. K. H. aan het universitaire leven
in zijn vollen omvang deelgenomen, door
bezoeken aaD de voornaamste academische
instellingen van Hare belangstelling voor
alles wat de universiteit betreft blijk gegeven,
en daardoor verlevendigd het besef van den
historischen band tusschen het huis van
Oranje en onze gemeenschap, die het zich
tot een groot voorrecht rekent te mogen
medewerken tot de vorming van Haar, die
geroepen is eenmaal den troon te bekleeden
In schrille tegenstelling tot de verblijdende
tegenwoordigheid van onze Prinses staan
vele en zware, ja onherstelbare verliezen.
Op 28 September overleed Willem Einthoven,
drie jaar vóór het bereiken van den wette-
Ijjken leeftijdsgrens en op het toppunt van
zijn roem. Gedurende ruim eén-en-veertig
jaar is Einthoven, bij al zijn eenvoud, een
van de sieraden onzer universiteit geweest
Evenals de naam van Kamerlingh Onnes ver
bindt zich de zijne in onze gedachten met
één begrip uit het gebied zijner studies,
RECLAME.
Reorganisatie van de administratie. Belangrijk internationaal wetenschappelijk
verkeer. Bloei der Studenten-Organisaties. Te weinig promoties.
DEN HAAG.
7204
dat het doel van zijn streven gevormd, zgn
energie geprikkeld, ztjn genialiteit tot ont
plooiing gebracht en de geheele wereld tot
erkenning en bewondering gedrongen heeft.
Hij heeft zijn levenswerk volbracht en wij
zien hem in bewogen dankbaarheid na.
De tweede zware slag, die ons trof, was
het onverwachte overladen van Lorentz, op
4 Februari, kort na de stille herdenking
van zijn vijftig-jarig professoraat, dat v/el
hel wettelgk einde bereikt had, doch zich
feitelijk onder den vorm van wetenschappe
lijke lezingen voortzette. In welke mate
Lorentz nog tot onzen kring gerekend werd,
kon trouwens niet sprekender blijken dai
uit de talrijke betuigingen van deelneming
met zijn overlijden, die uit verschillende
landen tot rector en senaat werden gericht.
Maar de beteekenis van de figuur vau
Lcrentz, hoezeer ook vereerd en bemind als
docent, gaat verre uit boven die V3n den
professor, van den curator van het natuur
kundig laboratorium van Teyler'3 stichting.
De dag van zijn begrafenis onvergetelijk
voor wie haar hebben bijgewoond was
er een van nationaleai, ja internationalen
rouw.
De derde zware slag was het te vroege
heengaan van Vürtheün, op 6 Juli j.l.
Slechts veertien jaar was het hem vergund
de macht van zijn kennis en bezieling aan
onze universiteit te wijden. Doch deze veer
tien jaren tellen. Hij voelde, dat hij op den
leerstoel zat, dien men gaarne naar Cobet
neemt, maar hij voelde dat in de eerste
plaats als den plicht om dan ook een univer
seel graecus te zijn, handhaver van een
traditie, die zich aan de wanden onzer
senaatskamer in vele karakteristieke koppen
uitspreekt, tevens vernieuwer van die traditie,
Ccordat hfj die verbond met de studie van.
grieksch volksleven in den ruimsten zin.
Midden uit zijn werk, in de kracht van zgn
leven, is hg weggerukt en wij staren op de
plaats, die hg ledig heeft gelaten.
Voortgaande herinnerde de rector aan het
verscheiden van den oud-hoogleeraar Hen-
nous Oort, sinds 1907 na een 32-jarig hoog
leraarschap aan onze universiteit, emeritus,
en aan het overigden van E. C. baron
Sweerts de Landas Wyborgh, commissaris
der Koningin in Zuid-Holland en sinds 1910
lid van het college van curatoren. Hij bracht
ook in herinnering de verliezen, die te be
treuren vallen in de personen van dr. Van
der Kolk, directeur van „Endegeest", va&
den assistent Van Gulik, van den conser
vator dr. Remouchamps en van de assistente
aan het Herbarium mej. Catharina C00L Wg
herdenken hen allen, aldus prof. Wensinck,
met weemoedige dankbaarheid.
Belangrijk waren de veranderingen zoo
wel in het curatorium als in den doceeren
den kring der universiteit.
De ledige plaats in het college van cura
toren werd bezet door Mr. A. van de Sande
Bakhuyzen. Dat de senaat deze benoeming
toegejuicht heeft, is niet alleen te verklaren
uit een, overigens zeer gerechtvaardigd,
hangen aan persoonlijke en ambtelijke tra
ditie, maar ook uit den gevestigden indruk,
dat de burgemeester van Leiden zijne be
noeming tot curator zou beschouwen als
den besten weg om zijn door groote belang
stelling gesteunde energie te stellen in
dienst van een hoog doel. Dat hij op dezen
weg zeer veel zal vinden voor zijne hand
om te doen, behoeft geen toelichting; dat
daarbij zijn bedoelingen werkelijkheid zul
len worden, kan niemand hem voorspellen,
maar wenschen wij hem en onze universi
teit van harte toe.
De twee andere, zeer belangrijke veran
deringen in het college van curatoren, han
gen in meerdere of mindere mate samen
met de reorganisatie van het beheer der
universiteit, waarvan, een jaar geleden,
mijn ambtsvoorganger gesproken heeft.
Spoediger dan verwacht kon worden
bleek van de belangstelling der bevoegde
autoriteiten in deze aangelegenheid, met
het gevolg dat weldra een uitgewerkt plan
gereed was, gericht op veelzijdige efficiency
namelijk: centraliseering van de admini
stratie der universiteit in één bureau, dat
onder leiding van den secretaris van cura
toren het bureau der universiteit zou zijn,
vanwaar de draden uitgaan zoowel naar
den president-curator als naar het bestuur
van den senaat, zoowel naar de faculteits
besturen als naar de studenten, om slechts
het voornaamste te noemen. Reeds te voren
was, in anticipatie op de totstandkoming,
gezorgd voor de noodige controle bij de in
schrijvingen in het album studiosorum.
De secretaris van curatoren, mr. J. A. G.
baron de Vos van Steenwijk, kon zich met
dit ontwerp niet vereenigen, daar het zijn
ambt zou bezwaren met een toelast van
verantwoordelijkheid als waaronder hij het
niet aanvaard had. Op 27 November werd
hem het gevraa,gde eervol ontslag verleend.
De heer de Vos van Steenwijk heeft de
academie aaii zich verplicht door zijne
werkzaamheden tot de benoeming van zijn
opvolger voort te zetten. Op 10 Januari had
zij plaats. Mr. P. J. Idenburg, secretaris van
curatoren der gemeentelijke universiteit te
Amsterdam, door de Koningin tot dit voor
onze gemeenschap zoo gewichtig ambt be
noemd, trad reeds op 1 Februari in functie.
De hoog noodige versterking van het ad
ministratief orgaan was den senaat een
welkome aanleiding om uitvoering te geven
aan een maatregel, waartoe reeds tien jaar
geleden besloten was. Uitgaande var» de op
vatting, dat de administratieve kracht van
een lichaam winnen zal, zoo zij gevestigd
blijft in één en dezelfde persoon, heeft de
senaat toenmaals de wenschelijkheid uit
gesproken, dat één zijner leden zich be
schikbaar zou stellen voor het voeren van
zijn correspondentie en het afdoen van zijn
administratieve zaken. Daar evenwel geen
der leden zich beschikbaar stelde en de in
richting van het bureau, zonder welke de
nieuwe functie niet tot haar recht zou ko
men, op zich liet wachten, was aan het
besluit van 1917 geen uitvoering gegeven.
Thans scheen daartoe de tijd gekomen. De
uitvoering zou niettemin een vrome wensch
gebleven zijn zonder de geschikte en be
reidwillige persoon. Op verzoek van het
senaatsbestuur heeft de heer Krom er in
toegestemd voorloopig vpor den tijd van vijf
jaren de nieuwe functie te bekleeden; hij
heeft reeds daardoor den senaat zeer aan
zich verplicht. Eensdeels toch zal de secre
taris van den senaat, die het zij met na
druk gezegd geheel blijft voldoen aan de
bepalingen van artikelen 110113 der
Hooger-Onderwijswet, zijn tijdroovende be
zigheden aanmerkelijk verlicht zien, ander
deels zullen rector en senaat bij hunne be
sluiten voorgelicht worden op een wijze die
continuïteit in- en verwaarloozing van de
j traditie buitensluit.
I De laatste verandering in de samenstel
ling van het college van curatoren het
aan jhr. mr. N. C. de Gijselaar op zijn ver
zoek met ingang van 16 September ver
leende eervol ontslag als voorzitter en lid
staat mede in verband met de opvatting
waarvan het universiteitsbureau een uit
vloeisel is, de opvatting dat een grootere
efficiency, in den ruimsten zin, vereischt is.
Reeds spoedig nadat de heer de Gijselaar
zich te Wassenaar gevestigd had, heeft hij
als zijn meening uitgesproken dat deze ver
andering van woonplaats het vragen van
ontslag met zich zou dienen te brengen.
Wij begrijpen, dat het hem moeilijk geval
len is daartoe over te gaan. De senaat en
de universiteit zullen hunnerzijds niet ver
geten het vele, dat onder zijn achttienjarig
lidmaatschap en elf-jarige presidiaat van
het college is tot stand gekomen of voorbe
reid, noch de daarmee verbonden beslom
meringen en verdrietelijkheden. Het zake
lijke motief onderschrift de senaat geheel:
naar zijn opvatting is het wenschelijk, dat
de president-curator en de secretaris, die
als het ware het dagelijksch bestuur van
het college vormen, ook gemakkelijk bereik
baar zullen zijn voor allen, die zich in het
belang der universiteit tot hen wenden.
Talrijke veranderingen voltrokken zich
ook in de rij der hoogleeraren, lectoren en
privaat-docenten.
De verplichtingen aan het te zwaar
belaste professoraat in de dierkunde verbon
den, werden voor een deel overgebracht op
een daartoe' ingesteld en aan dr. H. Boschma
opgedragen lectoraat. De instelling van dit
lectoraat leidde tot intrekking van het
Koninklijk Besluit, waarbij de privaat-docent
dr. H. W. van Seters belast werd met het
geven van onderwijs in de vergelijkende
histologie.
Dat hiermede aan alle wenschen van de
faculteit der wis- en natuurkunde voldaan
zou zijn, zal niemand meenen. die zich
herinnert, hoe mijn ambtsvoorganger daar
onder de aanstelling van een tweeden hoog
leeraar in de geologie en de uitbreiding van
het geologisch museum genoemd heeft.
Inderdaad is nog altijd laat on9 hopen:
niet lang meer de uitrusting van het
onderwijs in de geologie en verwante vakken
in tegenstelling met de moeite, die de eenige
hoogleeraar en de belangstelling, die de
9tudenten daaraan wijden.
Men stelle zich een oogenblik voor, dat
onze universiteit beschikte over de be
scheiden autonomie die haar dezerzijds bij
herhaling toegedacht is: zou ook dan de
geologie een lijdensperiode achter zich
hebben, even langdurig als de Wet op het
Hooger Onderwijs oud i9? Zou ook dan de
gewone leerstoel in de wijsbegeerte van het
re'cht en tevens een zetel in de faculteit der
rechtsgeleerdheid vijf plus wiel weet hoe
veel jaren onbezet gebleven «ijn? Ik betwijfel
het, en op goede gronden. Herhaaldelijk toch
heeft de gestie van e'en lichaam, dat uit
onze universiteit gegroeid is de universiteits
raad van het Leidsch Universiteits-Fonds,
aan ieder die daarvoor oog had. doen zien
hoe groot re'eds de beteekenis is van zelf
bestuur binnen de grenzen van een beperkt
budget.
Dat de honderden studenten in de rechts
geleerdheid de gelegenheid vonden hunnd
studiën in wijsgeerige richting te verdiepen,
daarvoor heeft tot nog toe de universiteits
raad gezorgd. Dat in de dringende behoefte
van onzei a.s. Indische bestuursambtenaren
aan voorlichting op het gebied der tropische
economie eenigermate voorzien werd, daar
voor heeft nu reeds ten derden male de
universiteitsraad gezorgd. Dat de studenten
in de godgeleerdheid in 9taat werden gesteld
behalve de colleges voordrachten te volgen
op het gebied der wijsgeerige theologie, heb
ben zij te danken aan den universiteitsraad.
Dat het aanschaffen van palaeographisch
materiaal, afdrukken van testen, kaarten en
dergelijke ten behoeve van colleges in de
faculteiten der geesteswetenschappen
niet heeft te wachten op de goedkeuring van
een staa/lslbegrooting lang nadat het college
gehouden is, ook daarvoor zorgt de univer
siteitsraad.
Maar zijn budget is beperkt. Ware het
ruimer, wij zijp er zeker van. dat geen
enkele papieren brief en geen enkel uur
pleitens meer zou behoeven te worden be
steed aan de stelling, dat zonder behoorlijke
voorziening van de zgn. moderne talen de
universiteit niet is, wat zij behoort te' zijn
een stelling, die in bijna alle beschaafde
landen als axioma aangenomen 19. Reed9
heeft de ervaring overvloedig bewezen, dat
colleges op dit gebied aanstonds toehoorders
in menigte trekken. En hoe kan het ook
anders? De nabijheid van centra als den
Haag en Rotterdam spreekt voor zich zelf. Ik
ben er van overtuigd, dat na korter of lan
ger tijd ook Bezuidenhout en Binnenhof de
PROF. JHR. MR. W. J. M. VAN EYSINGA.
Leidsche zie'nswijze zul en deelen-. hoe oer
hoe beter niet alleen voor Leiden, maar
ook voor den Haag.
Naast het Leidsche Universiteitsfonds
traden ook andere lichamen op met het doel
onze gemeenschap uit te breiden en aan
steeds ruimer belangen dienstbaar te maken
Bij Koninklijk Besluit werden directeuren
van Teyler's stichting aangewezen als be-t
voegd om bij de faculteit der wis- en natuur
kunde een bijzonderen leerstoel in dei
natuurkunde tê vestigen. Directeuren be-
noemden daarop tot bijzonder hoogleeraar
Dr. A. D. Fokker te Santpoort, die weldra
zijn inaugureele oratie denkt te houden.
Voortgaande schetste de Rector de ver*
diensten van de Vereeniging Instituut voor
tropische Geneeskunde te Rotterdam, van
het Instituut Kern, van het Oosterschn
Instituut, het op 8 Februari 1928 opgerichte
Rechts-Historisch Instituut, het eveneens»
sinds kort bestaande Instituut voor de Gen
schiedenis der genees-, natuur- en wiskunde,
de Stichting van het Ned. Hist. Natuur
wetenschappelijk Museum en het in April
opgerichte Reuvens-fonds.
Een hoogtepunt niet alleen in het leven
van de faculteit der geneeskunde, maar in
dat van de geheele universiteit, was de
officieele opening op 17 Maart van het
Boerhaave-kwartier
Het decanaat van Van der Hoeve, die
den 17en Maart tot ridder in de orde van
den Nederlandschen Leeuw benoemd wercL
is voorwaar geen sinecure en hoeveel stuur-
manskunst, geduld en werkkracht noodig
geweest zijn oin tot een principieel slot te
komen, daarover is het beter thans te zwij-
gen. Nog is het geheel niet voltooid, maar
wij vertrouwen ,dat het schip, tot voor de
haven geloodst, die ook behouden zal bin-
nenloopen.
Onze voldoening over het bereikte en ons
vertrouwen op de toekomst worden zacht
getemperd door de gedachte, dat de over-»
gang van academisch ziekenhuis tot Boer-
haave-kwartier den samenhang onzer ge-
meenschap eer losser dan hechter zal ma-
ken. Een organisch geheel trouwens is onze
universiteit sinds lang niet meer; zij is een.'
spiegel onzer gespecialiseerde cultuur. Hoe'
losser de innerlijke samenhang is, des te
sterker moet men dien uiterlijk trachten tel
maken. Patriarchale toestanden maken
plaats voor de inrichting van een modern;
bedrijf. Het academisch bureau omvat, be-
halve den secretaris van curatoren en den'
pro-secretaris van den senaat, een admini
strateur ,een ambtenaar voor inlichtingen'
en inschrijving, twee pedellen, een corres
pondente, een ambtenaar van administratie
en een machineschrijfster. De tijd dat de
pedellen alle studenten kenden is voorbij.
Ook de tijd dat alle studenten als zoodanig
bekend waren, is voorbij. In den patriar
chalen tijd was de inschrijving van de stu
denten een eenvoudige zaak en met de
technische en financieele contröle behoefde
niet veel omslag gemaakt te worden.
Wanneer dan op eens contröle noodig
Door J. S. FLETCHER.
Geautoriseerde vertaling uit 't Engelschdoor
Mr. G. KELLER.
50)
„Herinner u dan maar eens, dat Tyson
zoo iets als een inbreker was," merkte
Callaway op. ,,'t Is vermoedelijk een inlich
ting van een zijner makkers, een metgezel
op het pad der zonde."
„Maar wat voor inlichting?" vroeg Ste-
venege.
„Nu we kunnen toch wel onderstellen,
dat die Jack Mc Cann een opkooper, een hel
der, in ieder geval iemand is, die hem daar
ginds van nut had kunnen wezen," opperde
Callaway. „Tyson ging toch niet met eerlijke
bedoelingen heen, aangenomen, dat uw on
derstellingen juist zijn.''
Stevenege nam nu het pakje ter hand.
„Laat ons dan nu eens zien, wat daarin
sit," zeide hij.
Het pakje, dat blijkens het poststempel
Uit Huil afkomstig was, was klein en lang
werpig van vorm, zeven bij vier bij twee
duim groot, en was met veel zorg gewikkeld
in stevig bruin papier, dat op de zijkanten
dichtgelakt was Ook een daar onder liggend
dunner soort papier was verzegeld en toen
dit er van verwijderd was, zagen zij een
houten doosje, waarom een enveloppe was
gevouwen, geadresseerd aan „den heer
S. Tillson". Stevenege scheurde deze open
•a haalde er een getypten brief uit, waar
over hij en zijn metgezel zich haastig bogen.
„Lanpard en Metherill, In- en uitvoer.
Humbertsreet 321a, Huil, 23 Mei 1927.
Geachte heer!
Ter voldoening aan uw verzoek, hebben
wij het genoegen u hierbij als aangetee-
kend pakket te doen toekomen, het
kistje, dat u in Februari j.l. aan ons ter
bewaring heeft toevertrouwd, terwijl wij
tevens de ontvangst berichten van het
door u verschuldigde bedrag van 8 sh.
6 pence. Wil ons de goede ontvangst
dezes berichten en teekenen wij,
hoogachtend, uw dienstw.,
Lampard en Metherill.
Den heer S. Tillson, Chapter-hotel, York."
„Hml" zei Stevenege, na dit gelezen te
hebben. „Nu ben ik toch benieuwd, wat er
in dit doosje zit, dat het aan iemand in
bewaring moest worden gegeven! Een
doosje, dat men gemakkelijk in zijn zak
stopt 1 Intusschen, laten we het eens onder
zoeken. Ik zal het openbreken."
Maar dat ging nog niet zoo gemakkelijk.
De kleine doos, gemaakt van sandelhout,
zat niet alleen stevig ineen, maar het dek
sel was er stevig op vast geschroefd. Het
kostte Stevenege eenigen tijd en eenige in
spanning met het grootste mes uit zijn zak
mes, om er een opening in te maken, doch
tenslotte slaagde hij er in den bodem van
het doosje los te wringen en hij zag een
groote hoeveelheid watten, stevig met koord
omwonden er in liggen. Hij rolde het pakje
I uiteen, een paar lapjes linnen werden open-
gevouwen en bij het schijnsel van het
I electrische licht zagen zij een hoopje dia-
I manten schitteren. Callaway sprong op van
1 verbazing*
„Sapperloot 1" riep hij verbaasd uit, „wat
hebben wij nu aan de hand!"
„Dat is de vrucht van inbrekerswerk!"
verklaarde Stevenege met een grijnslachje.
Wij hebben de hand gelegd op een der ge
heimpjes van wijlen vriend Septimus Ty
son! Daar ligt een aardig hoopje diamanten,
amice, en zij zien er naar uit, alsof een of
andere schoone dame er mede gepronkt
heeft. Kijk maar eens: een diamanten hals
snoer met hanger, twee diamanten oorknop
pen, een diamanten diadeem, die in het
kapsel deT dame heeft geschitterd, en een
diamanten armband. Ik stel me zoo voor,
dat de ongelukige eigenares dezer kleinoo-
diën op een bal is geweest, thuis is geko
men, naar haar slaapkamer is gegaan, haar
diamanten op de toilettafel heeft gelegd en
in bed is gestapt. Daarna is onze vriend
Tyson naar binnen geslopen! Callaway,
beste kerel, dit is een prachtzaakje voor je,
terwijl ik te Liverpool ben. Tracht eens uit
te visschen of in de laatste twee of drie jaar
in de buurt van Huil een inbraak van dien
aard heeft plaats gehad I".
„Gelooft u. dat zoo iets is gebeurd?"
vroeg Callaway.
„Ik ben er van overtuigd!" verklaarde
Stevenege. „In ieder geval kunt ge er wel
zeker van zijn, dat het niet de familie-
juweelen van Tyson zijn! Tyson roofde ze
op een of andere plaats en gaf ze aan deze
firma te Hull in bewaring, tot hij de kans
gunstig zou zien om ze te gelde te maken.
Die kans leek hem thans gekomen, op den j
vooravond van zijn vertrek naar Amerika.
O, Callaway, eT zijn toch wel droevige te
genslagen in het leven 1 Ik zou er ik weet
niet wat voor geven, als ik overmorgen
dien Tyson, alias Tillson. in levenden lijve
te Liverpool voor me zag. Intusschen ben ik
er vast van overtuigd, dat ik iemand, wie
dan ook, zal zien, die zijn passagabiljet in
zijn bezit heeft."
HOOFDSTUK XXII.
De Brief.
De heer Featherstone was op het kantoor
en bleek een schrander uitziend jongmensch
te zijn, die, toen hem de bezoeker werd aan
gekondigd, onmiddellijk vol belangstelling
naar hem toeging. Hij nam eenige papieren
uit zijn lesenaar en bracht Stevenege naar
een spreekkamer, waar zij door niemand
lastig gevallen konden worden.
„U vond dus wel reden om over te
komen?" begon hij met een glimlachje,
wijl hij zijn bezoeker opnam, alsof hij nog
nooit en detective in vleesch en been voor
zich had gezien. „Ja, ik dacht wel, dat u
iets in mijn mededeelingen zou zienl"
„Ik ben u zeer verplicht voor uw brief,"
zei Stevenege. „Ik had geen tijd om er op te
antwoorden, want met den eerstvolgenden
trein ben ik op reis gegaan. Ik achtte het
inderdaad alleszins de moeite waard over
te komen, na wat u mij had medegedeeld.
Heeft u intusschen nog iets nadere gehoord
omtrent den passagier, die zich Tillson
noemt?"
„Niets meer na den brief, waarbij hij een
passage-biljet aanvroeg," antwoordde Fea
therstone. „Er bestond ook geen reden voor
hem om nog wat naders van zich te doen
hooren; er rest hem enkel zich morgen op
de „Moronia" te vervoegen. Ik heb de brie
ven, die hij geschreven heeft, hier bij me,
misschien wilt u ze wel eens inzien."
„Daarvoor ben ik juist gekomen," zei Ste
venege. „Ik wil 's mans handschrift wel
eens zien. Ik kan dan het een en ander
daaruit afleiden."
Featherstone legde twee brieven geopend
op tafel en na er een blik op geworpen te
hebben, slak Stevenege een hand in een
zijner binnenzakken.
„O, maar dat is Tyson's schrift!" riep hij
uit. „Daar valt geen oogenblik aan te twij
felen! Kijk eens, hoe keurig netjes hij
schreef, het lijkt haast schoonschrift, vindt
u niet? Hier heeft u een ander staaltje van
zijn handschrift." vervolgde hij, terwijl hij
de werklijsten voor den dag haalde, welka
hij den vorigen avond op de zetterij van da
„Monitor" had meegekregen. „Men ziet on
middellijk, dat alles met dezelfde hand lë
geschreven."
„En wat u daar heeft, was ontwijfelbaar
door Tyson als Tyson geschreven?" vroeg
Featheretone, met de grootste belangstelling
de dooT Stevenege op de tafel gelegde stuk
ken bekijkend.
„Inderdaad" verklaarde Stevenege. „Ty
son wa9 zetter bij de „Monitor" te York en
dit zijn lijsten van artikelen en advertenties
die hij had gezet en waarvan hij aanteeke-
ning had te houden. Maar of het Tyson of
Tillson is geweest, alles is met dezelfde
hand geschreven, daar valt niet aan te
twijfelen."
„Ja, dat springt onmiddellijk in het oog,''
erkende Featherstone. „En die Tyson alias
Tillson is dood?"
„Dood en begraven," verklaarde Steve
nege grimmig
„En dus," ging de employé voort met een
slim knipoogje, „als morgen iemand op de
„Maronia" stapt met het passagebiljet, dat
ik aan Tillson, alias Tyson, heb doen toe
komen en verklaart Tillson te heeten, kun
nen wi] er vrijwel verzekerd van zijn...u
(Wordt vervolgd)*