PU ROL
69ste Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD, Zaterdag 15 September 1928
Derde Blad
No. 21015
ft Buitenl. Weekoverzicht.
Londensch Aanteekenboek.
FEUILLETON.
De verdwenen Noodmunten.
Belangstelling voor Genève,
waar Briand door een rede
den politieken horizon doet
verduisteren.
Alle belangstelling is thans gericht op
'Genève en meer nog gaat deze belangstel
ling uit naar hetgeen buiten den Volken
bond plaats grijpt dan daarin, hoewel daar
toch wel een paar dingen vermelding ver
dienen. In de eerste plaats hebben een
drietal leden van den Raad voor anderen
plaats moeten maken. Onder de drie aftre-
denden. was ook Nederland. Slechts noode
zag men onzen vertegenwoordiger, jhr. Bee-
laerts van Blokland heengaan, doch het
kon niet anders. Bij zijn heengaan bereikte
onze minister van buitenl. zaken nog een
succes, doordat zijn voorstel om den Vol
kenbond te doen intervenieeren, wanneer
ook de hernieuwde besprekingen tusscben
Polen en Lithauen door bet verzet van
WoldemaTas tot geen resultaat leidden,
met algemeene stemmen werd aanvaard.
Overigens zal jhr. Beelaerts wel geen spijt
gevoelen, in de Poolsch-Litbausche affaire
te zijn vervangen door zijn opvolger in den
Raad, den Spanjaard Quinones de Leon,
want eer te behalen met deze kwestie lijkt
uitgesloten. En in de tweede plaats wordt
in de Volkenbondscommissiën nuttig werk
verricht, ook al dringt dat niet direct zoo
door tot de openbaarheid.
Doch, zooaïs gezegd de belangstelling
concentreert zich voornamelijk op hetgeen
buiten den Volkenbond om geschiedt: het
gevecht om d-e onruiming van het bezette
gebied tusschen Duitschland en Frankrijk,
dat voor het forum der Locarno-mogend
heden in vollen gang is, zonder dat over
den uitslag nog iets is te zeggen.
Briand, de Fransche minister van buitenl.
Sak-en, heeft voor een surprise gezorgd, die
allesbehalve aangenaam was. Men stond
eenvoudig allerwege paf, dat juist van deze
zijde zoo'n verrassing mogelijk was. En
met alle reden.
BRIAND.
Briand, de Fransche minister van Thoiry
en Locarno, die de Fransch-Duitsche toe
nadering zoozeer begunstigde, hield daar
opeens in den Volkenbond een ware don
derrede tegen Duitschland, hoewel van
Duitsche zijde daartoe geen aanleiding was
gegeven. Weliswaar had de Duitsche rijks
kanselier Müller duidelijk naar voren ge
bracht, dat het noodig was, dat de Volken-
bond nu eindelijk eens tot daden kwam
in het ontwapeningsvraagstuk en dat op
de Duitsche ontwapening de ontwapening
der vroegere vijanden diende te volgen,
zooals ook het vredesverdrag van Versailles
zelfs aangaf, wilde de Volkenbond niet een
groot deel van het vertrouwen dat dit
lichaam geniet, verliezen, maar verdiende
deze ook buiten Duitschland erkende waar
heid, zoo'n afstraffing als Briand toedien
de 1 Hij noemde eenvoudig de Duitsche
ontwapening, al was die geheel uitgevoerd
volgens het Versailler-vredesverdrag larie-
farie, daar het staande leger geheel uit
kader bestond, waaromheen ieder oogen-
blik een krachtig leger was te vormen en
wees er op, hoe de Duitsche industrie in
een vloek en een zucht was om te zetten
tot fabricatie van oorlogstuig en zoo nog bet
een en ander
Het was alsof een bom was neer- en uit-
eengeploft.
Briand zelf schijnt toch ook geschrikt te
zijn, want in een dadelijk bijeengeroepen
persconferentie trachtte hij zijn rede wat
te verzachten, doch dit was ij dele poging
geworden. Het kwaad was gesticht.
Een orkaan ging op in Duitschland; i»
Engeland, Amerika en elders verklaarde
men ongustig te zijn getroffen door Briand's
rede; alleen in Frankrijk zelf was men vol
daan, behalve in ver naar links staande
kringen.
Vol veibazing vroeg men zich "buiten
Frankrijk af, wat voor zin bet bad dat
Briand aldus een groot deel van het reeds
bereikte te niet deed; hoe hij er toe kon
komen zoo eigen werk af te breken. En
geheel duidelijk is dat nog niet, al worden
reeds eenige hypothesen opgezet.
Dat Briand's rede de zaak der Fransch-
Duitsche toenadering schade heeft berok
kend, is o.i'. buiten kijf. Natuurlijk doen
we niet mee met het gejammer der Duitsch-
nationalen, dat die toenadering volledig is
getorpedeerd, dat iedere verwezenlijking
onmogelijk is geworden en dat de Duitsche
buitenL politiek geheel anders dient te
worden georiënteerd. Dat gaat te ver en
is meer bestemd voor binnenlandscbe partij-
winst-beja.g Voor Duitschland zoowel als
voor Frankrijk blijft een toenadering zaak,
om van bet belang van Europa in zijn ge
heel maar niet eens te spreken en geluk
kig begrijpt men dat aan weerszijden ook
zoo in regeeringskrtngen. Briand's rede is
evenwel een pijnlijk incident, dat een nieuw
obstakel niet alleen vormt, doch de bereikte
resultaten zelfs voor een deel ongedaan
maakt. Hetgeen niet anders dan te betreu
ren is. Men zal nu eerst weer bet vernielde
moeten herstellen voor en aleer verder is
te komen
Gelijk gezegd, Briand's optreden is niet
gemotiveerd, Dat hij in een booze bui zou
hebben gehandeld of uit prikkelbaarheid
is moeilijk aan te nemen. Het meest waar
schijnlijke komt ons nog voor, dat hij dit
incident heeft gewaagd om aan de Fran
sche verlangens naar tegenprestaties van
Duitsche zijde voor een directe ontruiming
van het Rijngebied pieer kracht bij te zet
ten. Doch dan nog speelt hij gevaarlijk spel,
daar de tijd immers automatisch voor
Duitschland werkt. In 1930 miet de tweede
zone toch worden ontruimd, hetgeen prac-
tisch niet veel eerder meer mogelijk zal
zijn. Blijft alleen over de derde zone, die
pas in 1935 voor ontruiming in aanmerking
komt en waarom het dus gaat bij de Dtrt-
sche verlangens naar directe ontruiming.
Zooals men weet, vraagt Duitschland de
ontruiming, omdat na Locarno alle reden
voor een verdere bezetting is weggevalloi,
te meer waar door heb Dawes-plan de
financieele kwestie tot- een oplossing is ge
bracht, zij het van voorloopigen aard. Aan
tegen-prestaties wordt daar niet gedacht,
heet het, officieel, maar daarop valt o.i.
wel wat af te dingen.
Frankrijk verlangt beslist tegenpresta
ties. Deed het de zin van zijn bondgenoot
Polen, dan weigerde het ontruiming voor
en aleer er ook voor het Oosten een Lo
carno gereed was, doch dit gaat niet.
Vooral niet, waar in Engeland voor de
ontruiming wel wordt gevoeld. Hoewel nog
niet geheel vaststaat, wat Frankrijk wil,
schijnt toch de sluier reeds eenigszins op
gelicht. Verlangd wordt een arbitraire
vaststelb'ngs-commissie" voor het gedemili
tariseerde Rijnland, een fraaie benaming
voor een eenvoudige controle-commissie en
voorts een definitieve regeling der schade
vergoeding vastgekoppeld aan de kwestie
dm* oorlogssohulden.
Een controle-commissie wil Duitschland
niet aanvaarden. "Wel zoo'n zelfde instituut
onder andere benaming? Wij gelooven bet
nog niet. En een regeling van alle schul
den etc., waarbij speciaal Amerika is be
trokken..., voorloopig o.i fata morgana!
Briand's donderrede kan nu gewaagd
zijn, om mede te helpen tot pressie op
Duitschland en tevens tot bevordering van
uitstel in de zoo moeilijke materie. Doch in
ieder geval is het een paardenmiddel
RECLAME.
RECLAME.
7056
(Van onzen Londenschen Correspondent)
7 September 1928.
DE VOETBALLER DIE NIET WELKOM
WAS.
Toen ik terugkeerde in de Engelsche
haven van aankomst, met vrouw en kroost
na een vacantie op het Vasteland, was er
iets in de houding der ambtenaren, de dou
aniers en de vreemdelingen-inspecteurs,
dat scheen te zeggen: Komt u maar binnen.
De mannen van de douane kennen hun.
menschen. Zij zagen aan ons dat wij geen
koffers met dubbele bodems, gevuld met
cocaïne of met horloges of met dozijnen
diaphaneuse zijden jurken of met spiritu-
eele wateren voor den geur of voor den
smaak. En de paspoortheeren heetten ons
waarlijk welkom en vroegen belangstellend
of het in Nederland ook zulk heerlijk weer
was geweest de laatste weken. Wij droegen
en dragen het stempel der onschul
dige „aliens" zoo niet dat van den graag ge
ziene op onze gezichten. De ambtenaren
welen wel dat de Engelschman die voor
Nederlandsch journalist kan fungeeren nog
moet worden geboren en dat ik geen man
nen van het land het brood uit den mond
neem. Indien ik dat in welken vorm ook
deed zou mijn bestaan hier gevaar loopen.
Want het ministerie voor Arbeid is streng.
Zijn eenige zwakheid heeft het voor bui-
tenlandsche artiesten, goochelaars, koord
dansers en kappers die immers haar-
kunstenaars zijn er bij gerekend. daar
was bijv. een voetballer, een Deensche
voetballer, Creutz Jensen van naam. Die
wou beroepsspeler worden. En de beroeps-
club van Cardiff in Wales had hem een
engagement aangeboden, daar Creutz een
groot speler is, met even kostbare beenen
als op haar wijs Pavlova bezit. Als Creutz
een kellner was geweest of een variëté-
artiest, een barbier of een bankbediende
(uitgewisseld tegen een Britschen voor Ko
penhagen) dan zou hij zonder moeite in
Engeland hebben kunnen landen. Nu liet
men het zelfs niet zoo ver komen en spaar
de men hem een teleurstellende bootreis,
door aan de autoriteiten in zijn vaderland
te berichten, dat hij niet welkom was Niet
welkom 1 En Cardiff City moet het dus zon
der de ster der Deensche voetbalvelden
stellen.
Het ministerie van Arbeid redeneert niet
zonder kortzichtigheid, dat een voetbal'er
geen artiest is. Een elastische brein, dat
terstond de overeenkomst herkent tusschen
de openbare vermakelijkheid van beroeps-
voetbal en die van het. variëté, tusschen
den kunsentmaker aan het trapéze en dien
van 't voetbalveld, zou in zijn oordeel r.iet
zoo positief kunnen zijn. Maar een mi
nisterie is voor zijn functie allerminst ge
diend met elastische breinen en heeft die
dan ook niet. Daarom stampvoet Creutz in
Kopenhagen van ergernis, een beweging,
die het bestuur van de beroepsclub Cardiff
City wellicht herhaalt.
Maar wat er aan te doen. Het gezag he?ft
hier zijn beginselen. En een er van is, dat
de kunst geen grenzen heeft Dat is al mooi
voor een burocraat. En niemand kan in
redelijkheid beweren, dat een beroepsvoet
baller een kunstenaar is, zooals bijv Pade-
rewsky er een is, of Chaliapine. Er is geen
mr. Williams of mr. Smith in de voor
steden van Londen, die in de plaats kan
treden van Paderewski of van Chaliapine.
H°t standpunt, waarop het ministerie voor
Arbeid zich stelt, is, dat een werkgever alle
mogelijke moeite heeft gedaan een land
genoot te krijgen voor het werk, dat moet
worden verricht. En het is er nog lang niet
zeker van, dat niet vele vaardige voelbal-
beenen even lusteloos als werkeloos ovïr
kademuren bengelen, rustend in den zon-
nigen dag, niet meer zoozeer uit vadsigheid
of luiheid als wel uit gebrek aan werk
gelegenheid.
Er zijn zeker wel duizend werklooze
mijnwerkers in de omgeving van Cardiff
die het werk, waarvoor de Deen Creutz
Jensen was uitgepikt, kunnen doen.
Het politie-boekje.
Nu ik toch op dit onderwerp ben, kan
ik er nog wel wat meer van zeggen. Vrees
en verkeerd geleide vaderlandsliefde zorgen
er voor, dat men zich hier zijn vreemde
lingschap steeds bewust is. Ik hoor, dat het
in andere groote landen niet anders is.
Wanneer men eenmaal goed ingeburgerd
is en de gedweeheid heeft verkregen, die
noodig is zich in een ander land aan te
passen, is het besef „alien" te zijn wel te
draden. Maar wanneer men terugkeert van
een reis hindert het weer even. De ver
standhouding tusschen een landsburger en
de politie bijv. kenmerkt zich door niets
anders dan de aanbieding van een sigaar
of sigaret uit 's burgers hand of een vrien
delijken groet, bedoeld om goede maatjes
te blijven met den beschermer van het
eigendom.
Maar wanneer ik den steiger betreedt
van de haven van ontscheping, futsel ik
met bekwamen spoed naar een politie-
boekje, een certificaat van registratie, ver
strekt door Bow Street nota bene, onder de
„Alien Order". In dat boekje slaan, bij
wijze van spreken, mijn gangen door En
geland opgeteekend Het boekje is als een
stigma der verdenking, dat nochtans ver
denking opheft, wanneer ik het den „alien
officer" te doorbladeren geef. Op het om
slag van dit politieboekje staan in kleine
letters velerlei bondig en streng gestelds
bepalingen gedrukt, die klaarblijkelijk voor
onderstellen, dat ik als vreemdeling toch
veel leelijks, zooals vervalsching van het
boekje en valsche verklaringen in staat
ben. Het bedreigt mij met zes maanden
gevangenisstraf of 100 pd. st. boete, indien
ik mijn politieboekje te buiten zou gaan.
Al dit hatelijks, dat ik meedraag op mijn
reizen (er is zelfs plaats in het boekje voor
een vingerafdruk, voor het geval ik mijn
naam niet kan schrijven) is nauwelijks
goed te maken door het vriendelijk woord
van den „alien officer", die mij doorlaat
naar den trein voor Londen en die de ver
kwikkende beleefdheid zoo ver drijft, dat hij
in zijn afscheidsgroet zelfs mijn moeilijk
uil te spreken naam betrekt. Maar als ik
dan in den trein zit, weet ik tenminste, dat
ik vele maanden lang weer vrij zal zijn van
overbodige politie-controle en even vrij zal
zijn in mijn gangen als de vrije Britten
zelf. En dan vergeet men gelukkig gauw
zijn vreemdelingschap.... tot het boekje
weer uit zijn schuilhoek te voorschijn wordt
gehaald, wanneer voorbereidingen voor een
nieuwe reis worden getroffen.
Uitwisseling ven arbeidskrachten.
Een paar maanden geleden ben ik eens
op het ministerie voor Arbeid geweest om
voor een landgenoot, die hier wilde komen
werken, inlichtingen te vragen over zijn
kansen. Maar hij had geen kansen. Want
hij behoorde tot die buitenlanders, wier
arbeid even goed door een Engelschman
kan voorden verricht Ik vroeg den ambte
naar. die mij te woord stond, o.a. naar een
verklaring van het opvallend verschijnsel
van buitenlandsche kellners in Londensche
restaurants. En het bleek, dat die menschen
in het land werden toegelaten in ruil voor
Door J. S. FLETCHER.
Geautoriseerde vertaling uit 't Engelsch door
Mr. G. KELLER.
49J
„Er valt niet meer aan te twijfelen, juf
frouw,, Tyson is dood en dus
Hij bekeek brief en pakje wat nauwkeu
riger en zag. dat het poststempel van den
brief Londen gaf te lezen, terwijl het pakje
nit Hull was gezonden. „Ik neem ze beide
mee," ging hij voort, „na u een bewijs van
ontvangst te hebben ter hand gesteld. Wij
zullen ze beide nader moeten onderzoeken."
„Nu, dat is, daar u detective is, zeker wel
in den haak," merkte de juffrouw op. ter-
^Tijl zij schrijfgereedschap haalde. „Maar
zeg als hij nu ineens op kwam dagen?"
„Dan kunt u hem naar de politie verwij
zen," antwoordde Stevenege lachend. „Maar
u behoeft daarvoor niet bang le zijnl Tyson
on Tillson zijn één en dezelfde persoon en
die persoon, juffrouw, is dood en begraven.
Hij maakte van uw hulp gebruik waar-
Voor? Dat moeten we eerst onderzoeken."
„Nou, ik zou dat graag ook willen weten,"
2ei de juflrouw met een tikje vrouwelijke
nieuwsgierigheid.
„0, u zult er vermoedelijk nog heel wat
Tan hooren," antwoordde Stevenege.
Hij stelde haar een bewijs van ontvangst
Toor den brief en het pakje ter hand en
nam ze mede met het plan ze beide op zijn
gemak te onderzoeken, zoodra hij in zijn
hotel was gekomen. Maar er viel nog iets
doen vóór hij dit opzocht, iets dat drin
gend noodig was voor hij den volgendpn
ochtend naar Liverpool reisde. Hij moest
trachten een staaltje van Tyson's hand
schrift in zijn bezit te krijgen ten einde dit
bij zijn bezoek op het kantoor der stoom
vaartmaatschappij te kunnen vergelijken
met de brieven, welke Tillson daaraan had
gericht in verband met zijn plan om naar
New-York uit te wijken. Hij begaf zich daar
om naar het bureau van de „Monitor" en
liet zich bij Callaway brengen, wien hij zijn
verlangen te kennen gaf.
Callaway was juist klaar met zijn werk
voor de ochtendeditie en stelde zich geheel
tot Stevenege's beschikking. Hij nam hem
mede naar de zetterijde meesterknecht
snuffelde wat tusschen zijn papieren en
vond daartusschen een aantal werklijsten,
die Tyson had ingevuld. Stevenege herin
nerde zich de briefkaart, welke hij even te
voren had gelezen en twijfelde er nu geen
oogenblik meer aan of Tyson en Tillson
waren één. Maar hij wilde in ieder geval de
lijsten ook vergelijken met het handschrift
der brieven, welke naar Liverpool waren
gezonden.
„Heeft u wal nieuws gevonden?" vroeg
Callaway, terwijl Stevenege d-e lijsten in
zijn zak stak. „Nog iets van Whatmore ge
hoord?"
Stevenege knikte en maakte een gebaar,
waaruit velerlei was af te leiden.
„Ik logeer vannacht in het North Eastern
Hotel," zeide hij. „Ik ga morgenochtend zoo
vroeg mogelijk naar Liverpool. Ga met me
mede naar mijn hotel, dan zal ik u alles
mededeelen, wat ik op mijn hart heb. Maar
ik geloof, dat u al tamelijk wel op de hoogte
bent."
„Het laatste wat wij hebben gehoord,"
antwoordde Callaway, „was, dat u en Det-
terling hadden ontdekt dat een man, wiens
signalement overeenkwam met dat van
Whatmore, aan een of ander tusschensta-
tion was het niet Swartbeck? een
kaartje naar Manchester had genomen. Det-
terling heeft mij dat zelf per telefoon doen
weten. U gelooft dus nog altijd, dat What
more de dader is?"
„Heb geduld tot we in het hotel zijn en
ik een stukje heb gegeten," antwoordde Ste
venege. „Ik ben weggeijld zonder me den
tijd te gunnen om te middagmalen. Ik kan
u heel wat vertellen, maar niet voor de
krant, hoor! Ten minste nog niet."
„Er is dus nog meer werk aan den win
kel?"
„O, veel meer!"
Zij liepen juist voorbij het postkantoor en
Stevenege, denkende aan het werk, dat hem
wachtte, achtte het geraden zich weer van
Penthony's hulp te verzekeren. Hij bleef
even staan nadenken. Hij was op de hoogte
van het doen en laten van den oud-detec
tive en wist, dat de zaak. welke Penthony's
terugkeer naar Londen noodig had gemaakt,
dezen avond wel haar beslag had gekregen,
zoodat hij weer vrij in zijn bewegingen was.
Hij vroeg Callaway even op hem te wach
ten snelde het kantoor binnen en zond aan
Penthony een telegram, waarin hij hem ver
zocht hem den volgenden avond in het Ex
change Station Hotel te Liverpool op te
zoeken; een paar woorden ora hem duidelijk
te maken, dat zijn komst dringend noodig
was, liet hij er op volgen Hij had een ge
voel van voldoening, toen hij het telegram
had verzonden; hij was overtuigd, dat Pen
thony zou komen en dat zijn hulp hem te
Liverpool van het grootste nut zou zijn. Hij
had toch een voorgevoel, dat hem te Liver
pool gewichtige gebeurtenissen wachtten,
die wellicht de geheele raadselachtige ge
schiedenis tot klaarheid zouden brengen.
Callaway wachtte Stevenege in de rook
kamer van het hotel af, terwijl hij een voor
het uur erg laat middagmaal bestelde.
Stevenege vertelde hem, na zich bij hem
bevoegd te hebben, de geschiedenis van den
brief van den bediende bij de stoomvaart
maatschappij
Callaway spitste zijn journalistieke ooren.
„Prachtkopij!" riep hij uit. „En u denkt,
dat Tyson en Tillson één en dezelfde per
soon zijn?"
„Ik ben er van overtuigd," antwoordde
Stevenege. „Ik onderstel, dat Tyson, nadat
hij door uw berichtje op de hoogte was ge
komen van Bransd.ale's bod voor de nood
munten. het plan had gevormd zich die
munten toe te eigenen en er mee naar
Amerika te gaan eD ze daar duur te ver-
koopen.
Ik veronderstel nu ook, dat Tyson de
munten heeft gestolen en dat zijn moor
denaar, wie het ook zijn moge. deze weer
aan zijn lijk ontnam en tevens zich het
passage-biljet naar New-York toeeigende.
Vermoedelijk is hij nu van plan zich daar
mede overmorgen op de „Moronia" in te
schepen. Zoo stel ik me tenminste de zaken
voor."
„Maar dan moet Whatmore de dader
zijnl" bromde Callaway. „Alles wijst op
Whatmore."
„Het heeft er heel veel van," erkende
Stevenege. „Ik zal intusschen op den steiger
zijn vóór de passagiers van de „Moronia"
aan boord gaan en ik zal volstrekt niet ver
baasd staan kijken, wanneer Whatmor*
opduikt onder voorgeven, dat hij Tillson
heet."
„Opzienbare arrestatie, wat?" zei Calla
way, wie een sprekend hoofd reeds voor
zijn journalistieken geest zweefde. „Nu, k
V/op, dat u in ieder geval iemand te pakken
krijgt, als het Whatmore niet is, dan een
ander."
„Ik vermoed wel, dat er een en ander
zal gebeuren," merkte Stevenege op. Hij
haalde een pakje en den brief, die hij uit
het café had meegenomen, uit zijn zak. „Ik
deelde u een en ander mede omtrent mijn
bezoek aan het „Chapter Hotel", ging hij
voort. „Maar nu moeten we eens onder
zoeken, wat hier in zit. Maar denk er om:
niet voor de krant!"
Callaway knikte lachend en keek nieuws
gierig toe, hoe Stevenege de enveloppe met
een mes opende en er een blaadje smoezelig
brievenpapier uithaalde. Stevenege streek
het glad op de tafel, waaraan zij waren
gezeten. En alles, wat zij er op lazen, was
één regel, met onbeholpen hand geschreven:
den naam van een man, den naam van een
stad. En er konden vele mannen van dien
naam wonen in de millioenenstad!
Jake Mc. Cann, New-York.
„Wat ter wereld zou dat kunnen belee-
kenen?" riep Stevenege uit.
„Wie is Jake Mc. Cann? Waarom is
New-York al voldoende adres voor hem?
Is hij zoo'n bekend figuur daar ginds?
Waarom werd deze brief aan Tyson onder
aijn gefingeerden naam van Tillson gezon
den door iemand, die erg leelijk schrijft op
zeer goedkoop en groezelig papier, ergens
in het East End van Londen gekocht?
Waarom dat alles? Ik sta er paf van!"
(Wordt vervolgd).