VOOR DE JEUGD
\1
LEIDSCH DAGBLAD
69ste Jaargang
Een kleine schipbreukeling.
Vrijdag 7 September 1928
No. 30
••Cm;**
111 lil
Naar het Engelsch van F. SPENCE.
Beknopt bewerkt door
C. E. DE LILLE HOGERWAARD.
9)
HOOFDSTUK IX.
Ds Rein van Oom Tom.
Het was een sombere Ootober-avond en
er bing een dikke, grijze mist over hek
eiland. De snerpende koude scheen door
alles heen te dringen en zeker door de
vele spleten en barsten in de slecht shii-
jtende deur en ramen van Toms huisje.
Tom had er bijna zijn geheel© leven in
gewoond en zou niet kunnen hebben, dat
jemand er iets slechte van zei, maar van
avond hinderde de tocht hem toch meer
dan anders.
,,Het zal een harde winter worden, denk
fk, Chris," zed hij. „Als we maar geen ge
brek aan brandstof en voedsel krijgen 1"
Chris keek op van de les, die hij bezig
was te Leeren en zeit
,,Ik zou wel willen, dat het zoo koud
Werd als in Groenland; voor een tijdje ten
minste. Dan konden we schaatsenrijden eü
sleden, 't Zou wat leuk zijn, denkt u ook
niet, Oom Tom
„Voor zoo'n jongen ale jij, zou 't nog
zoo erg niet zijn, als je genoeg te eten
fen lekker warme kleeren hadt. Maar ik ben
bang, dat je dezen winter aan den lijve
zult voelen en dat maakt mij bezorgd."
„Waarom zouden wij er dezen winter
jmeer last van hebben dan andere jaren?"
Ivróeg Chris verwonderd.
„Dat zal ik je uitleggen," luidde het
antwoord van Oom Tom. „Tot nu toe ben
ik gedurende den zomer nog altijd in staat
geweest, wat weg te leggen voor den win
terdag, maar dit jaar was, zooals je weet,
niet goed voor de vischvangst en we heb
ben van de hand in den tand moeten leven,
zooals het spreekwoord zegt. Ik heb er nog
eens goed over nagedacht, en ik geloof,
dat ik er verstandig aan doe, het voorstel
van meneer Holmes aan te nemeo en met
hem naar de Middellandsche Zee te gaan.
't Zal hoogstens voor een paar maanden
zijn en hetgeen ik er mee verdien, zal on*
een eind door den winter heen helpen."
Het gezicht van Chris betrok,
,,Het zal heel stil zijn zonder u, .Oom
Tom", zei hij. „Maar vóór Kerstmis bent
U toch terug, is het niet?"
„Zeker, m'n jongen. Dat hoop ik stellig
en we zullen als ik gelukkig ben zelf*
een gans op onze tafel hebben. Ik zou niet
op reis gaan, als ik een anderen uitweg
fcag, maar dien zie ik niet en jij kunt zoo
veel als je maar wilt je toevlucht zoeken
bij Tante Ruth en Nelly Simpkins. Je zult
je heelemaal niet eenzaam voelen. Je hebt
or toch niet op tegen, dat ik het doe, is het
wel t"
Tom had de gewoonte de dingen met
Chris te overleggen, alsof zij van denzelf
den leeftijd waren. Het kwam gedeeltelijk
door hun kameraadschappelijken omgang,
toaar ook door den helderen blik, dien de
jongen op de dingen had.
♦,Nee, Oom; ik ben er niet tegen, al
fepijt het mij dan ook erg, dat u zoo lang
tan huis gaat. Wio ia meneer Holmes?-
„Hij is, wat ze een kunstenaar noemen
en hij kwam altijd heel graag hier om te
schflderen. Ik verzeker je, dat hij prach
tige schilderijen van Stone-End gemaakt
heeft. Ik zou het nooit geloofd hebben, als
ik het niet met eigen oogen gezien had. Hij
was arm en het geluk scheen hem niet toe
te lachen, toen hij voor het eerst hier
kwam, maar op eens begonnen die men-
scben zijn schilderijen te koopen en uit
alle macht te prijzen, zoodat hij nu een
rijk man geworden is. Hij schrijft mij, dat
hij een jacht gekocht heeft en het zijn lief
ste wenech is, dat ik overkom en hem op
zijn eersten todh vergezel. Jij bent vlugger
met de pen dan ik, Chris; neem jij dus pen
en inkt en schrijf hetgeen ik je zeggen
zal."
Chris gehoorzaamde en aandachtig dio-
teeTde Oom Tom hem het volgende:
Meneer I
Deze is dienende om u to melden, dat ik
er trotsch op ben de Venus" te mogen
besturen, zooals u mij vraagt te doen.
Ik stel het zeer op prijs, dat u zoo vrieit-
delijk zijt aan mij te denken en zal zorgen
a.s. Maandag op het afgesproken uur in de
haven van Melcombe te zijn.
Uw onderdanige dienaar
THOMAS SMITH.
De brief werd in een couvert gestoken,
waarna de jongen het adres er op schreef.
Toen Chris even later naar bed was,
kwam Job Truscott de keuken binnen. Tom
scheen meer verbaasd dan verheugd te
zijn hem te zien, daar hij den man niet
gaarne lijden mocht.
Job viel maar dadelijk met de deur in
huis en deelde de reden van zijn bezoek
mee.
,,Je weet wel, Tom," begon hij, „dat mijn
broer Mob onlangs hier was. Hij was erg
ingenomen met. Chris en zijn vioolspel en
zegt, dat de jongen goed geld zou kunnen
verdienen, als de menschen hem maar
hoorden. Bob heeft een kroegje in Londen,
waar dikwijls muziek gemaakt en gedanst
wordt. Daarom schrijft hij, dat Chris maar
bij hem moet komen om viool te spelen.
Hij zal hem er goed voor betalen."
Tom legde zijn pijp uit zijn mond en ver
hief zich in zijn volle, dreigende lengte.
„Kijk eens hier, Job," zei hij, ,,'t is niet
voor het eerst, dat. je probeert ChrÏB 5d
de een of andere herberg te laten spelen
en ik heb je gezegd, dat zoo lang als ik
leef, daar geen sprake van is. Dat kun je
je broer ook vertellen. Een herberg is
geen goede omgeving voor den jongen. Dat
schijn je maar niet te willen begrijpen."
Job klemde de lippen stijf op elkaar en
ging been zonder ook maar één woord te
zeggen. Toen hij nauwelijks weer buiten
was, haalde hij een vuil en verfrommeld
stukje papier uit zijn zak, waarop met
slecht geschreven letters stond:
„Breng mij den jongen in elk geval. Ik
zal er je goed voor bibetalen. 't Lijkt wei,
of Tom Smith bang ie, dat hij 't niet goed
bij mij zou hebben. Hij kan hem altijd
weer terugkrijgen."
Job stak het briefje weer in zijn zak.
„Ik zal hem toch wel zien te krijgen,"
mompelde hij, terwijl hij het dorp inliep.
Even later kwam hij voorbij het huigje van
m
Martha Simpkins. Zij en Nellie verdienden
den kost met wasschen en waren druk bezig
met strijken.
Toen Martha Job gewaar werd, riep zij
hem binnen en vertelde:
„Ik heb daar straks een nieuwtje ge
hoord. Meneer Holmes, je weet wel: die
schilder, heelt aan Tom Smith geschreven
en gevraagd een paar maanden met hem
in zijn nieuwe jacht mee te gaan. Hij zal
er een aardig duitje mee verdienen."
„Maar hij zal het toch niet doen, Moe
der?" zei Nellie verbaasd.
„Natuurlijk zal hij het doen. Wie laat nu
zóó'n kans loopen?!"
„Maar Chris dan?"
„O, Ruth en jij kunnen genoeg over hem
moederen. Bovendien is hij geen klein kind
meer en ik zou wel eens willen weten, wat
voor kwaad bem hier zou kunnen over
komen. Iedereen kent hem.
Er zal geen enkele man op het heele
eiland zijn, die Tom dat buitenkansje niet
benijdt en hij zou oliedom zijn, als hij
zoo'n mooie gelegenheid liet loopen, wat
zeg jij Job?"
„Nou!" zei Job en er kwam een onaan
gename, sluwe uitdrukking op zijn gezicht,
Verwonderd keek Martha hem aan, om
even daarna met strijken voort te gaan.
Niettegenstaande het 'feit, dat „Toms
buitenkansje" hem door nagenoeg alle
mannen uit Stone-End benijd werd, ver
liet hij het eiland toch met een bezwaard
hart.
„Je zult heel goed voor den jongen zijn,
Ruth, dat weet ik," zei hij. „Maar ik zie er
toch erg tegen op, van hem weg te gaan.
Ik begrijp zelf niet, hoe het komt. maar ik
heb dat gevoel nog nooit eerder gehad."
„Nee, maar langer dan een paar nachten
ben je ook nog nooit weg geweest. Ik zal
wel een oogje in het zeil houden; daar kun
je van op aan en als we zooals in den
tijd, toen we nog niet verhuisd waren -
meer dan twee kamertjes hadden, zou hij
hier kunnen slapen. Nu dit echter niet het
geval is, moet hij over dag maar veel
komen."
„O, wat dat betreft, 's nachts zal hij heel
rustig in ons huisje slapen Ik ben alleen
bang. dal hij zich over dag dikwijls eenzaam
zal voelen en het is mij daarom een pak
van het hart, dat jij je zijn lot wilt aantrek
ken."
„Dat doe ik graag. Tob' dus maar ner
gens over Tom."
Al waren de woorden van Ruth een ge
ruststelling voor den visscher, het was
toch met een bedroefd gezicht, dat hij af
scheid van haar nam en naar het strand
ging, waar Chris hem reeds opwachtte om
hem naar de haven van Melcombe te
roeien. Het jacht lag daar reeds en het
gezicht van Tom helderde op, toen hij
het zag.
„Wat een mooie boot!" zei hij tegen
Chris. „Als ik jou maar kon meenemen,
zou ik er niets op tegen hebben, een jaar
er op rond te zwerven."
„Bekommer u niet om mij, Oom Tom,'!
zei Chris nu. „Misschien word ik den een
of anderen dag wel een groot speler, zoo
als meneer Holmes een groot schilder is en
dan kunnen we een jacht voor ons zelf koo
pen om er een reis om de wereld mee te
maken."
„Dat is best, jongen] Maar laten we nu
%A
•j