$U//s.
EEN GRAPPIG AVONTUUR.
LANGOOR EN ZIJN VLIEGMACHINE
De Wraak van een Olifant.
door
C. E. DE LILLE HOGERWAARD.
Langoor heeft een vliegmachien,
Wil die zelf besturen.
Waarom zou ik, denkt vriend Haas,
Daar een man voor huren 1
i*t Is zoo moeilijk niet, ik zal
't Immers ook wel leeren.
Zag ik laatst niet neef Konijn
Deftig zelf chauffeeren 1
Ik zeg: vliegen is geen kunst.
'k Wil de zon bereiken 1
Wat zal die van mijn bezoek
Vreemd toch staan te kijken!
?t Haasje vliegt, maar 't arme dier
Kan niet hooger komen.
Vliegen is geen kunst! O nee,
Zoo lijkt 't in zijn droomen.
Zonnetje lacht Langoor uit
En zegt: Och, dom haasje,
Tot mij vlieg je zeker niet;
Blijf beneden, baasje!
Uit het volgende blijkt, hoe slim deze
Viervoeters kunnen zijn en welk een goed
geheugen zij hebben.
Eens weigerde een olifant een last esp
zijn rug te dragen, dien hij te zwaar vond.
Hij trok er met zijn slurf zóóveel af, totdat
hij vond, dat het genoeg was. Zijn oppasser
werd woedend over de koppigheid van het
dier en wierp hem een stuk hout naar den
kop.
Een paar dagen later naderde de olifant
den oppasser van achter, greep hem met
*ijn slurf, zette hem in eon hoogen boom,
Vliegen is niet ieders werk:
Wil je te hoog stijgen,
Denk er aan, je kunt dan licht
Ongelukken krijgen
Langoor luistert naar dien raad
En zegt tot zijn vrouwtje:
Grauwvel, blijf beneden maar;
't Vliegen heuseh berouwt je.
Goed! zegt Grauwvel 't is ook waar
Boven zijn geen knollen,
Die zijn op den grond, vlak bij
Onze mooie hollen.
Langoor blijft nu bij zijn vrouw
En zegt heel tevreden-
Nou, die knollen smaken best,
'k Blijf voortaan beneden.
En verkoop mijn vliegmachien;
Ieder kan haar krijgen.
Nooit zal 't zonnetje mij weer
In de lucht zien stijgen!
welks takken over den weg hingen en liet
hem daar hangen. De man moest nu zelf
maar zien, hoe hij weer op den beganen
grond kwam.
Een andere olifant was door zijn oppas
ser ruw behandeld. Het dier greep den
man nu plotseling met zijn slurf en liep
naar de rivier, die dichtbij was.
Na den man twee- of driemaal onderge
dompeld te hebben, zette hij hem weer op
den grond, alsof hij zeggen wilde:
,,En gedraag je nu voortaan beter, of ik
zal je opnieuw onderdompelen."
r- r r
door
C. E. DE LILLE HOGERWAARD. 1
't Was avond en Bernard en Jaap lagen
in bed. Vader en Moeder waren uit en
Maatje, de trouwe dienstbode, die met de
familie uit Goes was meegekomen en de
mooie Zeeuwsche kleeding droeg, was al
vroeg naar haar slaapkamertje gegaan.
't Was midden in den schoonmaaktijd en
zij bad bijtijds haar mandje opgezocht,
omdat ze morgen een zwaren dag had:
de huiskamer, dat was geen kleinigheid
Plotseling zat Bernard, de oudste der
beide jongens, rechtop in bed. Hij hoorde
wat I Vast onraad
„Jaap!" fluisterde hij. „Jaap!! Ja-pie!"
Maar Jaap, die reeds in het land der
droomen vertoefde, hoorde niets.
In het volgend oogenblik sprong Ber
nard zijn bed uit, trok hardhandig aan de
dekens van Jaap en toen dat niet hielp
aan zijn arm.
„Hè, wat is er? Is 'tal zeven uur?" riep
Jaap verschrikt uit. ,,'k Heb nog zoo'n
elaap
„Stil! Praat niet zoo hard! Er zijn die
ven Ik heb duidelijk wat gehoordbene-1
den in Vaders kamer 1"
Nu was Jaap heelemaal wakker.
„D dieven?" stotterde hij. „0, Ber-<
nardl Wat zullen we doen?!"
„Ze wegjagen natuurlijk!" antwoordde
Bernard.
„Maar hoe? Ze zullen voor ons niet op
de vlucht gaan!"
„Nou, dat zal ik dan toch eens zien!"-
zei Bernard en hij ging vastberaden naar
de deur. Jaap wilde niet voor zijn broertje
onderdoen en zoo kwam het, dat even later
twee jongens in pyjama en op bloote voe
ten behoedzaam de trap afliepen: Bernard
voorop, op de hielen gevolgd door Jaap. Ze
waren heelemaal niet bang, hadden eigen
lijk geen tijd om aan angst te denken, zóó
vervuld waren zij van het avontuur, dat zij
op het punt waren te beleven.
„Net een boek!" fluisterde Jaap.
„.Stil! Anders gaan ze loopenl" fluister^
de Bernard.
„Maar dat zal niet gebeuren!" riep Jaap
bijna hardop uit en hij zette zulke groote,
dreigende oogen op, dat een rooverhoofd-
man er zelfs bang voor zou worden.
„We zullen hem den pas afsnijden!" zei
Bernard, die dezen zin juist vlak vóór het
naar bed gaan in zijn boek uit de school-,
bibliotheek gelezen had.
Reeds stonden de jongens vóór de deur
van Vader's kamer.
„Nu of nooit!" zei Bernard en hij deed
de deur bijna"*onmerkbaar open.
„Geen licht maken, jog!" raadde Jaap
aan. „want dan zien ze ons!"
Plotseling haalde Bernard iet9 uit zijn
zak, iets, dat hij vóór hij naar bed ging
op zijn nachttafeltje gelegd had.
„Handen op!" riep hij uit, terwijl hij
dreigend om de deur kwam met een pistool
in de hand.
In het maanlicht zagen ze nu duidelijk
een mannengestalte. Gelukkig was het er
maar één! De maan scheen echter niet
zóó helder, dat ze konden zien, w i e het
was.anders.I Maar neen, ik ver-,
klap nog niets.
Vlug bukte de dief zich, hief de armen
omhoog en stamelde met een van angst
bevende stem:
„Ge na del"
„Als we Nero nog maar hadden!" dacht
Jaap en tegen zijn broertje zei hij:
„Zorg jij, dat hij niet ontsnapt, Bernard,
dan ga ik Nero halen."
Bernard lette niet op hetgeen zijn
broertje zei. Al zijn aandacht was op den
dief gevestigd, dien hij het ontsnappen
onmogelijk maken moest.
In het volgend oogenblik klonk er een
verdacht gegrom, t Leek wel een hond,
meende Bernard. Maar neen, dat kon niet,
want een hond hadden ze niet meer, sinds
Nero gestorven was en dat wist hij wel:
geen inbreker zou ooit een hond meebren-.
gen om hem bij zijn werk te helpen.
't Gegrom hield echter niet op en juist
wilde Bernard eens gaan onderzoeken, of