VOOR DE JEUGD ritiii.ii;ii;ii;iiiiiiii.iiiiiiiiiiiiii;ii.iii LEIDSCH DAGBLAD 69*^ Jaargang Een Kleine Schipbreukeling. Vrijdag 10 Augustus 1928 No. 32 L Naar het Engelsch van F. SPENCE. Beknopt bewerkt door uil r- C. E. DE LILLE HOGERWAARD. tj1 5) Hoofdstuk V, Jaaps Thuiskomst Tegen middernacht was er een gewel dige storm boven Stone End losgebroken. De echo weerkaatste het geratel van den donder en was nog niet weggestorven vóór een nieuwe slag de rotsen dreunen deed. •Het lichten was niet van de lucht en het leek wel, of de rotsen door de krakende sla gen stonden te heven. Chris zat op in bed in het huisje van Tante Ruth, waar hij altijd logeerde, als Oom Tom 's nachts op zee was. Hij luis terde naar de stem van den storm. Reeds als kleine jonden was hij zóó vertrouwd geweest met de natuur, dat hij voor haar verschillende uitingen op zichzelf niet bang was. Alleen maakte hij zich ongerust over Oom Tom, als die met zulk weer op zee was. Tegen het aanbreken van den morgen ging de storm liggen en viel Chris in slaap.' Ruth kon echter den slaap niet vatten. Zij stond op en ging naar buiten. Een ruwe wind blies haar in het gezicht, terwijl breede, met schuim bedekte golven tegen de kust sloegen. Maar Ruth bemerkte daar niets van. Zij tuurde slechts naar zee en dacht aan de verwoesting, welke de storm aangericht kon hebben. Eindelijk echter kon zij het ^itte zeil van een boot onderscheiden. Daar was er nog een. tot eindelijk de geheele kleine boot zichtbaar was. Met een verlicht hart liep Ruth nu vlug naar huis. Zacht neuriede zij voor zich heen. Toen zij in het dorp terugkwam, stonden de mannen en de jongens reeds in groepen bij elkaar, druk pratend over het weer van den aigeloopen nacht „De booten zijn in ?t zichtl De booten zijn in 't zichtl" juichte Ruth en zij was weldra het middelpunt der algemeene be langstelling. Toen zij even later voorbij het huisje van den vioolspeler kwam, stond Nellie aan de deur en zei: „Ik sta uit te kijken naar Jaap. Hij kan elk oogenblik komen. Ik geloof niet, dat Vader het lang meer maken zal. Kom je niet even binnen, Ruth?" „Ja, straks. Nu moet ik eerst voor het ontbijt zorgen. O Nellie, wat een nacht hebben we gehadl Maar de booten zijn alle in 't zicht. Er ontbreekt geen enkele; ik heb ze geteld." Nellie ging nu naar binnen om te zien, of alles in de keuken gereed was voor de thuiskomst van Jaap. Ook zij was vroeg op geweest Boven zat Martha vóór het bed van haar man. Het besef, dat hij spoedig zou heen gaan, had het betere in haar natuur wakker geroepen. Plotseling bukie zij zich over den zieke heen en gaf hem een kus. :JkJt>en je maar tot last geweest, vrouw," zei hij met zwakke stem, „en je zult me wel niet erg missen. Maar ik heb je nooit met opzet verdriet gedaan."- „Nee, nee, dat weet ik wel," zei zijn vrouw, terwijl zij in tranen uitbarstte. „Ik ben geen goede vrouw voor je geweest, Teu- nis, maar ik zal je toch heel erg missen." Daar naderden vlugge voetstappen en even later trad Jaap het huisje binnen. Na dat Nellie hem op de hoogte van den toe stand van den zieke gebracht had, ging hij onmiddellijk naar boven, dankbaar dat zijn vader nog in leven was. De oude man streek hem liefkoozend over de hand en viel weldra in een rustigen slaap, waaruit hij niet meer ontwaakte. Toen Chris hoorde, dat zijn vriend voor goed was heengegaan, was hij heel be droefd. Eerst nu werd het hem duidelijk, waarom Teunis hem zijn viool gegeven had. Vol eerbied koek hij naar het muziek-instru- ment, waarvan elke snaar hem van zijn ouden vriend sprak. In de eerste dagen was het hem onmo gelijk de viool aan te raken, maar toen Oom Tom hem zei, dat het zeker niet de bedoe ling van Teunis geweest was, dat Chris er niet op speelde en hij, Oom Tom, hem gaarne zou hooren spelen, nam hij de viool eer biedig ter hand en hoewel de strijkstok eerst nog beefde, klonken de tonen langzamerhand vaster. De jongen nam zich stellig voor: de viool van zijn ouden vriend waardig te zijn en. er zoo mooi, als hij maar kon, op te spelen. Hoofdstuk VI. Een Afscheid. Toen Chris den volgenden dag uit school kwam, vond hij Gwen en Guy in de keuken. Zij zaten op hem te wachten en babbelden intusschen met Oom Tom, die rustig zijn zwart pijpje zat le rooken. Chris kreeg een kleur van plezier. „Willen jullie roeien" vroeg hij gretig. „We hebben nog meer dan een uur, vóór Oom Tom zijn boot noodig heelt." Guy schudde echter het hoofd en zei: „Nee; we komen je even goeiendag zeg gen. We gaan naar de stad terug. Vaders regiment trekt weer verder en Grootmoeder wil hier niet langer blijven, al hebben Gwen en ik er ook nog zoo om gebedeld. Is wel erg jammer, maar we moeten weg. Er is niets aan te doen. Gelukkig gaat Vader eerst nog eenige dagen met ons mee naar de stad." „Kan je Grootmoeder dan niet naar de stad teruggaan, terwijl jullie hier blijven" vroeg Chris. „Grootmoeder kan het natuurlijk wel, maar wil het niet," antwoordde Guy. „Ik geloof, dat meneer Tempelman hier ook liever niet blijft Groote menschen zijn dik wijls zoo vreemd: ze houden heelemaal niet van prettige» dingen. Grootmoeder en meneer Tempelman ten minste niet; vin-jij wel, Gwen?" „O,-nee!" zei Gwen nu. zich voor het eerst in het gesprek mengend. En zich plotseling lot Chris wendend, terwijl haar blik langs de oude vlooi, die op tafel lag, gleed, ging zij voort: „Ik dacht, dat j© geen viool hadt". „Ik bad er ook geen. D deze heb ik van Teunis gekregen," antwoordde Chris, terwijl hij zich haastig omdraaide ten einde de tranen te verbergen, welke bij de herin nering aan zijn vriend in zijn oogen kwa-; men. Hij wilde niet, dat Gwen ze zag. „Misschien wil de jongejuffrouw wel eens wat voor ons spe'len", zei Tom Smith, terwijl hij het meisje tegenover hem vriein delij'k aankeek. Gwen schudde echter haar blonde krullen. „Ne'e, ik kan niet spelen, ik ik kan er; niets van", zei ze- Voor het eerst in haar leven vond zij het jammer, dat zij niet mooi spelen kon. Ze zou dezen grooten, stoeren visscher met zijn vriendelijk gezicht gaarne plezier gedaan hebben. ^peel jij eens. Chris", zei Guv nu. ..Hé ja! speel jij eens", viel Gwen haar broertje bij. Chris deed wat hem gevraagd werd. En terwijl hij speelde, tuurde hij naar zee. Hij vergat zijn gehoor en alles om zich heen en. ontlokte de liefelijkste tonen aan zijn instru ment. Terwijl hij zoo zat te spelen, kwam meneer Tempelman het visschershuisjQ binnen en bleef vol verbazing staan luiste- Toen Chris ophield met spe'len, legde hij zijn hand vriendelijk op het hoofd van den knaap en zei: „Beste jongen, wie heeft je zóó mooi lee-; ren spelen?" „Niemand, meneer", antwoordde Chris verlegen, terwijl hij de viool neerlegde. Meneer Tempelman wendde zich nu tot Tom Smith en zei ernstig: „De jongen is een genie. Hij is goede lessen waard". „Dat weet ik, meneer. Ik wou maar, dat ik ze betalen kon, maar Chris en ik hebben niet veel .om van te leven." „Hij is geen zoon van je. is het wel?" „Nee, meneer", antwoordde Tom en hij keek bedroefd. Hij vond het altijd naar te moeten zeggen, dat Chris eigenlijk heele maal geen familie van hem was. Dit nam echter niet weg, dat hij op zijn eenvoudige, langzame manier het verhaal van de schip breuk en de redding van Chris deed. De kinderen waren naar het strand ge-, gaan en toen meneer Tempelman zich eindei lijk bij hen voegde, keek hii Chris vol be langstelling aan. „Dag, beste jongen", zei hij. .Als wij het volgend jaar in Stone-End terugkomen, zal ik ie leeren. wat ik van viool spelen ken". Chris greep de uitgestoken hand. Zijn gezicht straalde en zijn oogen schitterden, terwijl hij uitriep: „O meneer! Wilt u dat werkelijk?! Heel, hee'l graag! Ik zal de dagen tellen, tot u terugkomt". „Dat duurt nog een tijdje", zei meneer Tempelman glimlachend. „Kom kinderen, we moeten verder!" „Dag Chris", zei Guy; „ik zou dolgraag met je geroeid hebben, vóór we weggingen". Gwen stak haar handje uit en Chris greep het verlegen. Het leek hem zoo zacht en blank en klein, dat hij bijna bang was, het met zijn harde, bruine vingers, ta kwetsen. „Dag Chris", zei zij. .Als ik zóó spelen kon als j'ij, zou ik zeker van miin viool hou den". „Dag Guy, dag Gwen!" zei Chris be droefd en er kwam plotseling een tot na toe ongekend gevoel van eenzaamheid over hem, terwijl hij meneer Tempelman met de kinderen naar de pier zag loopen. Hij had geen flauw vermoeden, wanneer en waar hij ze zou terugzien. (Wordt vervolgd). ill t Hl

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1928 | | pagina 13