PUROL er op 69tle Jaargang LEIDSCH DAGBLAD, Zaterdag 4 Augustus 1928 Derde Blad No. 20979 1 Buitenl. Weekoverzicht. BRIEYEN UIT BERLIJN. De Roman van maarschalk Pilsoedski. FEUILLETON. De verdwenen Noodmunten. Vrede ia een moeilijk te bereiken iets. Nu Kellogg in eigen persoon te Parijs xijn anti-oorlogsverdragen mede komt on derteekenen, einde dezer maand, nu wordt van honderd en een zijde gemeld, dat zijn bezoek aan de Licht-stad alleen dit doel zal gelden, dat van politieke besprekingen, van welken aard ook, geen sprake zal zijn, zoodat aan de juistheid daarvan moei lijk meer is te twijfelen. Voornamelijk schijnt dit besluit hieiop gebaseerd, om nog eens duidelijk te doen uitkomen, dat Amerika er niet aan denkt, zich te be moeien met Europeesche aangelegenheden. Verre wil blijven van Locarno, Volkenbond etc. En tevens, dat de schuldenkwestie niet kan worden aangeroerd in verband met de anti-oorlogsverdragen. Hoewel o.i. niet anders was te verwachten al was het alleen maar om in Amerika zelf de ratifi catie van Huis van Afgevaardigden en Se naat te verkrijgenis dit voor velen in Europa een tegenvaller, die hadden ge hoopt, dat door deze verdragen Amerika nader zou worden gebracht tot de Volken bondsidee en wat daaraan is verbonden, Practisch wil dit alles zeggen, dat de waarde der verdragen nu vrijwel geheel en al gezocht moet worden, zooals wij steeds voorzagen, in 't moreele effect, dat zij kunnen sorteeren; dat o.i. zal afnemen aan beteekenis, naar mate meer tijd ver strijkt sinds de onderteekening. Europa zal zijn eigen peultjes moeten doppen. Dat inzicht lijkt ons gunstig voor het bereiken van een toenemende Fransch- Duitsche toenadering, waaraan gestadig wordt voortgeaTbeid. Van Duitsche zijde zijn besprekingen ingeleid over de vermij ding der uitlevering der Duitschers van het incident te Landau en alles wijst er op dat deze met succes zullen worden be kroond, zoodat de reeht-sche pers in Duitsch- land, die over deze uitlevering ach en wee riep, te vroeg heeft geschreeuwd, gelijk reeds zoovele malen. Ook het bezoek van den Franschen minister Herriot aan Keulen zegt wel iets inzake doorwerken, der ver zoeningscampagne. Langzaam aan wordt heel wat bezwarends uit de atmosfeer ver wijderd, zoodat de lucht opklaart! In, de rechtsche kringen in Duitschland is de vrede overigens wreedaardig ver stoord door het z.g. geval Lambaeh. Bij de jongste verkiezingen is gebleken, hoe voor a! op de jeugd het huidige program der partij weinig vat heeft en de afgevaardigde Lambaeh wijt dit voor een groot deel aan de allesoverheerschende monarchistische clausule uit dit program. Werp die uit, pro pageert hij, hoewel zolf overtuigd monar chist blijvend Deze propaganda heeft hem echter veel strijd gebracht en zelfs uitwer ping door het district Potsdam, waar hij zetelt. De opperste partijraad zal in hoogste instantie nu moeten oordeelen over deze uitzetting en komt in een moeilijk parket, daar elders sympathie is betuigd met Lam- bach's streven. Vermoedelijk zal worden getracht de kool en de geit te sparen, maar afdoende is zoo iets nooit en zal het dus ook in dit geval wel niet zijn. Vrede is een moeilijk te bereiken iets, zelfs in een partij van z.g. gelijk-den- kenden 1 Inzake den vrede op het gebied der ont wapening schijnt men een stapje verder te zijn gekomen, mag men den Engelschen minister Chamberlain gelooven. Deze ver zekerde toch, dat tusschen Engeland en Frankrijk overeenkomst was bereikt wat betreft de ontwapening ter zee, een der voornaamste geschilpunten, waarop de vorige ontwapeningsconferentie strandde. Engeland wilde toen een bepaalde tonne- maat zien vastgesteld voor ieder onderdeel der vloot, Frankrijk alleen een bepaalde tonnemaat voor 't geheel, waarbinnen het zich, wat de verdeeling over de onderdee- len aangaat, vTij mocht bewegen. Op dit punt zou nu overeenstemming zijn verkre gen. Op welke basis is echter nog niet bekend, maar vermoedelijk heeft Engeland het grootste deel afgelegd van den afstand, die beide landen scheidde. Het bereikte compromis is aan de andere belangheb bende landen meegedeeld en men hoopt, dat dezen zich er mee kunnen vereenigen, zoodat een opnieuw bijeenroepen der ont wapeningsconferentie zou kunnen worden bespoedigd. Gelet op de eenigszins afwerende hou ding, door de Fransche pers aangenomen, schijnt het echter met het compromis nog niet geheel in orde te zijn, zoodat men goed zal doen, de verwachtingen niet te hoog te spannen. Engeland verkeert inwendig in groote moeilijkheden. Steeds duidelijker wordt het droeve feit, dat het aantal werkloozen van ruim een millioen geen gevolg is van voor bijgaande malaise, dat een groot deel dier werkloozen het aantal is zelfs weer ge regeld beduidend stijgende chronisch werkloos is en zal blijven. Speciaal geldt dit voor de werklooze mijnwerkers. Over hevelen in een andere branche is uitge sloten, emigratie op zoo groote schaal, zelfs naar de Dominions, vrij onmogelijk. Een en ander heeft tengevolge, dat de vraag vrijhandel of protectie opnieuw scherp zich naar voren dringt en een geduchte splijt zwam reeds vormt in de conservatieve re- geeringspartij. Tot zelfs in het kabinet toe. En. al lijkt het., dat Baldwin den opgestoken storm in dit opzicht vooreerst heeft be zworen, dit is niet meer dan schijn. Vooral niet, waar Baldwin geen leider is, die de partij vast in handen heeft. Baldwin. Inwendig is ook de strijd in Zuid-Slavië al evenmin geëindigd. Er is een nieuw kabinet gevormd uit de vroegere regee- ringspartijen, zij het in gematigden zin, maar de Kroatische oppositie neemt er geen genoegen mee. Te Agram is zelfs een begin van een neven-parlement gevormd, dat absoluut de volledige bestuurlijke scheiding propageert. Zoo'n vaart zal het nog wel niet loopen met het vormen van een nieuwe dubbel-monarchie, doch een en ander doet wel naar voren komen, dat Zuid- Slavië vooreerst genoeg te doen heeft met binnenlandsche aangelegenheden, zoodat aan buitenlandsche niet is te denken. Italië heeft blijkbaar het voorloopige ca^iet van het Nettuno-verdrag daarom maar stilzwijgend verlengd-! RECLAME. Bij stukloopen van huid en voeten, doorzitten, zonnebrand en smetten; maar vooral ook bij brand- en snijwonden, ontvellingen en allerlei huidverwondingen Het verzacht en geneest. 4513 (Van onzen correspondent). Berlijn, 29 Juli. Vandaag herdenkt het Duitsche volk den dag, waarop dertig jaren geleden de groote Otto von Bismarck voor het laatst de oogen sloot Op het eenvoudige Friedrichsruhe, het kleine slot in het zoogenaamde Sachsenwald zijn de jonge Duitschers bijeengekomen, die zich tot den Bismarckjeugdbond aangeslo ten hebben. En aan zijn graf, een even een voudig Mausoleum nabij het slot, hebben ze een „veldgodsdienstoefening" gehouden. Waarbij o.m. de grijze veldmaarschalk Von Mackensen in groot uniform als zwarte hu zaar, en natuurlijk ook een prins van Prui sen aanwezig was. Aan deze hulde aan de nagedachtenis van Bismarck doen alle Duitsche kranten mede, met uitzondering van de socialistische en de communistische. Maar groote geestdrift vindt men, gelijk niet anders te verwachten was, vooral in de conservatieve bladen. Voor alles wat in Duitschland rechts gezind is, beteekent namelijk Bismarck, bij alle op rechte bewondering die men ook daar na tuurlijk voor den grooten staatsman heeft, een extra-reclame-artikel. En het grappige van het geval is, dat een en ander met de werkelijke geschiedenis nauwelijks in over eenstemming te brengen is. Bismarck is door geen enkele partij zoo heftig aangeval len als juist door die, welke de „Kreuzzei- tung" als hoofdorgaan beschouwde. En die zelfde ..Kreuzzeitung" geeft sedert jaren als hoofdreclameplaat een teekening van het gebouw van den Rijksdag uit, waarachter Bismarck als geweldige schaduw meer dan levensgroot omhoogrijst. Bismarck is de held van alle kringen, die zijn blijven dwepen met militarisme, met standsverschillen, met uitzonderingsposities voor officieren, met zelfverheerlijking van den Duitscher als Germaan van het zuiverste ras, met anti semitisme, en meer van die onsympathieke dingen. En toch weet het tegenwoordig ge slacht uit bronnen, die niet meer weg te redeneeren zijn, dat Bismarck in het geheel niet de barsche kurassier was, gelijk hij op tientallen monumentale standbeelden nog altijd afgebeeld is. De fijne staatsman met het haast weeke gemoed, de politicus, die gerust een verdrag van Locarno zou onder teekend hebben en die in zijn opportunisme waarschijnlijk nog verder zou gegaan zijn dan Wirth, Rathenau en Stresemann, als hij er eenig voordeel in gezien had; de vin nige bestrijder van de inbeelding en de uit zonderingspositie der beroepsofficieren, de ware Bismarck beantwoordde eigenlijk in geen enkel opzicht aan het beeld, dat nog heden in vele Duitsche geschiedenisboekjes der jeugd als heldenvoorbeeld geteekend wordt. Maar men houdt in dit land nu eenmaal van „helden" en meent, dat zijn weinige werkelijk groote staatslieden eerst dan ver- eerens-waardig zijn, als men ze bet helden manteltje om de schouders gelegd heeft. Waarbij dan niet vergeten mag worden, dat als helden slechts zij in aanmerking komen, die kunnen aantoonen. dat ze lid zijn van eenige conservatieve partij. Neen, Bismarck was anders, was vooral veel grooter dan men hem in deze kringen ten bate van de partijkas wenscht te laten voortleven. Bismarck stond met beide bee- nen in het practische leven. Het is nog slechts weinige dagen geleden, dat in het Pruisische ministerie van buitenlandsche zaken een oude kast met archiefstukken plotseling ineenzakte en een deel der cor respondentie van Bismarck met den grooten socialist Ferdinand Lasalle, Jood en rood, blootlegde. En daaruit bleek dat Bismarck degene geweest is (men heeft het hier steeds omgekeerd willen uitleggen) die Lasalle uit- noodigde tot tweegesprekken, waarin de lei der der Duitsche politiek duidelijk liet mer ken, dat hij met de socialisten wilde sa menwerken om het liberalisme te bestrij den. Dertig jaren na Bismarcks dood hou den de Duitsche conservatieven nog vol. dat slechts tegen het socialisme en tegen de Joden geregeerd kan worden. Dan was de oude man uit het Sachsenwald hen toch zeker een halve eeuw vooruitl Wie lezen wil, hoe Bismarck werkelijk was, neme het uitstekende boek van Emil Ludwig ter hand, die ook een Jood is, en eigenlijk Cohn heet, maar die met zeldzaam talent zich in de grootste Duitsche histori sche figuur ingewerkt heeft en een portret teekende, waarvan men mag aannemen, dat het de werkelijkheid wel zeer nabij komt Geen heldenfiguur in kurassiers-uniform, maar een geslepen en geniaal diplomaat, die alle trucs kende, die op zijn tijd ook zwak was, wien „niets menschelijks vreemd" pleegde te zijn. Een figuur, die bijna on Pruisisch was, en die daarom des te meer de algemeene bewondering verdiende en nog verdient. Deze zelfde Emil Ludwig heeft gisteren in het „Berliner Tageblatt" meegedeeld, dat we binnenkort de uitgave van den „oer tekst" der beroemde „Gedanken und Erin- nerungen" verwachten kunnen.' Met den dag van heden is namelijk volgens het Duitsche auteursrecht de uitgave van wer ken van Bismarck vrijgegeven. De firma Cotta kan nu geen publicaties van andere zijde meer verhinderen, evenmin als de familie Bismarck. Deze „oertekst" belooft in hooge mate interessant te worden. Bismarck is daarin heel wat scherper en duidelijker geweest, vooral in zijn critiek op den ex- Keizer, dan in het werk, dat ten slotte het publiek werd aangeboden. Nu in Amsterdam de Olympische Spelen begonnen zijn, en een groote groep Duitsche athleten en andere sportmens zich met die van tientallen andere naties meten, is het begrijpelijk, dat ook de Duitsche bladen weer vele kolommen aan deze gebeurtenissen wijden. Ik heb er onlangs al eens op ge wezen, dat de Duitsche persstemmen over ons land niet in alle opzichten vriendelijk zijn. Wat ik de laatste dagen over de Spe len en de ontvangst in Nederland gelezen heb. geeft in het algemeen geen reden tot ontstemming onzerzijds. In groote bladen als het Berliner Tageblatt en andere orga nen in West-Duitschland las ik slechts waardeering voor de wijze, waarop ons volk de vreemde gasten en vooral ook de Duitschers ontvangt, en hier en daar wordt zelfs met voldoening vastgesteld, dat wij genoeg sportief gezind zijn om ondanks den slechten indruk, dien eenige Duitsche voet baller bij den wedstrijd tegen Uruguay ge maakt hebben, hun landgenooten niet min der hartelijk te begroeten dan de vertegen woordigers van alle andere naties. Ja. men gaat hier in objectief denkende bladen nog verder en meent te kunnen waarnemen, dat gisteren bij de officicele opening in het Stadion de Duitsche groep een extra applaus kreeg en bij het kiezen van scheidsrechters aan Duitschland een eereplaats toegekend is. Daartegenover staan dan persstemmen van geheel anderen aard en wel bijna uit sluitend in de rechtsradicale pers. Men doet goed, deze uitingen niet al te tragisch op te nemen. Ik wil ditmaal niet eens woor delijk aanhalen, om geen kwaad bloed te zetten. De groote meerderheid van het Duitsche volk wenscht met ons Nederlanders in volle oprechtheid de meest hartelijke verstand houding, en het lijkt mij onheusch. dit streven tegen te werken door aan uiterst onwelwillende uitingen in een deel der Duitsche pers al te veel waarde te hechten. Maar het zou toch een verdienstelijk werk geweest zijn. indien de Nederlandsch-Duit- sche Vereeniging in den Haag en elders, en de Deutsch-Niederlandische Gesell- schafte in Duitschland eens in actie geko men waren en de betrokken redacties eens tot wat meer objectieve berichten bewogen hadden. Fen deel van de Duitsche pers vloeit na melijk over van hatelijkheden, waarbij nog altijd uitlatingen van een of ander obscuur Hollandsche .blaadje aangehaald worden, verteld wordt van de zeer anti-Duitsche stemming van het Nederlandsche volk en bijvoorbeeld wordt vastgesteld, dat het Nedcrlandsch Olympisch Comité met opzet bij het vaststellen van de volgorde van raar binnen marchceren der nationale groepen van de officicele taal het Fransch is afgeweken, omdat in die taal Duitsch land (Allemagne) volgens het alphabet als eerste zou zijn verschenen, terwijl het in de Nederlandsche taal pas als dertiende binnenkwam. Dit enkel voorbeeld moge vol doende zijn om de gezindheid van deze groep van Duitschers te teekenen! Maar het dient herhaald te worden, dat het hier om een kleine minderheid gaat. Ja; en verder leven we hier in den echten Komkommertijd! Er gebeurt vrijwel niets van beteekenis in Duitschland. De parlementen zijn met vacantie, de ministers roeien of visschen of baden of klimmen tegen de bergen op. De groote zangersfeesten in Weenen brach ten in de nieuws-berichten wat afwisseling en een van de groote Berlijnsche bladen verraste ons met een editie ,die Zondagavond om zeven uur reeds te koop was, en waar in een foto was afgedrukt, die weergaf hoe dienzelfden ochtend legen elf uur de zangers langs de tribunes in Weenen mar cheerden. Dat was natuurlijk alleen moge lijk door den sedert eenige weken voor het publiek opengestelden „Bildfunkdienst", die in staat stelt foto's, handteekeningen, brie ven enz. langs telegrafischen weg te ver zenden. Ook tusschen Londen en Berlijn bestaat sinds enkele dagen zulk een dienst, en het zal niet lang duren ,dan hebben we dezelfde mogelijkheden langs draad- loozen weg. Een Engelsche uitvinder was onlangs hier en heeft zijn nieuwste toestel gede monstreerd, dat uiterst eenvoudig is, en dat voor weinig geld kan worden aange schaft. Het wordt ingeschakeld aan gewone radiotoestellen; en kondigt een of ander zen der nu draadlooze foto's aan, dan heeft men niets anders fe doen dan een stuk papier in een bepaalde vloeistof te dompelen, het vochtige papier om een rol te leggen en af te wachten tot de zender zich automatisch inschakelt en na afloop weer uitschakelt. Men heeft dan de foto duidelijk voor zich en kan ze in enkele seconden drogen. Er zal dus stellig binnen niet al te langen tijd een nieuwe periode komen ook voor de journalistieke berichtgeving. Immers de kranten zullen dan met eigen zenders hun bulletins draadloos aan „Allen" kunnen doorgeven. Men heeft nauwelijks den moed. om zich. verdere consequenties in te denken. ROLAND. Minister van Oorlog in Polen. door ANATOLE DE MONZIE, Fransch Senator en oud-minister. De Poolsche dictator, die zich onlangs teruggetrokken heeft en vrijwillig de tengels van het bewind nit handen heeft gegeven, inspireerde aan onzen eminenten medewerker het in teressante artikel, dat wij hia*- onder afdrukken. Pilsoedski Ik moet mij sterk vergissen, of de jong ste gebeurtenissen in Polen kunnen slechts verklaard worden uit de begeerte om een democratische discipline in dienst te stel len van de grootheid van Polen. De loop baan van Maarschalk Pilsoedski zouden wij kunnen vergelijken met sommige van de „Levens van beroemde mannen" van Plu- Door J. S FLETCHER. Geautoriseerde vertaling uit 't Engelsch door Mr. G. KELLER. 13) ,,'n Wel wat lange weg, om een dame te verzoeken op een vraag te antwoorden, mijnheer Bransdale," zei Stevenege lachend. „Waarom heeft u haar de vraag niet tele grafisch gedaan?" „Neen, mijnheer, mijn ervaring van der gelijke zaken is, dat zulke vragen het best „viva voce" worden gesteld. Bovendien, vaarde heer, indien eens mocht blijken, dat het bericht omtrent mijn bod van tiendui zend pond voor de noodmunten van Alans- chester wereldkundig was gemaakt van de zijde van juffrouw Skeel, nu, dan vermoed ik, dat haar nog heel wat vragen zullen moeten gesteld worden, niet waar?" „Ik bewonder uw schranderheid, mijn heer Bransdale," zei Stevenege, opnieuw lachend. „U stelt wel zeer groot belang in deze zaak." „Natuurlijk, daar zij naar allen schijn is voortgesproten uit mijn bod. Ik heb mij voorgenomen deze stad niet te verlaten, vóór het geheim ontsluierd is, zoodat wij elkander vermoedelijk wel dikwijls zullen ontmoeten, mijnheer Stevenege. Na ten minste dit deel van mijn werk in orde ge bracht te hebben, ga ik gebruik maken van een zeer vriendelijke uitnoodiging van den orgemeester om mij aan zijn familiedisoh e scharen. Natuurlijk hoop ik u vanavond n°g w het hotel te treffen." Hij klopte Stevenege nogmaals op den schouder, knikte hem vriendelijk toe en kuierde over het Marktplein weg. Daar het bijna etenstijd was, ging de detective de gelagkamer van het „Dravende Hert" bin nen. Terwijl hij daar in zijn gewone hoekje zat, viel zijn blik op zijn schildersbehoeften, toen hij met Ollard vroeger op den dag er binnen was gegaan en een bitter glimlachje plooide zijn lippen. Hij was naar Alansches- ter gereisd, bepeinsde hij. om er zijn lief hebberij te beoefenen en zijn werk een tijdje uit zijn hoofd te zetten en nu zat hij tegen wil en dank zich verdiepend in een biijkbaar ongewoon geheimzinnige misdaad. Maar het geheimzinnige in een misdaad oefende steeds een onweerstaanbare aan trekking op Stevenege uit en toen hij een lepel in zijn soep stak, wist hij, dat niets er hem van zou terughouden om den dader van den moord op den onbekende op te sporen en dat paneel en palet onaange roerd zouden blijven tot hij geslaagd was. Tegen het einde van zijn middagmaal kwam een kellner op hem af, die, naar hem toescheen, met ongewone belangstelling naar hem keek, wat natuurlijk het gevolg was van de gebeurtenissen, waarbij hij, naar het hotelpersoneel meende, op een of andere geheimzinnige wijze betrokken was. „De inspecteur van politie Detterling is in de rookkamer meneer," zei hij fluiste rend, „en had u gaarne even gesproken, als het u gelegen kwam." „Is hij alleen?" „Neen, meneer, er is een heer met hem meegekomen, de heer Ilicking, de schoen maker, antwoordde de kellner geheimzin nig. „Ze zitten in den uitersten hoek van de rookkamer, meneer", Stevenege verliet de eetkamer, en begaf zich naar het rustige hoekje, waar Detter ling zich had neergezet, blijkbaar om niet gezien of gestoord te worden. Hij zat daar met een zeer alledaagsch uitziend man, waarmee hij fluisterend praatte; beiden hadden een sigaar in de eene hand, terwijl de andere een glas omklemde. Stevenege had reeds met zeker vermaak waargenomen dat dergelijke besprekingen doorgaans ver gezeld gingen van de noodige ververschin- gen. Hij trad nader *en Detterling wierp hem een blik toe, waarmee hij trachtte velerlei uit te drukken. „De heer Hicking, meneer Stevenege," begon Detterling. „Bekend winkelier hier ter stede, een mijner vrienden." De heer Hicking stak een dikke hand uit en drukte die van Stevenege met groote warmte. „Uw dienaar, mijnheer," zei hij. „Zeer aangenaam u te ontmoeten! Meer dan eens van u gehoord, mijnheer. Wonderlijke ge schiedenis, vindt u ook niet?" „Weet u wat naders daaromtrent?" vroeg Stevenege, een leunstoel aanschuivend en zijn beide bezoekers- aankijkend. „Kunt u eenige inlichting geven?" „Zeker, mijnheer," antwoordde Hicking, „ik heb den inspecteur reeds medegedeeld wat ik wist," „En ik heb hem verzocht u dat ook mede te deelen," zeide Detterling. „Ik acht zijn inlichtingen van het hoogste gewicht." „Ei kom?" zei Stevenege, terwijl hij den getuige wat aandachtiger aankeek. „En wat weet u dan mijnheer Hicking?" De heer Hicking was een welgedaan heer met schorre stem, op dit oogenblik riekend naar den rumgrog vóór hem. Hij behoorde tot dat slag menschen, die, als zij iets willen mededeelen dat zij van belang achten, dat op hun eig^n manier zoo breedvoerig moge lijk uitspinnen. Daarbij had hij de eigenaar digheid om zich vertrouwelijk over het ta feltje heen te buigen dat tusschen Stevenege en hem en Detterling stond, en terwijl zijn dikke vingers «peelden met de dingen, die op het tafeltje 9londen, deelde hij de feiten oj} een geheimzinnig doende wijze mede, ter wijl zijn oogjes beurtelings Stevenege en Detterling aankeken. „Nu meneer, begon hij, „het staat er maar zoo mede: Onze inspecteur hier heeft mij bij het lijk gebracht van den man in het lijkenhuisje die, zoo ik het goed heb, van morgen in het bosch buiten de stad 19 ge vonden en die vermoord schijnt te zijn..., een akelige geschiedenis, heeren! Natuur lijk herkende ik den armen kerel dadelijk." „Herkende u hem?" vroeg Stevenege. „Zeker meneer, dat staat vastl Maar daar wa9 alle reden voor, meneer Slevenege. zoo als- ik den inspecteur heb aangetoond. Hij had een paar van mijn schoenen aan „Een. paar van uw schoenen?" riep Stevenege. „Dat begrijp ik niet." „Ik wil daarmede zeggen, meneer," ver volgde Hicking. „dat hij een paar van mijn schoenen aan had toen men hem vond. Na tuurlijk had hij ze nu niet meer aan, doch zij stonden bij de rest van zijn kleeren en be zittingen op het politiebureau. Zoo zit het" „De heer Hicking wil maar zeggen, dal de man van morgen een paar schoenen bij hem had gekocht." verduidelijkte Detterling. „Precies meneer." vervolgde de schoen maker. „Dat is juist vanmorgen gebeurd! En nu wil ik meneer Stevenege eens haar fijn uiteenzetten, hoe alles in zijn werk i9 gegaan. Mijn zaak, moet u weten, meneer Stevenege, ligt bijna vlak tegenover den „Koningseik" en ik ben gewoon na slui tingstijd daarheen over te «teken om er een pijpje te rooken. een glaasje Ie drinken en er een praatje te maken wat ik wel noodig heb, daar ik sinds twee jaar het ongeluk heb weduwnaar te zijn, doordat ik mijn vrouw, verloren heb. Nu dan. meneer, ik ging gisteravond volgens mijn gewoonte naar de overzijde ik houd mij in- al mijn doen en laten graag aan mijn gewoonten, meneer Stevenege en, zooals ik altijd doe, ging ik naar de kleine gelagkamer. Daar zaten op dat oogenblik niet veel menschen, alleen zag ik er dien man, den doode. rustig in een hoekje achter een glaasje whiskey zitten. En daar ik nu eenmaal een mensrh ben die van gezelligheid houd, begonnen wij natuurlijk een praatje, een vriendelijk praatje, zoo over koetjes en kalfjes, als h#>t heet. En hij deelde mij mede, dat hij in d.t deel van het land een uitstapje maakte, een voetreisje bij wijze van verzet, en dat hij van plan was den volgenden dag, wat dan natuurlijk vandaag is, uit Alansdale te ver trekken, vervolgens over d eheuvel9 en de heide naar Hawes wilde wandelen, en daar hij nog nooit vroeger in deze 9treek was ge weest vroeg hij mij of ik hem kon zeggen hoe de weg was. Nu. ik ken natuurlijk deze streek op mijn duimpje en ik vertelde hem wat ik wist. Hier en daar, zei ik. als u over de rotsheuvels gaat, is de weg moeilijk be gaanbaar, bezaaid met puntige steenen. Zoo zegt hij Slecht voor je schoenen, niet? Nu en of, zeg ik. daar moet je stevige schoe nen voor aan je voeten h'ebben. Daarop tilt hij een voet op en ik zie, dat hij een paar dunne schoenen draagt, zoo van die echte stadsschoenen. (Wordt .vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1928 | | pagina 9