VOOR DE JEUGD LEIDSCH DAGBLAD 69ste Jaargang 4 Een Kleine Schipbreukeling. Vrijdag 3 Augustus 1928 a No. 31 Naar het Engelsch van F. SPENCE. Beknopt bewerkt door G. E. DE LILLE HOGERWAARD. t) Vervolg van Hoofdstuk III. Guy en Gwendoline Gregory waren kin deren van kolonel Gregory. Hun moeder was in Indië gestorven, toen Gwen nog heel klein was. Spoedig daarna waren ze in Europa gekomen en opgevoed dooT hun grootmoeder, een deftige, oude dame, die hun minder teederheid toonde dan zij wel voor hen voelde. Zij was met de kinderen naar St-one-End gekomen dat jaar, omdat het regiment van haar zoon daar in de buurt lag De koffietafel was gereed, toen Guy en Gwen thuiskwamen en mevrouw Gregory zag onmiddellijk, dat er iets niet in den haak was, maar zei niets Plotseling keek meneer Tempelman, hun gouverneur, Guy aan en zei „Vertel je Grootmoeder maar eens, wat jullie van morgen uitgevoerd hebben." Het was een ongeschreven wet bij de familie Gregory, dat wat voor kattekwaad zi] ook bedreven hadden, zij er altijd eer- liik voor uit kwamen. Er werd nooit geklikt. Guy deed dus zijn verhaal en verzweeg daarbij niet, dat meneer Tempelman hun verboden bad naar de grot te gaan. ,,Ik vraag mij af, wanneer jullie eindelijk toch eens zult leer en gehoorzamen", zei mevrouw Gregory min of meer wanhopend. ,,Ik dacht ten minste, dat jij, Guy, meer zorg voor je zusje zou hebben en haar niet op gevaarlijke plaatsen brengen." „Het was mijn schuld, Oma", zei Gwen doch de oude dame viel haar in de rede en zei op ijskouden toon: „We zullen er verder niet meer over pra ten. Hebben jullie den jongen wat voor zijn moeite gegeven j ,,Nee, Oma, 't was heelemaal geen jon gen. dien je iets geven kon voor zijn hulp". ..Maar ik dacht toch, dat het een neefje .van één der visschers was." „Ja Oma, maar..." ,,Dan zal meneer Tempelman hem waf geven. Guy heeft werkelijk de zonderling- ste opvattingen in den laatst en tijd." Na de koffie ging Guy naar meneer Tem pelman toe en zei smeekend: ,,TJ geeft Chris toch geen geld, is hef I wel 1" „En waarom niet? Ik denk, dat hij er heel blij mee zal zijn." „Ik kan het niet uitleggen, maar als u hem ziet zult u wel begrijpen,wat ik bedoel. „Nu, we zullen wel eens zien. Ga jij nu maar een Fransche thema maken en Gwen viool studeer en voor straf." Guy ging gewillig aan het werk, maar Gwen liep met een knorrig gezicht naar de zitkamer. „Die ellendige viool!" zei zij, terwijl zij het bewuste voorwerp hardhandig beetpak te. „Ik wou maar, dat je van Chris was of van wie dau ook en ik je nooit meer terug zag." Langzaam en onwillig bewoog zij den strijkstok over de snaren en bracht een geluid te voorschijn, dat meneer Tempelman rillen en Guv lachen deecb. „Chris zei, dat hij Gwen graag zou hoo ren viool spelen, maar ik zou wel eens willen weten, wat hij hiervan zeggen zou," zei hij, terwijl hij zijn onderwijzer glimlachend aankeek. HOOFDSTUK IV. Een kostbaar geschenk. Den volgenden dag, toen Chris uit school kwam, stond Nellie Simpkins aan de deur van him huisje. Zij wenkte hem naderbij te komen. Nellie was opgegroeid tot een lief jong meisje. Haar groote, don kere oogen stonden echter zelden vxoolijk. „Chris", zei zij met haar vriendelijke stem, „ik heb al naar je uitgekeken. Vader zou je graag willen spreken." „Is hij beter, Nellie?" Nellie schudde echter het hoofd en ant woordde: „Nee. Blijf maar niet lang, Chris. Vader wordt tegenwoordig zoo gauw moe." Chris liep nu vlug naar boven, naar het kleine slaapkamertje, waar hij reeds zoo menig uur had doorgebracht. Teunis en hij waren trouwe vrienden;' de liefde tot muziek had hen bijeenge bracht. Teunis zat half op in bed en hijgde erg. Als Chris ouder geweest was, zou hij be grepen hebben, dat zijn vriend sterven ging, maar hij was te jong om dit te be seffen en al wist hij, dat Teunis met den dag zwakker werd, hij gaf er zich toch geen rekenschap van, wat deze verandering be- teekende. Het gezicht van Teunis helderde op, toen de jongen binnenkwam. „Dag Chris", zei hij vriendelijk, „je kunt nooit raden waarom ik je heb laten komen." Chris liet zijn bruin handje in de uitge teerde hand van zijn vriend glijden. „Wou je graag, dat ik wat voor je speelde V' vroeg hij, wel wat verwonderd, dat de hand van Teunis zou koud was. „Ja, beste jongen. Ik wou graag, dat je nog eens speelde en daarna de viool mee naar huis nam. Je mag haar houden." ,,M mag. ik de viool houden Meen. je dat werkelijk, Teunis „Ja, Chris: dat meen ik." De jongen kreeg een kleur van plezier en zijn oogen schitterden. Plotseling verr bleekte hij echter en werden zijn oogen dof. 't Was alsof er tranen achter brand den. „Nee, Teunis", zei hij ernstig. „Ik kan 'de viool niet meenemen Je zou haar eiken dag missen." „Nee, nee, beste jongen, ik heb nu de kracht niet om te 6pelen en misschien had ik het al eerder moeten opgeven. He»t gaf maar ongenoegen tusschen Martha en mij, In elk geval zou ik het een rustige gedach te vinden, dat jij de viool bewaart en daf je er goed voor zorgen zult, weet ik." „Dat beloof ik je," zei Chris ernstig. „Ik cal haar bewaren, totdat jij er weer op spelen kunt en als je haar terugkrijgt, zal ze niet achteruit zijn gegaan." Teunis glimlachte. Hij wilde de vreugde van den jongen niet bederven door hem d* waarheid te vertellen. „Speel nog eens waf voor mij, Chris", zei hij en zijn stem klonk heel zwak, zolfs in dc ooren van Christ of fel. De jongen nam de viool nu eerbiedig op; en ontlokte zulke liefelijke tonen aan haar, dat zelfs Martha niet mopperde. Teunis lag met gesloten oogen te luis-» teren. „Dag, lieve jongen," zei hij, toen de jon gen ophield met spelen. „Je zult je weg wel vinden door het leven. Geef mij een kus." Chris deed wat hem gevraagd werd. Hij had nooit aan iemand een kus gegeven, be halve aan Ruth, toen hij klein was, want hoeveel Tom en hij ook van elkaar hielden, zij zouden dit kinderachtig gevonden heb ben. Er was niemand anders in de keuken dan Martha, toen hij de trap afliep en zij nain niet de minste notitie van hem. Zij was do eenige in het dorp, die den jongen nooit een vriendelijk woord gaf. Vlug liep hij met zijn schat in de hancf naar huis. Geheel buiten adem kwam hij de keuken binnenstormen. „Oom Tomi" riep hij uit. „Teunis heeft mij zijn viool gegeven I" Tom zette den aardappelpot neer en vroeg verbaasd: „Wat zeg je, jongen Heeft Teunis je zijn viool gegeven 1 Dan moet hij st..." Maar toen hij zag, dat Chris de waarheid niet vermoedde, hield hij plotseling op. „Wel, well" ging hij even later voort. „En waarom zou hij dat gedaan hebben „Omdat hij op het oogenblik niet sterk genoeg is om te speleD en Martha altijd moppert, als hij speelt. Ik zal de viool zoo lang voor hem bewaren en Oom Tom misschien hebben we al genoeg opge spaard om zelf een nieuwe te koopen, als hij de zijne terug wil hebben." „Dat denk ik ook", antwoordde Tom mcf een zucht. „Het zal zoo heel lang niet duren," ging Chris voort, terwijl hij de viool voorzichtig neerlegde en een eigenaardig soort spaar pot uit de kast te voorschijn haalde. „Hij wordt al zwaar Voelt u maar", zei hij tegen Tom. „En in elk geval mag ïk de viool van Teunis een tijdje houden. Zal ik eens wat voor n spelen, Oom Tom?" „Ja, speel jij maar eens wat voor me^ terwijl ik verder voor het eten zorg." Tom was niet bijzonder musicaal en had bovendien honger, doch dit nam niet weg, dat hij nu en dan met de toebereidselen voor het middagmaal ophield om te luis teren naar he<t spel. „Maar die jongen kan spelen 1" zei hij" in zichzelf. „Waar hij het vandaan haalt, snap ik niet. Ik denk, dat hij uit een heel muzikale familie komt." Na het eten nam Chris zijn viool me* naar Ruth, om haar die te laten zien. „Het is vreeselijk aardig van Teunis, vindt u ook niet, Tante Ruth zei hij,- toen hij haar verteld had, hoe de viool irj zijn bezit was gekomen „Ja, jongen, maar Teunis zal de viool joooit meer terugvragen, omdat Vóór Ruth haar zin echter beëindigd had,- kwam Nellie Simpkins haastig binnenloo- pen. Zij vertelde, dat Jaap, haar oudste broer, die in dienst was, met verlof thuis kwam. Graag had Chris daar meer van gehoord, doch het was al laat en hij moest gauw naas school* iWordt ygrvolgdji. lil i ui

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1928 | | pagina 15