VOOR DE JEUGD
\1
LEIDSCH DAGBLAD
69,té Jaargang
V
Een Kleine Schipbreukeling.
Vrijdag 27 Juli 1928
No. 30
•I*
ilSJIJSJ i »ri|ln ilyinil|hnl|li«iljlml|l111
Naar het Engelsch van F. SPENCE.
Beknopt bewerkt door
C. E. DE LILLE HOGERWAARD.
0)
HOOFDSTUK III,
Nieuwe Kennissen.
Tien jaren waren er voorbijgegaan sinds
de schipbreuk der Eureka en hoewel de
bewoner9 van het eiland bekend waren om
ihun afkeer van alles wat naar nieuwigheid
zweemde, waren er toch wel degelijk eenige
dingen veranderd in Stone-End.
Ten eerste had men ontdekt, dat de na
tuur er bijzonder fraai was en steeg het
aantal bezoekers met elk jaar, al moest men
er zich dan ook behelpen met de logeer-
gelegenheid.
Het was een schitterende zomermorgen
en Christoffel, de kleine schipbreukeling,
die altijd Chris genoemd werd, tuurde
naar zee, waar hij in de verte groote sche
pen zag.
Hij was een aardig figuurtje in zijn trui
en zijn met roode pet op, zooal9 hij daar
tegen de eeuwenoude, sombere rotsen aan
stond. Hij klom op een rotsblok en liet zijn
ibloote, bruine beenen in het water benge
len. Uit zijn zak haalde hij een kleine
mond-harmonika te voorschijn. Het was
een ding van slechts enkele dubbeltjes,
maar voor Chris bezat het groote waaide,
want het gaf uiting aan zijn groote liefde
voor muziek. Soms hield hij even op met
spelen, om naar het geklots der golven te
luisteren of naar het gemurmel van den
wind tusschen de rotsen, want voor Chris
iwas zooals dit bij alle muzikale men-
schen het geval is de heele wereld vol
melodieën.
Terwijl hij zoo zat te luisteren en te
droomen, riep een jonge, heldere slem
plotseling achter hem:
„Jongen, wil je mijn broertje alsjeblieft
pver de rotsen heen helpen?"
Chris keek op en zag op eenigen afstand
een meisje van zijn eigen leeftijd staan.
Zij was geheel in het wit gekleed en had
blonde krullen, die wel goud leken. Chris
vond, dat zij net een engeltje was. Maar
terwijl hij vol bewondering naar haar keek,
stampte de blonde verschijning plotseling
ongeduldig met haar voet.
„Hoor je niet, wat ik vraag?" vroeg zij,
„Wil je alsjeblieft komen?"
„Ja, ik kom," antwoordde Chris, die nu
toch wel inzag, dat zij heelemaal geen en
geltje "was, maar een ongeduldig, gebiedend
meisje, dat hulp noodig had.
„Waar is hij?" vroeg Chris, terwijl hij om
zich heen keek, want hij z&g nergens een
jongen.
„In de grot! Kom maar mee, dan zal ik
je wijzen, waar hij is," antwoordde het
meisje, maar terwijl zij sprak, gleed haar
voet op de glibberige rotsen uit en viel zij,
Chris stak zijn hand uit en zei*
„Laat mij je liever helpen. Ik ben aan de
rotsen gewend."
Gwen Gregory trok haar hand terug.
„Nee, dank je," zei ze, „ik kan wel al
leen."
Het gebaar kwetste Chris meer dan de
woorden. Hoewel hij het nog maar nauwe
lijks begreep, was dit zijn eerste lesje in
standsverschil.
Zonder één enkel woord liet hij haar nu
alleen voorttobben en bereikte hij de grot,
vóór zijn vrouwelijke gids nog maar hal
verwege was. Een magere, ietwat misvorm
de jongen keek reeds naar hem uit en zei
hem zóó, vriendelijk goeden dag, dat hij
zijn boosheid er door vergat.
„Was jij het, die op de harmonica speek
de?" vroeg de jongen.
„Ja."
„Dan heb ik mij vergist, want ik zei tegen
Gwen, dat het stellig een man was. Maar,
het is heel vriendelijk van je om dadelijk
te komen. Je ziet wel, dat ik niet klim
men kan," voegde hij er met een kleur aan
toe, „en de vloed is zóó gauw opgekomen,
dat wij er heelemaal geen erg in hadden.
Toen wij het zagen, wist ik werkelijk niet,
wat ik doen moest."
Chris krabde zich eens bedenkelijk ach
ter de ooren, zooals hij dit zijn pleegvader
wel eens had zien doen, als hij ergens geen
raad op wist. Plotseling helderde zijn ge
zicht echter op en zei hij:
„Je bent hier vooreerst nog veilig. Wacht
dus maaT even, dan zal ik een boot halen.
Ik ben dadelijk terug hoorl"
„Heusch?"
„Ja, stellig! Je kunt er op rekenen.
Eén oogenblik keken de jongens elkaar
recht in de oogen.
Toen zei Guy kalm:
„Maak dan maar vlug voort, anders is
Gwen ongerust."
Chris snelde weg, juist toen Gwen er aan
kwam.
„Wat gaat hij doen?" vroeg zij en er
klonk angst in haar stem,
„Een boot halen."
Guy zuchtte, terwijl hij Chris bewonde
rend aankeek. Die jongen sprong als een
jonge gems over de rotsen.
Gwen, die begreep, wat die zucht betee-
kende, legde haar hand in de zijne en zei
angstig:
„Weet je zeker, dat hij bijtijds terug zal
zijn?"
„Ja, heel zekeT. Is het geen flinke jon
gen, Gwen? Hij ziet er eigenlijk heel an
ders uit dan de visschersjongen hier."
„Ja," gaf Gwen aarzelend toe. „Hij ziet
er heel flink uit, maar ik weet toch niet oi
ik hem aardig zou vinden."
„Waarom niet?"
„Dat weet ik niet."
„Kom, onzinl Help me maar liever eens
op dit rotsblok te klimmen, dan kunnen
wij zien, of hij er al aankomt met zijn boot."
Gwen deed wat haar broertje verlangde
en na eenige inspanning stond Guy boven
op een hooge rots, vanwaar hij de geheele
baai kon overzien.
„Het moet heerlijk zijn, Gwen," zei hij
plotseling bedroefd, „zoo sterk als dien jon
gen te zijn. Ik ik wou 9oms liever,
dat ik maar dood was. Vader laat het nooit
merken, maar denk je ook niet, dat het
vreeselijk voor hem moet zijn, een eenigen
zoon te hebben als ik?"
„Neen, neel Ik heb je nog nooit zoo hoo-i
ren praten. Je bent altijd juist zoo flink en
dapper. Het komt alleen door dien naren
jongen, dat je zulke akelige gedachten
hebt."
Maar nu moest Guy toch lachen, terwijl
hij zei;
„Maar dat kan h ij toch niet helpen!
Kijk, daar komt hij al aanl Hij wuift vroó*
lijk met zijn pet."
Gwen slaakte een kreet van verlichting.
„Zie eens, hoe hoog het water al is!" riep
zij uit „O, Guy!" Denk je er eens even in,
wat er gebeurd zou zijn, als hij niet ge
komen was!"
„Maar hij i s immers gekomen! Laten we
nu weer naar beneden gaan om hem niet
te laten wachten."
Een paar minuten later had Chris zijn
boot in de grot gestuurd en hielp hij Guy
met bijna vrouwelijke voorzichtigheid.
Hij liet Gwen echter aan haar lot over,
die nu toch vond, dat hij wel wat beleefder
kon zijn.
„Van wie is de boot?" vroeg Guy, ter-i
wijl zij in de baai roeiden.
„Van Oom Tom."
„Tom Smith, de vis9cher? Dien ken ik
wel een beetje. Maar je ziet er heelemaal
niet uit als zijn neefje. Je lijkt niete op
hem, hoor!"
Christoffel's gezicht betrok. „Oom Tom'1
was zijn ideaal van kracht. Kritisch bekeek
hij zijn armen en beenen. Hij was tevreden
over het onderzoek en zei, reeds verzoend?
„Maar ik zal eenmaal op hem lijken."
Guy lachte en zei tegen zijn zusje:
„Het moet heerlijk zijn, een boot te heb*
ben en te kunnen roeien."
Gwen knikte.
„Ja, het is fijn," gaf Chris onomwonden
toe. „Er is maar één ding, dat mij nog
heerlijker lijkt."
„En dat is?" vroeg Guy verwonderd.
„Een viool te hebben en er op te spelen.
Gwen keek hem nu verwonderd aan en
vervuld van eigen moeilijkheden, vergat zij
haar teruggetrokkenheid.
„Daar hoef je heusch niet naar te ver*
langen," zei zij met overtuiging. „Er is niets
zoo vervelend als viool te leeren spelen.
„Heb heb je dan een viool?"
„Ja, en ik zou niets liever willen dan dat
ik er geen had!"
„Wat zou ik je graag eens hooren spe*
len. Mag ik?" vroeg Chris.
Guy zei nu lachend:
„Vraag het maar niet. Ze krast aller*
erbarmelijkst! Maar kijkl daar is de pier!
Ik heet Guy Gregory en mijn zusje Gwen*
We zijn hier gelogeerd en zullen je du3
nog wel eens zien. Misschien ga je nog
eens met ons roeien?"
„Dat zou ik heel graag willen. Maar dan
zal het 's avonds moeten, want morgen
begint de school weer. Gaan jullie niefi
naar school?"
„Nee, Gwen en ik hebben een gouver*
neur, die ons thuis les geeft. Daar staat
hij op de pier. Hij zal wel boos zijn, dat
we zoo lang zijn uitgebleven. Er zit wat
voor ons op, hoorl Gauw, Gwenl" en
zich weer tot Chris wendend, ging hij
voort:
„Vriendelijk bedankt voor je hulp, hoorl.
En goeien dag".
„Goeien dag," zei Chris en hij nam be*
leefd zijn pet af. Gwen keek om en knikte*
„Een grappige jongen," dacht zij, ter
wijl zij de trap opklommen. „Soms is hij
heel beleefd en soms allesbehalve."
Chris zag hen naar hun gouverneur gaan
en oordeelde naar het gezicht van den
tl*# t ?###i
lil i i t t i i i i i i lil