VOOR DE JEUGD LEIDSCH DAGBLAD 69ste Jaargang Vrijdag 20 Juli 1928 No. 29 411"' Xlil' [en Kleine Schipbreukeling. DE GEVOLGEN VAN EEN KLIMPARTIJ. I 1 1 1 1 1 1 1 1 I 1 1 I 1 I i v* Naar het Engelsch van F. SPENCE. Beknopt bewerkt door C. E. DE ULLE HOGERWAARD. HOOFDSTUK II. Tennis, de Vioolspeler. De kleine jongen, die door Tom Smith red en al9 een zoontje aangenomen was, •oeide met den dag en beloofde een Re nde, stevige knaap te worden Zijn pleeg- ider was trotsch oP bem en ook Ruth en ck Preston hield veel van het kind. Terwijl de weken verliepen en in maan- veranderden, was er niemand, die den |enig overlevende der ongelukkige Eure- a kwam opeischen. Tom haalde reeds rijer adem- blijkbaar waren de eenige loedverwanten en vrienden van den klei en jongen in dien ontzettenden stormnacht imgekomen en vreemden zijn eenige be- hermers. Het was een heldere voorjaarsmorgen en 'om was bezig vóór zijn huisje netten te erstellen De golven der zee glinsterden in ®et zonlicht en kabbelden met melodieus eluid tegen het strand. Tom floot zachtjes ^oor zich heen. terwijl hij aan het werk was. lij droomde van de toekomst, waarin hij len kleinen jongen zou leeren de roeispanen e hanteeren en een net uit te weTpen, zooals :ijn vader het hem lang geleden geleerd had Plotseling schrikte een heldere mannen- tem hem echter uit zijn gepeins op. ..Zoo, Tom!" zei de spreker, „nelten. ver stellen moet wel een werkje zijn, dat je ge heel in beslag neemt, want ik heb hier zeker al vijf minuten gestaan, zonder dat je merkte, dat er iemand in de tuurt was". Tom keek nu op. „Het was niet alleen het werk. domineer', zei hij min. of meer verlegen, „maar ik was n gedachten verdiept". De predikant glimlachte en zei: ..En ik was ook in gedachten verdiept, terwijl ik naar je stond te kijken. Ik dacht. Iwdk een gezelligheid en een groote hulp je later aan je pleegzoontje zult hebben". ,Ja. dominee", zei Tom. „maar komt u binnen." „Nee. dank je; ik zal je niet storen in je werk en je kunt mij onderwijl van den jon gen vertellen. Groeit hij goed?" „Ja dominee". „Hoe wil je hem noemen?" „Ruth Preston en ik hebben ons al suf edacht om een mooien naam te vinden. Ruth wilde hem Mozes noemen, omdat hij uit het water gehaald is. maar dat vind ik toch eigenlijk geen mooien naam voor hem. Ik ben voor Christoffél, want er hangt mij nog ieta in het hoofd van een groot zeeman van dien naam en ik zie hem het liefst als een zeeman opgroeien". .Hat is niet kwaad. Tom. De Christoffél. dien jij bedoelt, heette Christoffél Columbus en was niemand meer of minder dan de ontdekker van Amerika. Breng hem Zondag maar mee naar de kerk om hem te laten doop en". „Ik kom niet dikwijls in de kerk, domi nee", zei Tom verlegen. „Nee, dat weet ik, maar als je hem wilt laten doopen, hoor je er toch hü. Ik ver wacht je Zondag dus. Goeien morgen", j En vöór Tom nog iets kon zeggen, was dominee Sheldon reeds verdwenen. ,Ja, dan zal ik wel dienen te gaan", zei Tom in zichzelf. „Maar 't is eigenlijk niets voor mij". Den volgenden Zondag werd de kleine jongen inderdaad al9 Christoffél gedoopt en kreeg hij er als tweeden naam dien van Thomas bij. Ruth hield hem ten doop en na de plechtigheid kwam Tom bij haar eten De goede vrouw had zich uitgesloofd in het bedenken en klaarmaken van zijn lievelingskostjes. Martha Simpkins stond dien Zondagmor gen aan de deur in druk gesprek. iet9 wat haar voornaamste bezigheid 9cheen te zijn. .Als ik het geweten had", zei zij. ..zou ik stellig naar de kerk gegaan zijn. maar ze hebben het geheim gehouden. Net iels yoor Tom". „Ja, hij is wal gesloten", zei een buur vrouw, ..maar toch een beste kerel. Als hij iemand helpen kan. zal hij het niet laten" „Als ik hem was. zou ik 't kind naar een weeshuis gestuurd hebben. Wat moet nou zoon man met 'n klein kind beginnen? 1" zei Martha weer. ..'t Maakt hem zijn eenzaamheid mis schien dragelijker," meende de andere vrouw. ,,'n Beetje vreemd is hij altijd wel ge weest". zei Martha nu „en. Maar daar heb je warempel Teunis weer met zijn viool", viel zij zichzelf in de rede. „Dat eeuwige gekras op zijn viool maakt me toch zoo zenuwachtigl" „Sinds hij dat ongeluk in de mijn gehad heeft en niet werken kan. is bet het eenige, wat hij doen kan om den tijd te korten", merkte de buurvrouw op. „Maar toen hij nog werken kon. deed bij 't ook al. Eiken vrije minuut speelde hij op zijn viool", ging Martha Simpkins voort. Terwijl haar moeder sprak, glipte kleine Nellie haastig van haar weg en ging naar boven, waar haar vader viool zat te 9pelen. „Vadertje, vadertje", zei het kind. terwijl het naar hem toe ging. „speelt u nu eens niet viool en praat u eens met mij". Glimlachend voldeed Teunis aan het ver zoek van zijn dochtertje: hij legde zijn viool neer en liet toe. dat zij op zijn knie klom. „Vadertje, ik hou zoo veel van je", zei ze. Teunis gaf haar een zoen. Nellie was het eenige lichtpunt in zijn droevig bestaan. Zijn vrouw gaf hem maar al te onomwonden te kennen, dat zij bem als een last beschouwde en maakte hem het leven ondragelijke „Vadertje", ging Nellie voort, „we had- dc!n vanmorgen op school in de leesles een verhaaltje van een man, die lam was en altijd zat te bedelen. Eens kwamen er twee menschen voorbij en toen hij hun om een aalmoes vroeg, gaven zij die niet, maar zij brachten hem naar een ziekenhuis en maakten hem heelemaal beter. Zou zou zoo iets misschien met u ook kunnen ge beuren? Ik zou het zoo vreeselijk graag wil len, dat u beter werd. ook al al moest \l naar een ziekenhuis gaan, ver van mij weg. Ik zou u natuurlijk eiken bezoekdag komeu opzoeken." „Nee, lieve kind", zei de man en het was net. alsof hij iets weg slikte, „voor mij is er geen beterschap meer weggelegd. Ik zal mijn lot maar tevreden dragen". Op dit oogenbük riep een schelle vrou wenstem: „Nellie! Ned lieP Het kind kromp verschrikt in elkaar en zei: „Moeder roept! Ik moet zeker de tafel dekken, 'k Had het heelemaal vergeten" Martha Simpkins stond onderaan de trap en zei op ruwen toon: „Luie' meïdl Dek de tafel en vlug watl Ieder ander meisje van jouw leeftijd zou een hulp voor haar moeder zijn en de dingen zouden niet telkens weer opnieuw tegen haar gezeed moeten woiden. Maar jij bah, ik weet al niet beter, of het hoort zoo!" Nellie gaf geen antwoord, kon ook niets tot haar verontschuldiging zeggen Haastig nam zij uit de- kast wat er noodig was en dat uit het allereenvoudigste bestond. Even later zat er een rijtje slordig-uitzieDde kinderen om de tafel geschaard. Nellie was het eenige meisje en de jongens vormden een ruw, maar goedhartig troepje, dat erg ver waarloosd werd. „Zal ik Vader roepen?" vroeg Nellie. ..Ja. 't is altijd je vader en nog eens je vader!" antwoordde Martha. .Hooit denk je aan mij. hoewel ik dag en nacht voor jullie allen zorg en ploeter". Jaap. de oudste jongen, knipoogde tegen Nellie. Hij was oud genoeg om te weten, waaruit het zorgen en ploeteren van zijn moeder bestond. Na bet eten nam hij Nellie' apart en zei: „Ik ga. niet naar Zondagsschool, maar je mag me niet verklappen, hoor!" „O. Jaap, waarom niet?" vroeg Nellie verschrikt. „Ik heb wat anders te doen. Maar je zult me toch niet verraden?" „Natuurlijk nietl Je weet wel, dat ik dat nooit doe. Maar ga alsjeblieft om mij plezier te doen". „Den volgenden Zondag misschien". En hij ging met de andere kinderen uit, verdween echter plotseling op den hoek der straal en wa9 weldra bij de rotsen, waar hij al door zijn kameraden opgewacht werd. Dat waren geen goede vrienden voor hem. doch alleen Nellie vermoedde dit op haar kinderlijke manier. Het speet haar, dat Jaap niet meeging naar Zondagsschool, maar verraden zou zij hem nooitl Zij zou morgen eens rustig met hem praten en bezorgd ging zij met de anderen mee. (Wordt vervolgd). door C. E. DE LILLE HOGERWAARD. ,JBaDg!" .zei de deur en de tweelingen, die al* er op school een cijfer gegeven werd voor ondeugende streken, zeker niet minder dan plus was hei hoogstel) verdienden, rammelden te vergeefs aaa den deurknop. Maar hoe zij ook rukten, draaiden en op de deur bonsden, deze was dicht en bleef dicht „Ook wat moois 1 Ze heeft ons opgeslo-» ten!" riep Frank verontwaardigd int. „"Bah! Wat flauw!" luidde bet oordeel van NoL ^Juf was woedend 1" begon wee*- „En wij zijn woedend. Dat is nog veel erger 1" vond Nol*

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1928 | | pagina 13