VOOR DE JEUGD
V
'J
LEIDSCH DAGBLAD
69ste Jaargang
LAURIE'S POSTDUIF.
Vrijdag 6 Juli 1928
No. 27
-1
11A i i i i t i i i i i 111
Naar het Engelsch van M. en C. LEE.
Vrij bewerkt door
C. E. de Lille Hogerwaard.
dj
Hoofdstuk IV.
Slot.
U
Dat Suusje zonder Laurie thuis kwam,
was niets bijzonders; maar dat, toen Jozef
en David reeds lang uit school thuis waren,
Laurie i^g nergens te zien was, verwon
derde juiirouw Stone erg. Zij begreep niet,
wat de jongen, die anders nooit eenige
moeite veroorzaakte, vandaag toch bezielde.
Eindelijk werd zg zóó ongerust, dat zg
Elsje opdroeg Suusje naar bed te brengen,
terwijl zij met het kleintje in de armen,
dat natuurlek juist niet wilde slapen, haastig
naar liet strand liep om haar pleegkind
te zoeken.
Op dit uur van den dag was het strand
nagenoeg verlaten. De booten waren in zee
en de meeste visscherskinderen waren naar
bed.. Natuurlijk had juffrouw Stone er geen
flauw vermoeden van, dat Laurie zich in
één der roeibooten in de verte bevond.
Laurie, die probeerde te roeien met spanen,
die veel te groot voor hem waren om te
hanteeren.
Eenige uren vóór juffrouw Stone naar het
strand ging om haar pleegkind te zoeken,
was er een kleine zeilboot langs de kust
gevaren. Het was geen gewone visschere-
boot, al bevatte het vaartuig ook allerlei
vischgerei, zooals kruiken, potten, em
mertjes, tinnen blikken, enz. De bemanning
bestond maar uit drie personen: een oude
vissoher, een jongen, en een man met een
door de zon gebruind gelaat. Hg droeg een
bril en een grooten vilthoed met een bree-
den rand.
De boot - voer langs eenige rotsen en
bleef dezelfde riohting houden. Toen zg het
anker uitwierpen en zachtjes op en neei
deinden, was de man met den bril druk im
de weer met een net alle mogelgke dingen
uit de diepte op te halen. Na ze nauwkeu
rig met een vergrootglas bekeken te heb
ben, deed hg ze in de verschillende em
mertjes, kruiken, potten of tinnen blikken.
Plotseling toen hij over den rand der
boot heen boog om zijn net opnieuw op te
halen en de oude man en de jongen bezig
waren met het zeil, viel er een witte vogel
met een met bloed bevlekten vleugel in liet
water, juist in het net. Het arme dier wend
de wanhopige pogingen aan om niet te
verdrinken.
De oude visscher keek nu ook en zei:
„Zeker een zeemeeuw, die door den een
of anderen kwajongen geschoten is."
„Maar het is geen zeemeeuw!" zei de
man met den bril een professor nu,
terwijl hij het net haastig optrok. „Het is
een duif, een postduif nog wel. Kijk!" En
hij wees op een sohachtje en iets, dat veel
op een gouden ring geleek, welke beide
voorwerpen aan het gewonde pootje gebon
den waren. Maar laten we nu eerst eens
kgken, waar het arme dier gewond is."
De professor was blgkbaar even handig
in het onderzoeken van een gewonden
vogel als van de zeemonsters, die hg in
zgn net ophaalde. Al spoedig wist hg te
zeggen, dat de vleugel slechts licht gewond
en het dier niet verder gekwetst was.
„Hg ia misschien van den koopman, die
onlangs in het dorp was en allerlei verhalen
deed over postduiven," zei de jongen nu.
„Maar welke koopman zou zoo'n ring aan
den poot van een duif binden?" riep de
professor uit, terwijl hij den ring nauwkeurig
onder zijn vergrootglas bekeek. „Lieve
help! Dat is heel merkwaardig! Ik ken
dezen r i n g. Hij is het eigendom van
mgn oudsten vriend, den man, van wien
ik juist zoo verlangend ben eenige tijding
te ontvangen. Niemand weet, of hg nog
in leven is en iedereen in het land wil dit
graag weten. Hij droeg dezen ring altgd.
Maar waar kan de vogel vandaan zijn
gekomen?"
Haastig sneed hij het touw door, waar
mee het schachtje en de ring aan het pootje
van de duif bevestigd waren. Hij haalde het
stijf opgerolde stukje papier uit het
schachtje. Wel waren de woorden door het
zeewater gedeeltelijk uitgewischt, maar
„thuis", dat m^t tamelijk groote, bevende
letters geschreven was, "kon hij toch nog
ontcijferen. Wie zou het geschreven heb
ben? En wanneer en waar? Het was on
mogelijk, dat de duif door den bezitter van
den ring opgelaten was, want nog altijd
was die niet uit het hooge Noorden terug
gekeerd en zóó ver had het dier onmogelijk
kunnen vliegen. Maar hoe ter wereld was
hg dan in andere handen gekomen?
De professor legde den gewonden vogel
voorzichtig in een rieten mandje, dat op
den bodem der boot stond. Hij was in
gedachten verzonken en heel stil op de
terugreis naar een dorpje, wat meer West
waarts gelegen. Het werd nu donker en
zg kwamen voorbij verscheiden rotsen, waarin
grotten waren, die bijna altgd onder water
stonden en alleen wanneer het eb was, droog
liepen. Verscheiden jongelui, die plant- en
dierkunde studeerden, gingen er heen, want
er waren daar heel wat zee-anemonen,
sommige zeer zeldzame soorten, zelfs die
nergens anders te vinden waren.
De professor had deze grotten dikwijls
onderzocht en koesterde sind3 eenigen trjd
het plan, er na zonsondergang en gewapeiUl
met een lantaarn, heen te gaan om de witte,
rose en oranje anemonen te bestudeer en
op het oogenblik, dat zij zich op hun aller-
raocist vertoonen. Hij had er juist op den
terugweg, wanneer het eb zou zgn, eens
naar willen kgken.
Maar nu was hij zoo geheel vervuld van
die vreemde geschiedenis met de postduif
en den ring van zijn vriend, dat hij er
heelemaaJ niet meer aan gedacht had, tot
de oude visscher plotseling uitriep:
„Kijk! Daar drijft een leege boot, vlak
bij de grotten Daar moet iemand zijn en
de boot zal losgeraakt wezen. Wat een
geluk voor hem, dat we juist voorbijko
men, want de vloed komt met een kwar
tier op."
De professor keek bij het hooren van
deze woorden verschrikt op en zag nu ook
een roeiboot hulpeloos op de golven dob
beren. In de dichtst bijzijnde grot was nie
mand te zien; misschien had de boot dus al
een grooten afstand afgelegd. Het eenige
wat zij doen konden, was zoo spoedig mo
gelijk te stoppen en den eigenaar der boot
in één der grotten, te zoeken, nog vóór do
vloed opkwam.
De professor sprong uit de boot, toen
deze vlak vóór een grot stilhield en ging
daa.r in. Hij was juist op het punt een luci-
fer af te strijken en de spiritualamp, die
hij meegenomen had, aan te steken, toen
hij iets lichts op den grond zag, vlak bij
den ingang der grot. Hij bukte zich en zag
tot zijn onuitsprekelijk® verbazing, dat
het een kleine jongen was, die daar in el
kaar gedoken zat.
„Hallo, kleine baas", zei hij: ,,hoe kom
jij hier V'
Het antwoord was een halt-ingehouden)
snik.
„Het doet er ook niets toe", zei de pro
fessor vriendelijk, terwijl hij het baasje
overeind zette. ,,Dat kun je mij allemaal
later wel vertellen, als we in mijn boot
naar huis gaan. Maar nu zal ik mijn lamp
eerst eens aansteken, dan kunnen wij el
kaar ten minste zien."
Toen de lamp brandde, slaakte de jongen
een zucht van verlichting en keek hij ver
wonderd en min of meer verschrikt om zich
heen.
„Maar ben je heelemaal alleen 1" vroeg
de professor nu.
„Ja, ik ben alleen met de boot gekomen,
maar ik liet één van de roeispanen vallen
en die dreef weg. Eindelijk is de boo$ hier
blijven liggen en ben ik er uit gestapt,
maar ik kon haar niet vastleggen. Zoo komt
het, dat ze ook is weggedreven. Toen werd
het steeds donkerder en dacht ik niet an
ders, of ik zou hier den heelen nacht, moeten
blijven."
De vloed begon reeds op te komen eil
de oude visscher wilde verder gaan.
Intusschen had de professor het vertrou
wen gewonnen van den kleinen jongen, die
hem vóór de boot weer in beweging was,
vertelde, dat hij Laurie heette, bij zijn
pleegouders in het naburige visschersdorp-
je woonde en zijn vader met de Zee
meeuw" naar het Noorden was getrokken.
Dat hij hem een ring en een brief gestuurd
had, die hij aan een der pootjes van zijn
postduif gebonden had: dat ze thuis gezegd
hadden, dat zijn duif nooit den weg zon
vinden en dat hij daarom in de oude boot
gestapt was, waarin zijn pleegvader hem
wel eens een eind geroeid had. om Witvleu-
gel te volgen, zoodat hij haar, als zij ver
dwaald was en terugkwam, zou tegenko
men. Of misschien zou hij steeds
verder roeien, net zoo lang, totdat hij zijn
vader gevonden bad.
Dit heele verhaal deed Laurie aan ziin
nieuwen vriend en was dat niet vreemd
de professor wist het slot van het ver
haal.
Het duurde dan ook niet lang- of Wit-
vleugel was weer bij Laurie en Laurie hoor
de nu zijn geschiedenis: hoe de professor
hem gered en den ring herkend had als
het eigendom van zijn ouden vriend en
schoolkameraad, die nu met de „Zee
meeuw" een ontdekkingsreis deed en hoe
hij de professor maar niet begreep,
wie den ring en den brief verzonden had
en welke boodschap zij moesten overbren
gen.
Dan Norris werd verdacht, meer van de
zaak af te weten. Ten einde zichzelf vrij re
pleiten, zei hij, dat hij Laurie alleen maar
•I#