VOOR DE JEUGD LEIDSCH DAGBLAD ste Jaargang Vrijdag 11 Mei 192S No. 19 i8K21j*«ilIhuIjltTêliiê»ilihlil|ii!«llil Ii ••üm •CiTT;-* lil in SCHILDERIJZAAL. Engelsch van M. MOLESWORTIL Vrij bewerkt door DE LILLE HOGERWAARD. Hoofdstuk IV. r Dolfje overwint zijn angst. volgenden morgen was het helder, weer. De lucht zag er kalm uit en es op een naderenden sneeuwstorm Het gezelschap heeren en jongens, aalsen gewapend, vertrok dan ook ewekt in het vooruitzicht van een n tocht op het ijs en een bezoek studievriend van meneer van ]e ook graag groot genoeg willen mee te gaan, Dolfje?" vroeg terwijl zij het gezelschap voor het inden na te wuiven, zonder Prins! Maar 't zou te ver hemT antwoordde Dolfje, terwijl iond aanhaalde, iddag zei Oma tegen Moeder: kijkt Dolfje ernstig I Hij zal toch inkeeren?" loof het niet," antwoordde me- ran Brakel. Hij is altijd een stil aar misschien vindt hij het jam hij niet met Arnold en Bert kan besloot echter Dolfje aandachtig slaan. Zijn gezichtje stond nog ern- gewoonlijk, want de gedachte, broertjes den geheelen dag zouden maakte dat hij de schilderijzaal itaanjagender vond. Met Arnold en de nabijheid zou hij de zaal wel lurven doorloopen, maar vandaag niemand dan Noortje. En Juffie liet goed waarom, begreep hij dat hij en zijn zusje altijd samen Noortje zou er misschien een voor krijgen. Arme Dotfjel Hij ich erg eenzaam, zelfs met Prins, op de hielen volgde. Prinsl" fluisterde hij tegen den wou, dat het al maar weer tijd naar huis te gaan. want daar is lderijzaal. Alleen zou jij daar niet Prins, want jouw huis is hier bij kwispelde met zijn staart en keek Dolfje. Het was alles, wat het öier kon doen. leef mooi. vriezend weer tot twee flen namiddag. Toen pakten dikke, alken zich samen. !n bang, dat we weer sneeuw krij- mevrouw Van Brakel, die zich eke en Noortje en nog een paar van Oma op den verguisden vijver 'aatsenrijden bezighielden. Dolfje je zich met zijn sleetje en werd f op de hielen gevolgd door Prins, jammer!" riep een der meisjes uit het gedaan met schaatsenrijden. is nu juist zoo mooi! Voor de- ■je naar Driehuizen zijn, is het iet te hopen, dat zij door een lorm overvallen worden." luisterde met gespitste ooren, ter- moeder aandachtig naar de lucht „Als het werkelijk zoo erg wordt, hoop ik maar, dat ze in Driehuizen blijven over nachten en den terugtocht niet aanvaar den vóór het weer gunstig is. Driehuizen is helaas door -geen trein, tram of bus te bereiken." „Al9 ze maar niet in de sneeuw ver dwalen, want we hebben hier geen groote honden!" riep Dolfje nu angstig uit, terwijl reeds de eerste vlokken vielen. „Wees maar niet bang. lieve jongen," zei zijn moeder. „Vader zal heugch wel voor-, zichtig zijn, maar laten we mi naar huis gaan;" Mevrouw van Brakel was echter niet wei nig opgelucht, toen tegen vier uur een be diende, die 's morgens den tocht had me degemaakt, verscheen met de boodschap, dat de heeren en jongeheeren in Driehuizen zouden blijven overnachten. Hijzelf was on middellijk teruggegaan, toen het weer tee kenen van verandering vertoonde en dus nog bijtijds thuisgekomen, want het sneeu wen had niet doorgezet. Zoo nu en dan be gon het wel even, maar bet hield spoedig weer op. Toch was het maar heel goed, dat het gezelschap in Diehuizen gebleven was, want tegen vijf uur 9tak er plotseling een hevige sneeuwstorm op. Het duurde niet lang of de sneeuw lag op sommige plaatsen op groote hoopen en het scheen vooreerst nog niet op te zullen houden met sneeuwen. „We moeten het ons in huis maar zoo gezellig mogelijk maken," zei Oma, terwijl zij de centrale verwarming nog wat meer aanzette. „Ik vind het een heele geruststelling," ging zij even later voort, „dat ze in Drie huizen gebleven zijn." Tegen bedtijd kwamen de kinderen haar goedennacht zeggen. „Slaap lekker, lieve kinderen," zei zij. „Ik hoop, dat jullie toch een prettigen dag gehad hebt, niettegenstaande het weer." „O ja, Oma!" „We hebben allerlei leuke spelletjes ge daan!" „We hebben zoo'n pret gehad!" klonk het door elkaar. „Dan zullen jullie ook wel heerlijk sla pen," zei Oma en zij kuste de kinderen één voor één. Zelfs Dolfje had wat meer kleur dan gewoonlijk; het spelen had hem blijkbaar goed gedaan. Later kon Oma niet begrijpen, dat zij er niet aan gedacht had, dat de kleine jongen, nu zijn broertjes niet teruggekomen waren, het ipisschien wat eenzaam in dat gedeelte van het huis zou vinden om alleen te sla pen, maar op dat oogenblik dacht zij er niet aan. Bij zijn moeder kwam dit denk beeld evenmin op. De kinderen gingen dus als eiken avond naar bed en Dolfje zei niets. Toen hij een maal in zijn eigen kamertje was. voelde hij zich daar ook heel veilig. Juffie, die hem in de verwarmde kinderkamer had uitge kleed, had hem daarna goed ingepakt op haar arm er heen gebracht en hij had zijn gezicht tegen haar schouder verbor gen, toen zij hem droeg, op die manier de blikken van zijn zwijgende vijanden en vijandinnen aan den muur ontwijkend. „Lig je zoo lekker, Dolfje?" vroeg Juf, terwijl zij hem toedekte. „Ja, Juffie," antwoordde hij. „En mag Prins morgenochtend bij mij komen?" „Ja, Dolfje," luidde het vriendelijke ant woord „Je bent vandaag een zoete jongen geweest en Prin9 mag morgenochtend bij je komen.' Dolfje sliep weldra in met een zu %hl van verlichting. Hij was niet heelemaal ge rust geweest over Prins, die door Juffie naar beneden gestuurd was, omdat Connie, die dien dag niet al te best te spreken was, begon te huilen, zoodra hij tegen haar op sprong. „Arme Prinsl" dacht Dolfje. „Wat zal hij zich beneden vervelen! Robert (één der knechten) heeft mij beloofd goed voor hem te zorgen. Hij zal hem wel niet in de sneeuw naar buiten laten gaan. Ik hoop, dat Vader en Arnold en Bert en de anderen niet ver dwalen in de sneeuw, want Prins is te klein om hen te vinden. Ik hoop. maar wat hij verder hoopte. wÏ9t hij eigenlijk niet precies meer Prins, zijn vader, zijn broertjes en de vallende sneeuw schenen allemaal door elkaar te dwarrelen, want Dolfje viel in slaap. De sneeuwstorm was nu over, maar dat wist hij niet. Sinds een uur of zeven was er zelfs geen sneeuw meer gevallen. De wolken verspreidden zich, hoewel sommige hunner nog vóór de maan heen joegen r.p een uitdagende manier, want de maan, die blijkbaar nieuwsgierig was, wat er op de aarde gebeurde, was aan het uitspansel verschenen Zij gluurde eens door het gor dijn van Dolfje's kamer en zag, dat de kleine jongen rustig sliep. Plotseling werd Dolfje echter wakker. Wie of wat had hem wakker gemaakt? In het eerste oogenblik kon hij dit niet zeggen. Het was niet de maan, die door het gordijn gluurde en haar zilveren stralen wierp op het kleine figuurtje in bed. Neen, de maan kon het onmogelijk zijn. want toén hij heelemaal wakker was. wist hij zeker, dat hij het een of andere geluid had gehoord. Hij zat nu op en luisterde. Ja, 'daar was het weer, een zacht gehuil, dat zich één- of tweemaal herhaalde en niet ver weg scheen te zijn. Dolfje zat nu rechtop in bed. Hij was niet bang, maar zou alleen graag willen weten, wat het kon zijn. Daar hoorde hij het weerl Het leek wel een kreet om hulp. Wat kon het toch zijn? Visioenen van Arnold en Bert in de sneeuw drongen zich aan hem 00 Hoe vreeselijk, als het één van lien was! En het roepen scheen zóó dicht bij, alsof het bij de tuindeur in den tuin was een deur, vlak bij de trap, weike naar de kinderkamer ging. Wat kon hij doen? O, als hij^nu maar één van Jie groote honden had, waarvan Moeder had voorgelezen I Die gedachte joeg hem nog meer angst aan. Was was het niet net het huilen van een hond? Zou het Prin9 kunnen zijn, zijn eigen lieve Prins, die al leen buiten was in de sneeuw? Zou Robert hem vergeten hebben? In het volgend oogenblik sprong Dolfje, zonder zijn pantoffels of zijn slaapkamer- jasje aan te trekken, uit bed en liep hij naar de deur van zijn kamertje. „Ik zal Arnold en Bert roepen," dacht hij. „Ze zullen wel met me mee willen gaan om den armen Prins binnen te laten." Plotseling drong het echter tot hem door dat zijn broertjes er niet waren. Dolfje's be-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1928 | | pagina 15