SPLINTER JEAN HENRI DUNANT M4'6 Jaargang LEIDSCH DAGBLAD, Woensdag 2 Mei 1928 Derde Blad No. 20900 UIT DE RAADZAAL. Het speciaal Huiskamerkarpet „Wilton", 2 M. x 3 M. f. 79.50. RECHTZAKEN. FEUILLETON. KRUIS OF MUNT. Herdenking oud-wethouder Mnlder Wat kleine pun ten Het conflict tusschen rechts en de S. D. A. P. Brandweer en politie. Zooals te verwachten was, werd door den iorzitter direct na de opening der zitting warm gesteld ,,ln Memoriam" gewijd n de nagedachtenis van den heer A. Mul- r, die 25 jaar als raadslid, 4 jaar als wet- louder de Sleutelstad trouw heeft gediend §iaar beste kunnen, zooals zijn inzichten em dat voorschreven. Met hem is weer een van de oude garde eengegaan. £r zijn er nog maar weinigen I De laatste daarvan, die nog in den raad ctelt, de heer Sijtsma, kreeg het daarop net den voorzitter eenigszins te kwaad, e nestor van den raad had verlof gevraagd interpellatie te mogen richten tot den oorzitter over politie-aangelegenheden. De olitie is nu echter eenmaal niet ter com- etentie van den raad, alleen een zaak van en burgemeester. Uit den aard der zaak eigerde dus de voorzitter zelf de interpel- ,tie al was hij bereid, inlichtingen te jrstrekken en gaf hij den raad advies stzelfde te doen. De heer Sijtsma hield oet bij stuk, maar de raad ging in kleine ïeerderheid met den voorzitter mee ge- ukkig voor den vragen-steller, want an- ers had hij ongetwijfeld heelemaal geen ntwoord gekregen, dunkt ons. Had de raad nders beslist, dan had de voorzitter im- lers die uitspraak naast zich neergelegd, etgeen als vanzelf insluit, dat hij er niet peer op teruggekomen was, om alle schijn elfe voor een precedent in de toekomst vermijden. Bepaald goed doordacht was dat vasthou- van den nestor niet. Of rekende hij op en uitslag, zooals dien de stemming op- verde 1 De eerste agendapunten waren alle z.g. lein-goed oftewel allerhande. Bij enkele rerd niettemin nog eenigszins getraineerd. b.v. bij de wijziging der verordening p het rijden, wat betreft het plaatsen van uto's etc. op den openbaren weg. B. en W. telden voor te waken tegen belemmering het verkeer. De heer Bosman wilde aanvullen door het woord ernstig, vree- end anders te zeer het verkeer te zien rergeleverd aan de willekeur der politie, let groote meerderheid werd een dusdanig oorstel van den heer Bosman verworpen n o.i. terecht. De heer Bosman bedoelde et goed en zijn bedoeling heeft volkomen nze sympathie, maar de regeling blijft och altijd bij de politie, en van haar op reden hangt alles af. We vertrouwen, dat it soepel zal zijn. Auto-verkeer te zeer maszregeln" schaadt slechts onze huidige laatschappij Dit laatste is ook de reden, dat wij voe- en voor de idee-Spendel inzake toestaan an het rijden met auto's langs de Lange Ure Oost-zijde in één richting en het irernemen van het voorstel-Spendel om dit og eens nader onder de oogen te zien oof B. en W. juichen wij ten zeerste toe. loge dit nader onderzoek het gewenschte ultaat hebben. Socces had de heer v. Eek om de wijzi- der verordening op de winkelsluiting w bier- en limonadehandelaren spoed- rj'hend te doen ingaan. .V» nog een kort debat over het voorstel ru B. en ,W. naar aanleiding van een totie-Sijtsraa ten behoeve van een paar ge went e-ambten aren, waarbij de heeren Ver- ey en Sijtsma eenige „vriendelijkheidjes" isselden, kwam daarop de hoofdschotel der ?enda: het conflict tusschen rechts en de D. A. P. RECLAME. 2614 Men zal zich herinneren, wat de kwestie is. De S.D.A.P. was zeer verbolgen door rechts systematisch te worden geweerd uit de commissies van Fabricage en 't Grond bedrijf. Zij eischte daarin verandering, drei gend met de scherpste oppositie en deed tegelijk een voorstel om het Techts gemak kelijk te maken, n.l. door het aantal leden (thans 3) tot 5 uit te breiden. B. en W. hebben zich buiten het conflict gehouden niet alleen, doch tevens zich verdienste lijk gemaakt door als bemiddelaars op te treden. Ongetwijfeld een gemeentebelang, want zoo'n politieke strijd gaat altijd ten koste van gemeentebelangen, 't Wordt wel eens te veel vergeten door de politieke partijen Nadat B. en W. hadden weten te verkrij gen, dat het voorstel der S.D.A.P. in hun handen werd gesteld voor praeadvies hetgeen de scherpste kanten van zelf af sleep deden zij in dat praeadvies het voorstel aan de S.D.A.P. tegemoet te ko men, beide commissies, waarin toch dezelf de personen zitten, combineerend. De S.D.A.P. had dus het pleit gewonnen! Maar B. en W. deden tegelijk eeD voorstel om de werkwijze der commissies te wijzigen. En dat bracht de S.D.A.P. opnieuw in 't geweer. Zij zag daarin een poging, het belang der commissies te ver kleinen en zij verlangde dit laatste eerst ongedaan te zien gemaakt. Later kon dan nader worden beslist na de uitbreiding; een meening, ook van rechts door enkele leden gesteund. Ongetwijfeld is bet een geval met twee kanten. Op zich zelf genomen, is het stand, punt der S.D.A.P te billijken. Het ging om uitbreiding der commissies, anders niet. Daarover was het conflict. Gelukkig geko zen was het tijdstip om tegelijk met andere wijzigingen te komen, niet. Dat moest arg waan wekken, gemotiveerd of niet. Edoch nu er toch veranderd werd, was er de mogelijkheid, om totaal te ver anderen en B. en W. meenden twee vliegen in één klap te kunnen slaan. Ook daarvoor is iets te zeggen. Het is, kort en goed gezegd, een kwestie van vertrouwen geworden. B. en W. heb ben gewonnen; laten zij nu metterdaad too- nen, dat de belangrijkheid dezer commis sies niet wordt gewijzigd, m.a.w. dat alle wantrouwen misplaatst was. Na de eerlijke verklaring van wethouder Splinter hebben wij goeden moed. Volgde de brandweerkwestie. De behande ling van de vragen van den heer Schiiller over den brand in de Oegstgeesterlaan is vrij vlot verloopen. Hadden de heeren Schiiller en Huurman deze gelegenheid niet te baat genomen om elkander met een paar algemeenheden over arrogantie en kritiek te prikkelên, dan zou het bij de vragen en de antwoorden van den wethou der met de paar raadgevingen van den heer Schüller gebleven zijn. Met de antwoorden van wethouder Splin ter kunnen wij ons voor een groot deel wel vereenigen al meenen wij dat het merk waardig is, dat het college ondanks het feit dat het de organisatie van de brandweer dienst, enz. en de waarborgen die de Brand weer bij gevaar biedt voldoende acht dat antwoordde de wethouder den heer Schüller toch de toezegging deed de kwestie van de organisatie in studie te zul len nemen Daarin mogen wij dus naar wij hopen en verwachten zien, dat een betere regeling voor de bezetting van de spuiten, betere alarmeering, enz. niet alleen onder de oogen zal worden gezien, maar ook spoedig zal komen Sympathiek was ons de erkenning van den wethouder en dit in strijd met het rapport van den commandant dat de lad. der bij den brand in de Oegstgeesterlaan Inderdaad te laat is gehaald. Dat was trou wens ook de erkenning dat men, zij het dan doordat 3 vrijwilligers niet op waren gekomen, bij dien brand personeel te kort heeft gehad. Maar in die verklaring, steu nend op het rapport van den brandweer commandant. moet o.i. toch de stellige be lofte liggen dat de organisatie (om van reorganisatie niet te spreken) van den dienst met ernst en spoed nader zal wor den beoordeeld en verbeterd. Wij weten wel dat deze kwestie niet in een vloek en een zucht kan worden opge lost, temeer waar er ook stemmen zijn, die vragen naar een politiebrandweer, maar iaat men de zaak vooral niet nu de heer Schüller bevredigd is met de antwoorden van den wethouder op de lange baan schuiven. De veiligheid in een stad van bijna 70.000 zielen, eischt dat een brand als die in de Oegstgeesterlaan behoorlijk wordt bestreden en behoorlijk bestreden kan worden. Wij willen besluiten met er ons leedwezen over uit te spreken dat de heer Schüller in het vuur van het debat en in zijn ver ontwaardiging over de brandweer zich heeft laten verleiden tot critiek over het optre den bij den brand in de Jan vossen steeg. Die critiek was totaal ongemotiveerd en verzwakte zijn betoog zeer. Het slot was de politie De heer Sijtsma stelde bij de rondvraag, alsof er niets ge beurd was, zijn vragen. Of zijn vasthou dendheid ook reden had... De burgemeester heeft daarop geantwoord en dit antwoord heeft o.i. in ieder geval alle reden tot onge rustheid, voor zoover daarvan sprake was, weggenomen. Het jagen naar processen- verbaal wordt van hooger hand niet aange wakkerd, al wordt tegen slofheid gewaar schuwd. Het schrijven in de Politiebode" werd onjuist genoemd. Men zou zelfs kunnen vra gen, of dit bevorderlijk mag heeten voor de tucht etc, in het corps! De inspecteurskwestie oftewel mutatie, werd nader toegelicht. Deze toelichting was voldoende voor het systeem in 't algemeen, dat voortaan zal voorzitten. Verder zullen wij niet hierop ingaan, daar "wij anders af dalen in persoonlijke aangelegenheden en die moeten blijven rusten. De spoedige aankondiging van benoeming van een nieuwen commissaris, zal ongetwij feld verblijden. Dit zonder onzen waarne- menden commissaris in eenigerlei opzicht te kort te willen doen. BELEEDIGING. Gisteren heeft de vroegere directeur der gemeente gasfabriek te SToten A. v. d. S. zich wegens smaad voor de Vierde Kamer der Amsterdamsche rechtbank te verant woorden gehad. Verdachte was gedagvaard naar aanlei ding van een artikel onder den titel: De corruptie aan de gasfabrieken, in het dag blad Het Volk geschreven in de maand Augustus 19*27 Verdachte had hierin o.a. gezegd: ..Laat de justitie ook eens infor- meeren bij den heer Geesink, den op wacht geld gesteiden directeur der gemeente gasfabriek der geannexeerde gemeente Slo ten, die de politie gemengd heeft in een diefstal van sigaren door een werkman." Verdachte was niet ter terechtzitling ver schenen. De heer Geesink. die in 1927 v. d. S als directeur der gasfabriek te Sloten op volgde en die thans op wachtgeld is gesteld ten gevolge der annexatie van de gemeente Sloten door Amsterdam, als getuige gehoord, verklaarde onder eede, dat hij nimmer eenige retourcommissie had ontvangen. Na het schrijven van v. d. S. bleek hem, dat vrienden en cliënten hem ten gevolge van de insinueerende woorden, in Het Volk op genomen. scheef aankeken, alsof hij wel bij de gascorrupfie betrokken was geweest. Bovendien had de zaak met de sigaren zichi wel eenigszins anders toegedragen dan v. d S. het deed voorkomen. Er was in het geheel geen politiezaak van gemaakt en de betrokken rechercheur had zich. op ver zoek van getuige, volkomen onofficieel met de zaak bemoeid, welke verder geen enkel gevolg heeft gehad. Het O. M. verklaarde tot vervolging te zijn overgegaan op verzoek van getuige Geesink. aangezien ook de officier van meening is. dat de wijze van handelen van v. d. S. voor getuige zper smadelijk moet zijn. Spr kan de houding van verdachte "niet begrijpen Toen verdachte wist. hoe de zaak zich had toegedragen, had hij een ra tificatie behooren te plaatsen. Verdachte heeft dit niet gedaan en is ook niet ter terechtzitting verschenen. De officier vraagt derhalve wegens een voudige beleediging f. 20 boete of 10 dagen hechtenis. 1828 8 MEI 1928 Den achtsten Mei zal het honderd jaar geleden zijn, dat een der grootste weldoe ners der menscheid, Jean Henri Dunant, de grondlegger van het Roode Kruis, te Hei den, in het Zwilsersche kanton Appenzetl werd geboren. "Hij is de man, die in woord en geschrift, de menschheid aan haar plicht herinnerde, de gewonden op het slagveld te helpen, het lijden van hen, die streden vcor hun vader land, te verlichten. Vroeger was het woord „Vae Victis", ,,wee den overwonnene" gehoond. Deze leuze der barbaren is gelukkig verklonken. Weerloozen en gewonden worden niet meer als een vijand aangezien. Zij allen staan onder de bescherming van 't internationale recht en met hen gelden, als heilig en on schendbaar, degenen, die helpen en ver plegen. Het denkbeeld om gewonden te helpen vond men reeds bij de Romeinen, maar vooral aan het einde van de Middeleeuwen werden de maatregelen genomen, welke reeds waren gebaseerd op het principe van hel Roode Kruis. Poch het bleef bij individueele hulp. Ze ging niet van een organisatie uit. Dat men reeds lang had gevoeld, dat er iels moest worden gedaan voor de slachtoffers van den oorlog, kan blijken uit het werk van Löffler en Gurlt „Zur Geschichle der inter nationalen und freiwilligen Krankenpflege im Kriege", waarin melding wordt gemaakt van niet minder dan 294 verdragen, welke zijn gesloten in den tijd van 15811864. Zoo zien wij bijv. het verdrag tusschen Frederik den Groote en Lodewijk XV van 17 September 1759, waarin o.m. werd be paald, dat „geneesheeren, chirurgijns, apo thekers, directeuren, dienende in hospita len en in het leger niet mogen gevangen worden gehouden en zoo spoedig mogelijk moeten worden teruggestuurd. Bovendien stelde het verdrag vast, dat de gewonden van beide partijen op. behoorlijke wijze moeten worden verpleegd en beschermd en zoo noodig naar hun land moeten worlen teruggezonden. In gelijken geest is een verdrag in 1743 gesloten tusschen den Engelschen graaf Stair en den Franschen hertog de Noailles. Aan het einde der achttiende eeuw zien we den beroemden Franschen geneesheer Percy optreden. Hij propageerde het denk beeld van een internationale conventie cn werkte een ontwerp uit, dat bedoeld was om het lot der gewonden en zieken te ver zachten. In 1861 richtten de geneesheeren Palla- ciano en Arrault een dringenden oproep tot de beschaafde wereld op het lof van de ge wonde en zieke strijders te verbeteren. Het was aan Jean Henri Dunant gegeven de grondlegger te zijn van het Roode Kruis, de organisatie, die zulk zegenrijk werk heeft verricht en nog verricht Dunant studeerde eerst in de letteren cn geschiedenis en deed daarop verschillende reizen in het buitenland. In het jaar 1859, op den 24sten Juni, bevond hij zich te Castiglione, toen de slag van Solferino, dicht bij zijn verblijfplaats plaats vond. Hij was getuige van den verwoeden strijd. De aangrijpende tooneelen van hulpeloos lijden op het slagveld, maakten een diepen indruk op hem Hij hielp de gewonden te Casti glione en in de ambulances van Brescia en Milaan. En onder den indruk van al de ellende door hem aanschouwd, schreef hij zijn boekje ,,Un souvenir de Solferino". dat spoedig in de meeste talen van Europa werd vertaald en overal groote belangstelling wekte. Zie hier. hoe Dunant de bestorming van de hoogten van Solferino en Cavriana. be schrijft: „Iedere heuvel, iedere hoogte, iedere rots top is het tooneel van verwoede gevechten, terwijl de laagten met dooden worden ver vuld. De Oostenrijkers en geallieerden ver treden elkaar en houwen elkaar neder over bebloede lijken, hakken elkaar in de pan, rijten elkaar met de sabel en de bajonet meedoogenloos den buik open, het is een slachting, een worsteling tusschen woe dende en bloeddorstige dierende gekwet sten verdedigen zich nog tot hun laatslen snik en hij, die geen wapenen meer heeft, bedient zich van tanden en vuisten om zijn vijand te vernielen. Verderop een dergelijke worsteling, nog vreeselijker gemaakt door de aankomst van eenige eskadrons; de paar den vliegen in galop voorbij en vertreden met hunne met ijzer beslagen hoeven doo den en stervenden; deze arme gekwetste vertrappen ze een kaak af, genen verbrijze len ze het hoofd: een ander, die nog het leven had kunnen houden, verpletteren zij de ribben Te midden van het gehinnik der paarden, hoort men kreten van woede, ge brul van pijn en wanhoop. Doch dat is nog niet alles: achter de cavalerie komt de artillerie Aangerend, zich een weg banende door de lijken en gewonden, waarmede de grond bezaaid is Nu spatien de hersenen in het rond, worden de beenderen ver gruisd. de aarde van bloed doorweekt en de vlakte met trillende ledematen bedekl". En nog aangrijpender is het volgende beeld, wat Dunant ons geeft: „Op den 25sten bescheen de zon een der (Nadruk verboden). I. de Brander Milrow had een vast, banaal önetje, dat als slotwoord vaak dienst deed: Is niet een ieder gegeven een heilige "anciscus of een Caesar Borgia te zijn. Aldus sprak hij en leefde er naar, maar ;usch, er over nagedacht, had hij nooit, éonder eenige emotie was zijn leven geleefd, l°t hij vijf en dertig jaar oud was. Toen *erd hij lid van de Urbs Mundi Club, als eea ieder zal weten, de meest soliede club *an New-York! Plotseling echter zag hij zich gesteld voor Keuze tusschen een misdaad en een offer! w de carrière breken van een clubgenoot, zeil eclipseerenhet een zoowel al9 ander stempelde je tot held, hem Bran- er Milrow! Maar te bedenken, dat je niet l er3 van het leven had gevraagd dan leiukkig te mogen zijn, en je nu bij de keel Krfpen *e voelen met: „Heilige of Schurk" "1 beteekende nogal iets. Hoe volmaakt tevreden had hij zich gis- jgü no2 gevoeld in zijn club, waar 's levens laf rï°0r ^en Portier wor(den toege- Narigheid had hij kunnen weren, als a?der zijn dagvaarding, als hij maar h zijn armstoel was trebleven. Maar 'l *as naar Alice gegaan En hij had haar ll-ZatT1en getroffen met Barton en hem had g gezonden Dezen avond zou Tom voorgedragen worden als lid van de Va], 6n hij, Brander Milrow. kon hem doen ea zou zelf moeten bedanken. ,Want met Barton in één club te zijn.dat zou de zoete rust der lage fauteuils in beproe ving doen veranderen. Op het gewone uur op dezen ongelukki- gen April-namiddag begaf Milrow zich als naar gewoonte naar Urbs Mudi. Uiterst ver zorgd gekleed klom hij. te voet, Murray- heuvel op. Op zichzelf was dit niets bijzon ders, want sedert hij van Sacha Guitrv had vernomen, dat een corpulent man nooit zich moet verbeelden een ..stijl" te zullen lan- ceeren, liep hij nu, bijwijze van gymnasti sche oefening eenige kilometers, mits het weer hem dit toestond. Hij hield van dit stadsgedeelte, doch he den had hij geen plezier in de dingen rondom hem. Onder den druk van zijn geestestoestand hapte hij naar adem bij de geringste stijging; erger nog, hij liep met een ongelijken pas. zooals sommige slecht opge voede wandelaars doen, die iemand toestaan te veronderstellen, dat zij sterk te kampen hebben met hun eigen gedachten. Hij ook, hij kampte, kampte met visioenen van clubvergadering, van- déballotage van den gehaten man en de beteekenis hiervan. Bij deze gedachte stokte de adem hem bijna in de keel hij was ten slotte niets verplicht aan dien Barton, hij was in zijn volle recht, en toch een I\^lven droppel doodelijk gif te doen in een levensbeker, het was iets.... 't was iets voor een Caesar Borgia! Eigenlijk was hij toch niet helsch genoeg op Barton Barton met zijn bouw van een Apollo! Die dik gespierde Mercurius op de groote centrale klok had eveneen? den bouw van een een Mercurius natuurlijk, ook van Apollo, om zoo te zeggen Doe hem klee- ren aan en het zou lijken of hij er uit zou barsten, evenah Barton. Daarentegen stond hij, Brander, de soepele stijl voor, Brander kon Barton desnoods wel ver dragen: Barton was alleen een ploert. Toen Brander naar hem toe was gekomen in pre sentie van Alice, had Brander haar ge vraagd: „Ik ben bang, dat je vanavond niet vrij bent, wel?" Alice had zich toen tot Barton gewend met een onwaar lachje, vragend: „Ben ik vrij?" Waarop Barton geantwoord had: „Neen!" Hij was inderdaad wel een ploert, maar waarom had Alice geen nadere verklaring aan Brander gegeven? Alice had hem óók belogen. Maar wat Brander nimmer zou kufinen verdragen in de toekomst, was Alice's verraad te lezen uit Barton's oogen, als hij zat in zijn leuningstoel bij het ven ster. in de lijn van zijn eigen plaats. En dit eiken dag opnieuw! 't Was beter er tusschen uit te gaan; daarmee zou hij rust koopen. Dus voortaan geen smakelijk bereide cocktails meer, geen vaste uren op de club wat te doen met je middagen! En was hij uit de club eenmaal, dan kwam Barton op zijn plaats dus week hij voor dien ander. Voor Alice zou 't beter £ijn, als zij toch met hem voor den dag wou komen, dat Barton lid werd, en dus „iemand" zou zijn. Dit alles beteekende dus: het opgeven van uiterlijke schatten tegen een belooning in het duister, 't Was te doenl Een Franciskus van Assisi kon dit! Lichte zweeldroppelen parelden op Bran- der's voorhoofd- met zijn vinger tastte hij even naar den onderrand van zijn hoed: een beweging, die hij anders nooit deed. Hij liet dadelijk zijn hand zakken, toen een dame naderbij kwam, waarom hij rechler-op ging loopen en de gardenia in zijn knoops gat een duwtje gaf. Gewoonte van jaren deed hem zoo doen. evenals hij met een blik het fijne voetje opnam, dat van onder het keurig toilet zichtbaar werd. Doch dit maal kon een dergelijke aanblik hem niet verheugen; integendeel, hij voelde zich el lendiger met de herinnering aan Alice. Waarom maakte hij zichzelf wijs om niet met dien Barton af te rekenen? De vent duwde zijn toekomstig leven in een totaal andere richting! Inlusschen volgde hij zijn weg met ongc- regelden gang. Hij voelde af en toe een dwazen drang om luid te huilen; sterker naarmate hij zijn club naderbij kwam. Hij moest nu decideeren, direct! Die kerel er aan of hij zelf weg! Was het bestaanbaar, dat iemand een besluit als dit kon nemen? En was er misschien een enkele, die dat kon? Was hij zoo iemand? Doch opeens kwam het instinct van de speeltafel hem ter hulp. „Doet er niet toe." zei hij halfluid tot zichzelf, „wat voor een soort man je bent. Neem je besluit als een gentleman? Zet er je zaligheid op en gooi op!" In zijn zak omknelde hij een klein zil verstuk en mompelde: Kruis: B a r to n's ondergang munt: m ij n ondergang." II. Brander haakte zijn wandelstok aan zijn linkerarm en keek uit naar een zijweg, met wat meer ruimte. Zijn hart barstte bijna; in zijn baDdeD hield hij nu zijn lot flij deed eeD paar groote stappen voorwaarts, en wierp toen het muntstuk op, terzelfder tijd opbotsende tegen een meneer met een brnin hoedje op. Het was een vriendelijke meneer van mid delbaren leeftijd. „Pardon, meneer 1 Ik maak wel mijn ex cuses Mijn lorgnet gleed juist van mijn neus, toe... en u, ik dacht... Terwijl hij zijn lorgnet recht had gezet, zag hij Brander in 't gezicht dat alle spo ren van verlegenheid en onrust droeg. „Neen maar!" riep de andere heer uit, ik heb iets weggeslagen! Ik meende al dat ik iets zag glinsteren... Misschien kan ik nog..." En voordat Brander tot algeheele bezin ning was gekomen, lag de vriendelijke me neer op zijn knieën bij het riool. Hij wierp er een blik in en waagde er toen eeD arm in, uitroepende: „Dat vreesde ik all Dat is wel toevallig, waarde meneer! Maar wacht maar eens even..." Zijn arm was heel kort en in de poging om hem zoover mogelijk te strekken, rolde zijn hoed af en schoven de pandjes van zijn jas over zijn kaal hoofd „Waar is die mee bezigt" vroeg een voor bijganger. En Brander, opmerkzaam geworden, dat omstanders bleveD stilstaan, dTong met klem aan: „Laat het toch! Laat het toch! Ik kan er best buiten, heusch, geloof me, meneer 1" „Neen, neenl" pufte de meneer terug, „Deen, laat me nog evenl" Hij kromde zijn nek. Brander een glim lach vol vertrouwen toewerpend. Id dat oogen blik had bii werkelijk veel vaD een bevalligen Diogenes die zich wrong iD een verwonderlijk klem vat. (Stol ralfltt. i

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1928 | | pagina 9