SPLINTER
JEAN HENRI DUNANT
M4'6 Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD, Woensdag 2 Mei 1928
Derde Blad
No. 20900
UIT DE RAADZAAL.
Het speciaal Huiskamerkarpet
„Wilton", 2 M. x 3 M. f. 79.50.
RECHTZAKEN.
FEUILLETON.
KRUIS OF MUNT.
Herdenking oud-wethouder
Mnlder Wat kleine pun
ten Het conflict tusschen
rechts en de S. D. A. P.
Brandweer en politie.
Zooals te verwachten was, werd door den
iorzitter direct na de opening der zitting
warm gesteld ,,ln Memoriam" gewijd
n de nagedachtenis van den heer A. Mul-
r, die 25 jaar als raadslid, 4 jaar als wet-
louder de Sleutelstad trouw heeft gediend
§iaar beste kunnen, zooals zijn inzichten
em dat voorschreven.
Met hem is weer een van de oude garde
eengegaan. £r zijn er nog maar weinigen I
De laatste daarvan, die nog in den raad
ctelt, de heer Sijtsma, kreeg het daarop
net den voorzitter eenigszins te kwaad,
e nestor van den raad had verlof gevraagd
interpellatie te mogen richten tot den
oorzitter over politie-aangelegenheden. De
olitie is nu echter eenmaal niet ter com-
etentie van den raad, alleen een zaak van
en burgemeester. Uit den aard der zaak
eigerde dus de voorzitter zelf de interpel-
,tie al was hij bereid, inlichtingen te
jrstrekken en gaf hij den raad advies
stzelfde te doen. De heer Sijtsma hield
oet bij stuk, maar de raad ging in kleine
ïeerderheid met den voorzitter mee ge-
ukkig voor den vragen-steller, want an-
ers had hij ongetwijfeld heelemaal geen
ntwoord gekregen, dunkt ons. Had de raad
nders beslist, dan had de voorzitter im-
lers die uitspraak naast zich neergelegd,
etgeen als vanzelf insluit, dat hij er niet
peer op teruggekomen was, om alle schijn
elfe voor een precedent in de toekomst
vermijden.
Bepaald goed doordacht was dat vasthou-
van den nestor niet. Of rekende hij op
en uitslag, zooals dien de stemming op-
verde 1
De eerste agendapunten waren alle z.g.
lein-goed oftewel allerhande. Bij enkele
rerd niettemin nog eenigszins getraineerd.
b.v. bij de wijziging der verordening
p het rijden, wat betreft het plaatsen van
uto's etc. op den openbaren weg. B. en W.
telden voor te waken tegen belemmering
het verkeer. De heer Bosman wilde
aanvullen door het woord ernstig, vree-
end anders te zeer het verkeer te zien
rergeleverd aan de willekeur der politie,
let groote meerderheid werd een dusdanig
oorstel van den heer Bosman verworpen
n o.i. terecht. De heer Bosman bedoelde
et goed en zijn bedoeling heeft volkomen
nze sympathie, maar de regeling blijft
och altijd bij de politie, en van haar op
reden hangt alles af. We vertrouwen, dat
it soepel zal zijn. Auto-verkeer te zeer
maszregeln" schaadt slechts onze huidige
laatschappij
Dit laatste is ook de reden, dat wij voe-
en voor de idee-Spendel inzake toestaan
an het rijden met auto's langs de Lange
Ure Oost-zijde in één richting en het
irernemen van het voorstel-Spendel om dit
og eens nader onder de oogen te zien
oof B. en W. juichen wij ten zeerste toe.
loge dit nader onderzoek het gewenschte
ultaat hebben.
Socces had de heer v. Eek om de wijzi-
der verordening op de winkelsluiting
w bier- en limonadehandelaren spoed-
rj'hend te doen ingaan.
.V» nog een kort debat over het voorstel
ru B. en ,W. naar aanleiding van een
totie-Sijtsraa ten behoeve van een paar ge
went e-ambten aren, waarbij de heeren Ver-
ey en Sijtsma eenige „vriendelijkheidjes"
isselden, kwam daarop de hoofdschotel der
?enda: het conflict tusschen rechts en de
D. A. P.
RECLAME.
2614
Men zal zich herinneren, wat de kwestie
is. De S.D.A.P. was zeer verbolgen door
rechts systematisch te worden geweerd uit
de commissies van Fabricage en 't Grond
bedrijf. Zij eischte daarin verandering, drei
gend met de scherpste oppositie en deed
tegelijk een voorstel om het Techts gemak
kelijk te maken, n.l. door het aantal leden
(thans 3) tot 5 uit te breiden. B. en W.
hebben zich buiten het conflict gehouden
niet alleen, doch tevens zich verdienste
lijk gemaakt door als bemiddelaars op te
treden. Ongetwijfeld een gemeentebelang,
want zoo'n politieke strijd gaat altijd ten
koste van gemeentebelangen, 't Wordt wel
eens te veel vergeten door de politieke
partijen
Nadat B. en W. hadden weten te verkrij
gen, dat het voorstel der S.D.A.P. in hun
handen werd gesteld voor praeadvies
hetgeen de scherpste kanten van zelf af
sleep deden zij in dat praeadvies het
voorstel aan de S.D.A.P. tegemoet te ko
men, beide commissies, waarin toch dezelf
de personen zitten, combineerend. De
S.D.A.P. had dus het pleit gewonnen!
Maar B. en W. deden tegelijk eeD
voorstel om de werkwijze der commissies
te wijzigen. En dat bracht de S.D.A.P.
opnieuw in 't geweer. Zij zag daarin een
poging, het belang der commissies te ver
kleinen en zij verlangde dit laatste eerst
ongedaan te zien gemaakt. Later kon dan
nader worden beslist na de uitbreiding;
een meening, ook van rechts door enkele
leden gesteund.
Ongetwijfeld is bet een geval met twee
kanten. Op zich zelf genomen, is het stand,
punt der S.D.A.P te billijken. Het ging
om uitbreiding der commissies, anders niet.
Daarover was het conflict. Gelukkig geko
zen was het tijdstip om tegelijk met andere
wijzigingen te komen, niet. Dat moest arg
waan wekken, gemotiveerd of niet.
Edoch nu er toch veranderd werd,
was er de mogelijkheid, om totaal te ver
anderen en B. en W. meenden twee vliegen
in één klap te kunnen slaan. Ook daarvoor
is iets te zeggen.
Het is, kort en goed gezegd, een kwestie
van vertrouwen geworden. B. en W. heb
ben gewonnen; laten zij nu metterdaad too-
nen, dat de belangrijkheid dezer commis
sies niet wordt gewijzigd, m.a.w. dat alle
wantrouwen misplaatst was. Na de eerlijke
verklaring van wethouder Splinter hebben
wij goeden moed.
Volgde de brandweerkwestie. De behande
ling van de vragen van den heer Schiiller
over den brand in de Oegstgeesterlaan is
vrij vlot verloopen. Hadden de heeren
Schiiller en Huurman deze gelegenheid niet
te baat genomen om elkander met een
paar algemeenheden over arrogantie en
kritiek te prikkelên, dan zou het bij de
vragen en de antwoorden van den wethou
der met de paar raadgevingen van den heer
Schüller gebleven zijn.
Met de antwoorden van wethouder Splin
ter kunnen wij ons voor een groot deel
wel vereenigen al meenen wij dat het merk
waardig is, dat het college ondanks het feit
dat het de organisatie van de brandweer
dienst, enz. en de waarborgen die de Brand
weer bij gevaar biedt voldoende acht
dat antwoordde de wethouder den heer
Schüller toch de toezegging deed de
kwestie van de organisatie in studie te zul
len nemen Daarin mogen wij dus naar wij
hopen en verwachten zien, dat een betere
regeling voor de bezetting van de spuiten,
betere alarmeering, enz. niet alleen onder
de oogen zal worden gezien, maar ook
spoedig zal komen
Sympathiek was ons de erkenning van
den wethouder en dit in strijd met het
rapport van den commandant dat de lad.
der bij den brand in de Oegstgeesterlaan
Inderdaad te laat is gehaald. Dat was trou
wens ook de erkenning dat men, zij het
dan doordat 3 vrijwilligers niet op waren
gekomen, bij dien brand personeel te kort
heeft gehad. Maar in die verklaring, steu
nend op het rapport van den brandweer
commandant. moet o.i. toch de stellige be
lofte liggen dat de organisatie (om van
reorganisatie niet te spreken) van den
dienst met ernst en spoed nader zal wor
den beoordeeld en verbeterd.
Wij weten wel dat deze kwestie niet in
een vloek en een zucht kan worden opge
lost, temeer waar er ook stemmen zijn,
die vragen naar een politiebrandweer, maar
iaat men de zaak vooral niet nu de heer
Schüller bevredigd is met de antwoorden
van den wethouder op de lange baan
schuiven. De veiligheid in een stad van
bijna 70.000 zielen, eischt dat een brand
als die in de Oegstgeesterlaan behoorlijk
wordt bestreden en behoorlijk bestreden
kan worden.
Wij willen besluiten met er ons leedwezen
over uit te spreken dat de heer Schüller
in het vuur van het debat en in zijn ver
ontwaardiging over de brandweer zich heeft
laten verleiden tot critiek over het optre
den bij den brand in de Jan vossen steeg.
Die critiek was totaal ongemotiveerd en
verzwakte zijn betoog zeer.
Het slot was de politie De heer Sijtsma
stelde bij de rondvraag, alsof er niets ge
beurd was, zijn vragen. Of zijn vasthou
dendheid ook reden had... De burgemeester
heeft daarop geantwoord en dit antwoord
heeft o.i. in ieder geval alle reden tot onge
rustheid, voor zoover daarvan sprake was,
weggenomen. Het jagen naar processen-
verbaal wordt van hooger hand niet aange
wakkerd, al wordt tegen slofheid gewaar
schuwd.
Het schrijven in de Politiebode" werd
onjuist genoemd. Men zou zelfs kunnen vra
gen, of dit bevorderlijk mag heeten voor
de tucht etc, in het corps!
De inspecteurskwestie oftewel mutatie,
werd nader toegelicht. Deze toelichting was
voldoende voor het systeem in 't algemeen,
dat voortaan zal voorzitten. Verder zullen
wij niet hierop ingaan, daar "wij anders af
dalen in persoonlijke aangelegenheden en
die moeten blijven rusten.
De spoedige aankondiging van benoeming
van een nieuwen commissaris, zal ongetwij
feld verblijden. Dit zonder onzen waarne-
menden commissaris in eenigerlei opzicht
te kort te willen doen.
BELEEDIGING.
Gisteren heeft de vroegere directeur der
gemeente gasfabriek te SToten A. v. d. S.
zich wegens smaad voor de Vierde Kamer
der Amsterdamsche rechtbank te verant
woorden gehad.
Verdachte was gedagvaard naar aanlei
ding van een artikel onder den titel: De
corruptie aan de gasfabrieken, in het dag
blad Het Volk geschreven in de maand
Augustus 19*27 Verdachte had hierin o.a.
gezegd: ..Laat de justitie ook eens infor-
meeren bij den heer Geesink, den op wacht
geld gesteiden directeur der gemeente
gasfabriek der geannexeerde gemeente Slo
ten, die de politie gemengd heeft in een
diefstal van sigaren door een werkman."
Verdachte was niet ter terechtzitling ver
schenen. De heer Geesink. die in 1927 v. d.
S als directeur der gasfabriek te Sloten op
volgde en die thans op wachtgeld is gesteld
ten gevolge der annexatie van de gemeente
Sloten door Amsterdam, als getuige gehoord,
verklaarde onder eede, dat hij nimmer
eenige retourcommissie had ontvangen. Na
het schrijven van v. d. S. bleek hem, dat
vrienden en cliënten hem ten gevolge van
de insinueerende woorden, in Het Volk op
genomen. scheef aankeken, alsof hij wel bij
de gascorrupfie betrokken was geweest.
Bovendien had de zaak met de sigaren zichi
wel eenigszins anders toegedragen dan v.
d S. het deed voorkomen. Er was in het
geheel geen politiezaak van gemaakt en de
betrokken rechercheur had zich. op ver
zoek van getuige, volkomen onofficieel met
de zaak bemoeid, welke verder geen enkel
gevolg heeft gehad.
Het O. M. verklaarde tot vervolging te
zijn overgegaan op verzoek van getuige
Geesink. aangezien ook de officier van
meening is. dat de wijze van handelen van
v. d. S. voor getuige zper smadelijk moet
zijn. Spr kan de houding van verdachte
"niet begrijpen Toen verdachte wist. hoe de
zaak zich had toegedragen, had hij een ra
tificatie behooren te plaatsen. Verdachte
heeft dit niet gedaan en is ook niet ter
terechtzitting verschenen.
De officier vraagt derhalve wegens een
voudige beleediging f. 20 boete of 10 dagen
hechtenis.
1828
8 MEI
1928
Den achtsten Mei zal het honderd jaar
geleden zijn, dat een der grootste weldoe
ners der menscheid, Jean Henri Dunant,
de grondlegger van het Roode Kruis, te Hei
den, in het Zwilsersche kanton Appenzetl
werd geboren.
"Hij is de man, die in woord en geschrift,
de menschheid aan haar plicht herinnerde,
de gewonden op het slagveld te helpen, het
lijden van hen, die streden vcor hun vader
land, te verlichten.
Vroeger was het woord „Vae Victis",
,,wee den overwonnene" gehoond. Deze
leuze der barbaren is gelukkig verklonken.
Weerloozen en gewonden worden niet meer
als een vijand aangezien. Zij allen staan
onder de bescherming van 't internationale
recht en met hen gelden, als heilig en on
schendbaar, degenen, die helpen en ver
plegen.
Het denkbeeld om gewonden te helpen
vond men reeds bij de Romeinen, maar
vooral aan het einde van de Middeleeuwen
werden de maatregelen genomen, welke
reeds waren gebaseerd op het principe
van hel Roode Kruis.
Poch het bleef bij individueele hulp. Ze
ging niet van een organisatie uit. Dat men
reeds lang had gevoeld, dat er iels moest
worden gedaan voor de slachtoffers van
den oorlog, kan blijken uit het werk van
Löffler en Gurlt „Zur Geschichle der inter
nationalen und freiwilligen Krankenpflege
im Kriege", waarin melding wordt gemaakt
van niet minder dan 294 verdragen, welke
zijn gesloten in den tijd van 15811864.
Zoo zien wij bijv. het verdrag tusschen
Frederik den Groote en Lodewijk XV van
17 September 1759, waarin o.m. werd be
paald, dat „geneesheeren, chirurgijns, apo
thekers, directeuren, dienende in hospita
len en in het leger niet mogen gevangen
worden gehouden en zoo spoedig mogelijk
moeten worden teruggestuurd. Bovendien
stelde het verdrag vast, dat de gewonden
van beide partijen op. behoorlijke wijze
moeten worden verpleegd en beschermd en
zoo noodig naar hun land moeten worlen
teruggezonden.
In gelijken geest is een verdrag in 1743
gesloten tusschen den Engelschen graaf
Stair en den Franschen hertog de Noailles.
Aan het einde der achttiende eeuw zien
we den beroemden Franschen geneesheer
Percy optreden. Hij propageerde het denk
beeld van een internationale conventie cn
werkte een ontwerp uit, dat bedoeld was
om het lot der gewonden en zieken te ver
zachten.
In 1861 richtten de geneesheeren Palla-
ciano en Arrault een dringenden oproep tot
de beschaafde wereld op het lof van de ge
wonde en zieke strijders te verbeteren.
Het was aan Jean Henri Dunant gegeven
de grondlegger te zijn van het Roode Kruis,
de organisatie, die zulk zegenrijk werk heeft
verricht en nog verricht
Dunant studeerde eerst in de letteren cn
geschiedenis en deed daarop verschillende
reizen in het buitenland. In het jaar 1859,
op den 24sten Juni, bevond hij zich te
Castiglione, toen de slag van Solferino,
dicht bij zijn verblijfplaats plaats vond. Hij
was getuige van den verwoeden strijd. De
aangrijpende tooneelen van hulpeloos lijden
op het slagveld, maakten een diepen indruk
op hem Hij hielp de gewonden te Casti
glione en in de ambulances van Brescia en
Milaan. En onder den indruk van al de
ellende door hem aanschouwd, schreef hij
zijn boekje ,,Un souvenir de Solferino". dat
spoedig in de meeste talen van Europa werd
vertaald en overal groote belangstelling
wekte.
Zie hier. hoe Dunant de bestorming van
de hoogten van Solferino en Cavriana. be
schrijft:
„Iedere heuvel, iedere hoogte, iedere rots
top is het tooneel van verwoede gevechten,
terwijl de laagten met dooden worden ver
vuld. De Oostenrijkers en geallieerden ver
treden elkaar en houwen elkaar neder over
bebloede lijken, hakken elkaar in de pan,
rijten elkaar met de sabel en de bajonet
meedoogenloos den buik open, het is een
slachting, een worsteling tusschen woe
dende en bloeddorstige dierende gekwet
sten verdedigen zich nog tot hun laatslen
snik en hij, die geen wapenen meer heeft,
bedient zich van tanden en vuisten om zijn
vijand te vernielen. Verderop een dergelijke
worsteling, nog vreeselijker gemaakt door
de aankomst van eenige eskadrons; de paar
den vliegen in galop voorbij en vertreden
met hunne met ijzer beslagen hoeven doo
den en stervenden; deze arme gekwetste
vertrappen ze een kaak af, genen verbrijze
len ze het hoofd: een ander, die nog het
leven had kunnen houden, verpletteren zij
de ribben Te midden van het gehinnik der
paarden, hoort men kreten van woede, ge
brul van pijn en wanhoop. Doch dat is nog
niet alles: achter de cavalerie komt de
artillerie Aangerend, zich een weg banende
door de lijken en gewonden, waarmede de
grond bezaaid is Nu spatien de hersenen
in het rond, worden de beenderen ver
gruisd. de aarde van bloed doorweekt en
de vlakte met trillende ledematen bedekl".
En nog aangrijpender is het volgende
beeld, wat Dunant ons geeft:
„Op den 25sten bescheen de zon een der
(Nadruk verboden).
I.
de
Brander Milrow had een vast, banaal
önetje, dat als slotwoord vaak dienst deed:
Is niet een ieder gegeven een heilige
"anciscus of een Caesar Borgia te zijn.
Aldus sprak hij en leefde er naar, maar
;usch, er over nagedacht, had hij nooit,
éonder eenige emotie was zijn leven geleefd,
l°t hij vijf en dertig jaar oud was. Toen
*erd hij lid van de Urbs Mundi Club, als
eea ieder zal weten, de meest soliede club
*an New-York!
Plotseling echter zag hij zich gesteld voor
Keuze tusschen een misdaad en een offer!
w de carrière breken van een clubgenoot,
zeil eclipseerenhet een zoowel al9
ander stempelde je tot held, hem Bran-
er Milrow! Maar te bedenken, dat je niet
l er3 van het leven had gevraagd dan
leiukkig te mogen zijn, en je nu bij de keel
Krfpen *e voelen met: „Heilige of Schurk"
"1 beteekende nogal iets.
Hoe volmaakt tevreden had hij zich gis-
jgü no2 gevoeld in zijn club, waar 's levens
laf rï°0r ^en Portier wor(den toege-
Narigheid had hij kunnen weren, als
a?der zijn dagvaarding, als hij maar
h zijn armstoel was trebleven. Maar
'l *as naar Alice gegaan En hij had haar
ll-ZatT1en getroffen met Barton en hem had
g gezonden Dezen avond zou Tom
voorgedragen worden als lid van de
Va], 6n hij, Brander Milrow. kon hem doen
ea zou zelf moeten bedanken. ,Want
met Barton in één club te zijn.dat zou
de zoete rust der lage fauteuils in beproe
ving doen veranderen.
Op het gewone uur op dezen ongelukki-
gen April-namiddag begaf Milrow zich als
naar gewoonte naar Urbs Mudi. Uiterst ver
zorgd gekleed klom hij. te voet, Murray-
heuvel op. Op zichzelf was dit niets bijzon
ders, want sedert hij van Sacha Guitrv had
vernomen, dat een corpulent man nooit zich
moet verbeelden een ..stijl" te zullen lan-
ceeren, liep hij nu, bijwijze van gymnasti
sche oefening eenige kilometers, mits het
weer hem dit toestond.
Hij hield van dit stadsgedeelte, doch he
den had hij geen plezier in de dingen
rondom hem. Onder den druk van zijn
geestestoestand hapte hij naar adem bij de
geringste stijging; erger nog, hij liep met een
ongelijken pas. zooals sommige slecht opge
voede wandelaars doen, die iemand toestaan
te veronderstellen, dat zij sterk te kampen
hebben met hun eigen gedachten.
Hij ook, hij kampte, kampte met visioenen
van clubvergadering, van- déballotage van
den gehaten man en de beteekenis hiervan.
Bij deze gedachte stokte de adem hem bijna
in de keel hij was ten slotte niets verplicht
aan dien Barton, hij was in zijn volle recht,
en toch een I\^lven droppel doodelijk gif te
doen in een levensbeker, het was iets....
't was iets voor een Caesar Borgia!
Eigenlijk was hij toch niet helsch genoeg
op Barton Barton met zijn bouw van een
Apollo! Die dik gespierde Mercurius op de
groote centrale klok had eveneen? den bouw
van een een Mercurius natuurlijk, ook
van Apollo, om zoo te zeggen Doe hem klee-
ren aan en het zou lijken of hij er uit zou
barsten, evenah Barton. Daarentegen stond
hij, Brander, de soepele stijl voor,
Brander kon Barton desnoods wel ver
dragen: Barton was alleen een ploert. Toen
Brander naar hem toe was gekomen in pre
sentie van Alice, had Brander haar ge
vraagd:
„Ik ben bang, dat je vanavond niet vrij
bent, wel?"
Alice had zich toen tot Barton gewend
met een onwaar lachje, vragend:
„Ben ik vrij?"
Waarop Barton geantwoord had:
„Neen!"
Hij was inderdaad wel een ploert, maar
waarom had Alice geen nadere verklaring
aan Brander gegeven? Alice had hem óók
belogen. Maar wat Brander nimmer zou
kufinen verdragen in de toekomst, was
Alice's verraad te lezen uit Barton's oogen,
als hij zat in zijn leuningstoel bij het ven
ster. in de lijn van zijn eigen plaats. En dit
eiken dag opnieuw!
't Was beter er tusschen uit te gaan;
daarmee zou hij rust koopen.
Dus voortaan geen smakelijk bereide
cocktails meer, geen vaste uren op de
club wat te doen met je middagen! En
was hij uit de club eenmaal, dan kwam
Barton op zijn plaats dus week hij voor
dien ander. Voor Alice zou 't beter £ijn,
als zij toch met hem voor den dag wou
komen, dat Barton lid werd, en dus
„iemand" zou zijn. Dit alles beteekende
dus: het opgeven van uiterlijke schatten
tegen een belooning in het duister, 't Was
te doenl Een Franciskus van Assisi kon dit!
Lichte zweeldroppelen parelden op Bran-
der's voorhoofd- met zijn vinger tastte hij
even naar den onderrand van zijn hoed:
een beweging, die hij anders nooit deed. Hij
liet dadelijk zijn hand zakken, toen een
dame naderbij kwam, waarom hij rechler-op
ging loopen en de gardenia in zijn knoops
gat een duwtje gaf. Gewoonte van jaren
deed hem zoo doen. evenals hij met een
blik het fijne voetje opnam, dat van onder
het keurig toilet zichtbaar werd. Doch dit
maal kon een dergelijke aanblik hem niet
verheugen; integendeel, hij voelde zich el
lendiger met de herinnering aan Alice.
Waarom maakte hij zichzelf wijs om niet
met dien Barton af te rekenen? De vent
duwde zijn toekomstig leven in een totaal
andere richting!
Inlusschen volgde hij zijn weg met ongc-
regelden gang. Hij voelde af en toe een
dwazen drang om luid te huilen; sterker
naarmate hij zijn club naderbij kwam. Hij
moest nu decideeren, direct! Die kerel er
aan of hij zelf weg! Was het bestaanbaar,
dat iemand een besluit als dit kon nemen?
En was er misschien een enkele, die dat
kon? Was hij zoo iemand? Doch opeens
kwam het instinct van de speeltafel hem
ter hulp.
„Doet er niet toe." zei hij halfluid tot
zichzelf, „wat voor een soort man je bent.
Neem je besluit als een gentleman? Zet er
je zaligheid op en gooi op!"
In zijn zak omknelde hij een klein zil
verstuk en mompelde: Kruis: B a r to n's
ondergang munt: m ij n ondergang."
II.
Brander haakte zijn wandelstok aan zijn
linkerarm en keek uit naar een zijweg, met
wat meer ruimte. Zijn hart barstte bijna; in
zijn baDdeD hield hij nu zijn lot flij deed
eeD paar groote stappen voorwaarts, en
wierp toen het muntstuk op, terzelfder tijd
opbotsende tegen een meneer met een brnin
hoedje op.
Het was een vriendelijke meneer van mid
delbaren leeftijd.
„Pardon, meneer 1 Ik maak wel mijn ex
cuses Mijn lorgnet gleed juist van mijn
neus, toe... en u, ik dacht...
Terwijl hij zijn lorgnet recht had gezet,
zag hij Brander in 't gezicht dat alle spo
ren van verlegenheid en onrust droeg.
„Neen maar!" riep de andere heer uit,
ik heb iets weggeslagen! Ik meende al dat
ik iets zag glinsteren... Misschien kan ik
nog..."
En voordat Brander tot algeheele bezin
ning was gekomen, lag de vriendelijke me
neer op zijn knieën bij het riool. Hij wierp
er een blik in en waagde er toen eeD arm
in, uitroepende:
„Dat vreesde ik all Dat is wel toevallig,
waarde meneer! Maar wacht maar eens
even..."
Zijn arm was heel kort en in de poging
om hem zoover mogelijk te strekken, rolde
zijn hoed af en schoven de pandjes van zijn
jas over zijn kaal hoofd
„Waar is die mee bezigt" vroeg een voor
bijganger.
En Brander, opmerkzaam geworden, dat
omstanders bleveD stilstaan, dTong met
klem aan:
„Laat het toch! Laat het toch! Ik kan er
best buiten, heusch, geloof me, meneer 1"
„Neen, neenl" pufte de meneer terug,
„Deen, laat me nog evenl"
Hij kromde zijn nek. Brander een glim
lach vol vertrouwen toewerpend. Id dat
oogen blik had bii werkelijk veel vaD een
bevalligen Diogenes die zich wrong iD een
verwonderlijk klem vat.
(Stol ralfltt. i