ZEEMANS KIND. wergnijlpaard in Artis. ANEKPOTTS. les klaar: de taart in 't midden, tenschaaltjes aan den kant; II de groote boot van vader stcravond in het land. de al twee telegrammen: loeder èn aan Oma één !oo blij! want liever Vader op heel d' aarde geen! thuis, dan zijn we allen m goed als het maar kan Hem, die zoo stout kan wezen, kibbelen met broertje Jan. Voor Vader is hel allerbeste in ieders oog nooit goed genoeg; hij blijft maar kort 't uur van vertrekken slaat voor ons allen veel te vroeg! Nog maar drie jaar en dan blijft Vader voorgoed aan wal o, denk eens aan, wat zal. dat heerlijk voor ons wezen, als Vader nooit meer weg zal gaan. Kom, nu de bloemen nog op tafel en dan ben ik klaar, hè, was 't al tijd! do klok gaat stellig weer eens achter, dat heeft Moes straks ook al gezeid! HERMANNA. door G. J. VISSCHER. ard is algemeen bekend. Een nijl- bben de bezoekers van de een of diergaarde ook wel eens gezien, dwergnijlpaard is iets heel bij- n zult ge mij een beetje ver- nden, omdat ik dit zoo maar van maar gelijk heb ik. want ik ierste dwergnijlpaard, dat ooit in is te zien geweest, grijpt, dat ik in dit land maar n weg weet, en dus kan ik niet huis komen, om mij te laten be- ie mij zien wil, zal dus bij mij omen; ik woon in Artis, in den ital, in 't benedenhuis, inschen hier in Amsterdam moe- of vier trappen op klimmen, om oning te komen, maar ik behoef niet te doen; mijn naaste olifanten, trouwens ook niet. wat d is, want als zij benedenburen :ouden dezen waarschijnlijk nog agen over gestommel boven hun breken van elcclrische lampjes ongemakken, trouwens altijd beneden gewoond, reten, wéAr? In Liberia, de ne- iek aan de bocht van Guinea in :a. waarschijnlijk wel gehoord van 'fie? Die groeit daar in het wild, imilie leeft daar ook in het wild. rivieren zijn daar niet en zoo dat in Liberia geeft enkel exem- lt aangetroffen van mijn reuzen- e echte nijlpaarden. Die groote togen het liefst hun tijd door in en door hun geweldigen omvang i zich niet mot een derde-rangs- ehelpen; de Zambezi, de Congo, rivierdie zijn van hun gading, toijlpaarden, houden ons het liefst op in dichte bosschen. Water vinden we heel geschikt om te drinken en ook gaan we wel eens een bad nemen. Reken er op. dat we kunnen zwemmen, maar we zijn er niet aan verslaafd, zooals die groote oome's. Ik ben van nature een nachtdier. In mijn vaderland sliep ik den heelen dag en '3 nachts ging ik op voedsel uit, dat be stond uit gras, jonge takken en vruchten. Hier in Artis heb ik de gewoonte van de menschen aangenomen; ik slaap 's nachts en overdag ben ik wakker Dat komt voor namelijk, doordien ik bij dag eenige malen eten krijg en 's nachts is er niets te halen. Toen ik-nog in de bosschen leefde, gin* ik af en toe eens drinken in een nabij- zijnd riviertje. Daarbij liep ik altijd op hetzelfde pad en dat was mijn ongeluk. Eenige jagers groeven op dien weg een kuil. Daarover legden ze takken; daarover heen wat graszoden en toen was de val kuil gereed. In een donkeren nacht ging ik mijn ge wone gangetje en.... bons! ik lag er in en ik kon er niet uitkomen. Gelukkig had ik mij niet bezeerd. Als ik een poot ge- gebroken had, zou ik u dit alles niet heb ben kunnen vertellen, want dan was ik vast en zeker opgegeten. De menschen in Liberia vinden mijn vlceseh lekker en dat 4 is voor een nijlpaard, met een gebroken poot hoogst gevaarlijk. Ge begrijpt wel, dat ik in dien put een heel onaangenamen nacht heb doorge bracht. Wel twintig keer, neen, veel meer nog, probeerde ik legen de gladde, steile kanten op te klauteren, maar telkens rolde ik naar beneden. Op het laatst dacht ik: we zullen den dag maar afwachten. Zoodra het licht werd, kwamen de jagers, Dc voorste zag mij dadelijk. „Er zit er een in!" riep hij. Wat hadden ze een pret! „Ik geloof, dat hij onbeschadigd is", wercl er gezegd. „Dan gaat hij naar Parijs", zei de aan voerder. Maar ik dacht: „Ik ben er ook nogl Ik moet niets hebben van je Parijs en ik zal er wel voor zorgen, dat ik morgen wedèr hier in de bosschen loop." Maar jawel I Wat is me dat tegengeval len! Ik wist tot op dien dag al heel weinig van de menschen af. Ik wist alleen, dat ze altijd op hun achtcrpooten loopen n zoo heel sterk zagen ze er niet uit. Maar wat zijn cLie wezens slim! Hun nagels en tanden zijn niet veel waard, maar als ze het daarmee niet klaar kunnen spelen, gebruiken ze allerlei vreem de dingen, zooals een touw, een mes, een hamer, een geweer, een bijl, een knuppel en weet ik, wat nog meer en dan moeien zelfs de sterkste dieren zich aan hen on derwerpen. Toen ik gevangen was, kan ik zeggen, dal ik mijn wil kwijt was en mijn kracht diende mij tot niets. Ze hebben mij doodgewoon geboeid en op een platte kar gelegd. Zoo werd ik naar de kust vervoerd. Daar lag een Fransche stoomboot. Ik werd aan boord gebracht en na een zeereis van tien dagen bevond ik rne te Marseille. Daar kreeg ik een plaats in een spoorwagen en de trein bracht me te Parijs. Dat moet een mooie stad zijn. Veel menschen reizen er voor hun plezier heen, maar ik heb er niet veel van gezien. In den nacht werd ik in een ijzeren kooi naar de diergaarde gebracht. Daar kreeg ik een tamelijk goed hok en de verzorging was ook in orde. Van de bezoekers mocht ik veel belangstelling ondervinden, maar wat had ik daaraan? Ik zit niet graag in zoo'n kijkspelletje. Daar werd ik op een morgen uilge- noodigd, in dezelfde ijzeren kooi te stap pen, waarmede ik naar Parijs vervoerd was. „Aha!" dacht ik. ,,Ze hebben mij hier van alle kanten bekeken en nu wordt ik bedankt. Ik zal weer teruggebracht worden naar Maseille en vandaar naar Liberia". Ik werd inderdaad op den trein gezet en ik spoorde uren en uren lang, maar het eindstation was.Amsterdam 1 Hier in Artis is het spelletje opnieuw begonnen. Ik heb een goed hok, ik krijg goed eten en ik heb veel bekijk. Dat laatste komt voornamelijk door mijn groote zeldzaam heid. In Parijs zijn er nu nog twee exem plaren van mijn soort en in Londen en Berlijn hebben ze er ook twee, maar ik ben de zevende en laatste in heel Europa. Hier in Artis zijn ook een paar gréóte nijlpaarden, die elk wel 3000 Kilo wegen. Wie die reuzen gezien heeft, wil ook den dwerg bekijken. Zoo mag ik mijzelf noe men, want ik ben niet grooter dan een flink varken en ik weeg ongeveer 350 pond. Een dame noemde onlangs mijn oogen veel „fatsoenlijker" dan die van het groote nijlpaard, omdat de mijne niet zoo gewel dig uitpuilen, maar mijn mond vond ze weer echt „nijlpaardcrig", omdat die zoo breed is. Zou ik over eenigen tijd weer moeten verhuizen, of zou ik hier blijven? Ik hoop het laatste, want dezen zomer worden hier in Amsterdam de Olympische Spelen gehouden en dan komen er bezoe kers uit alle deelen der wereld, dus waar schijnlijk ook wel uit Liberia. Komt er dan zoo'n kleurling voor mijn hok, wiet weet, of hij mij dan niet het een en ander kan vertellen van mijn vrienden en kennissen in mijn vaderland. Mocht hij dat niet doen, dan zal ik hem toch de com plimenten in zijn oor brullen voor mijn familie. Ik twijfel er niet aan, of die zal hij wel willen overbrengen Ingezonden door Janna v. d. Meei\ „Het is kwaad kersen eten met hem." „Hoezoo V' „Wel hij eet ze allemaal in zijn eentje op. Ingezonden door Henk Franke. Op school. Meester: „Wat is de verleden tijd van ontwaken V Leerling: „Slapen, mijnheer."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1928 | | pagina 19