VOOR DE JEUGD \i LEIDSCH DAGBLAD 69ste Jaargang Vrijdag 27 April 1928 No. 17 i?^lj^^?>*i*i7iipi?ii;>i::i ii«:ii; I;7<I ïiiTiê iniêijii 5» DE SCHILDERIJZAAL. Wiggeltje en Waggeltje. •x* •*-;i I &'t±»^J*JJiL,\L?JLW*l,mJfJJ'JLT<AA±?*±?*±AATm<>i I !;•-• Ill t I I I t t I I t t t t I 111 ftaar het Engelsch van M. MOLESWORTH. Vrij bewerkt door C. E. DE LILLE HOGERWAARD. Hoofdstuk II. Twee dagen later kwam de familie tegen iet einde van den korten winterdag op Zon- ieuvel aan. De grond was bedekt met een likke laag sneeuw. „Wat heeft 't hier geweldig gesneeuwd!" ei meneer Van Brakel. „De sneeuw ligt reel hooger dan bij ons." „Denk je, dat er iemand in de sneeuw verdwaald zal zijn, Noortje?" vroeg Dolf je ip fluisterenden toon aan zijn zusje. Het tweetal zat tegenover Vader en Moe ier in een auto, terwijl de rest van het ge- elschap in een tweede auto volgde. „Hier niet, Dolfje," antwoordde Noortje riendelijk. „In ons land gebeurt het maar loogst zelden, dat er menschen verdwalen n de sneeuw, wel in berglanden, zooals Zwitserland." „Was het daarvan, dat Moeder Zondag oorlas?" vroeg Dolfje weer. „Ja en daar zijn ook die groote honden, lie de menschen in de sneeuw opsporen, lerinner je je wel?" Dolfje knikte slechts en ging even later oort „Ik zou niet graag in dat land willen ronen, al zou ik vreeselijk veel van die londen houden. Plotseling slaakte hij een kreet van reugde. „0 Noortje! Noortje!" riep hij uit. „Kijk och eens! Daar komt Prins aan! Prins, lie ons in de sneeuw tegemoet komt. Is dat liet lief van hem? Maar ik hoop, dat hij net onder de sneeuw bedolven wordt, logen we even stilhouden, Moeder, om em in de auto te nemen?" „We zijn vlak bij huis, vent," antwoordde nevrouw Van Brakel glimlachend om zijn ilijdschap. „Prins zal niet onder de sneeuw edolven worden in dit vlakke land. Zoo its gebeurt alleen in de bergen, waar soms en groote sneeuwmassa plotseling naar eneden stort en alles meesleurt." Terwijl zei dit zei, blafte Prins een paar laai, als wilde hij de familie verwelkomen n keerde toen naar Zonheuvel terug. „Hij gaat Oma vertellen, dat we komen." ei Dolfje. „Wat een verstandige hond, hè foortje? Ik houd van geen enkelen hond ooveel als van Prins. De auto hield nu stil vóór de deur van ^nheuvel en daar een weinig op den chtergrond, omdat het bij de open voordeur co koud was stond Oma de familie op i wachten om haar te verwelkomen. Nu moet ik jullie echter eerst vertellen, at Oma eigenlijk niet de grootmoeder der inderen was, maar de oud-tante van hun 'Ceder. Zij was dus de overoudtante van kinderen, maar dezen hadden haar altijd Oma genoemd. Zij was oud. in de oogen &r jeugd zelfs heel oud. doch zij kon zoo iets jeugdigs en vroolijks over zich ibben, vooral als zij zich met de kinderen jz'g hield, dat zij dit heelemaal vergaten. '8 kinderen waren dol op haar en zij op hen, maar niemand voelde zich toch zóó thuis bij haar als Dolfje deed. Het was heel lang geleden in de her innering van een kind ten minste dat hij haar gezien had, ruim een half jaar! Maar toen hij Oma daar zoo vriendelijk glim lachend zag staan, haar gezicht één-en al zonneschijn, kwam het hem voor, alsof hij heelemaal niet weg geweest was. „Dag," lieve Oma," zei hij met zijn zacht stemmetje, toen het zijn beurt was, gekust te worden. „Ik ken u nog heel goed u en Prins!" Hij was volstrekt niet beleedigd, toen de andere kinderen lachten om zijn grappige toespraak, die voor zijn doen werkeli'k lang was. Hij dacht, dat allen lachten, omdat ze zoo blij waren Oma en Prins terug te zien. „Lieve Dolfje", zei Oma, terwijl zij hem kuste, „Oma en Prins hebben jou ook niet vergeten hoor!" „Ik ben zoo blij, dat ik jullie allen met Kerstmis bij mij heb", ging de oude dame tegen Moeder voort. „Ik denk aan hen, die niet meer in ons midden zijn. Toch z ij n ze er juist in zulke dagen en schijnen de lieve, oude gezichten glimlachend op mij. de laatste Van het geslacht, neer te kijken. Het huis wordt evenzeer door hun tegenwoor digheid gevuld als door die mijner levende familieleden om mij heen". Bij deze laatste woorden drukte mevrouw van Brakel de hand der oude dame. Dolfje stond vlak bij Oma en had alles verstaan, al begreep hij het dan ook niet heel goed. Er wachtte hem nog een teleurstelling, want hij zou niet bij Juf en Connie slapen. Oma had een heel klein kamerlje voor hem alleen bestemd naast zijn beide broertjes, daar zij meende, dat het op de kinderkamer te vol zou worden en Dolfje dit ..grooter" vinden zou. Allen liepen nu door de schilderijzaal, allen behalve Juf en Connie'. Lineke. Arnold, Bert en Noortje gingen vooruit. Moeder en Dolfje volgden. Slevig hield de kleine jongen de hand van zijn moeder vast: hij sprak echter geen woord. „Ik wou dat w ij een van de torenkamers hadden", zei Lineke. ..Het is zoo leuk: heel hard door de schilderijzaal te loopen, tel kens als je naar je kamer gaat. Ik vind het hier het prettigst van het heel huis". Zij stonden nu allen aan het einde der zaal vóór de deur die toegang verleende lot een klein vertrek, waarin de torenkamers uitkwamen, en keken de zaal nog eens door. ITet was een eigenaardig, maar mooi gezicht de ouderwetsche lampen, die aan de eiken houten zoldering hingen van de oude galerij met aan één kant haar gekleurde, in lood gevatte ramen en aan de andere zijde de riinn zwijgende portretten uit lang vervlogen tijden, die op hen neerkeken. „Het is oorspronkeijlk niet de bedoeling geweest, een schilderijzaal van deze galerij te maken", zei mevrouw van Brakel nu. ..De vensters zouden dan niet van gekleurd glas zijn geweest. De portretten hebben oor spronkelijk in verschillende zalen beneden gehangen". Zij deed nu de deur open en liep door het tusschenvertrek naar de kamer der jongens. Deze zag er heel gezellig uit met haar breede vensterbanken. Daarna gingen allen naar Dolfje's kamer. Het was heel klein en kwam niet met een verbindingsdeur in het vertrek der broertjes uit. wel echter in de tusschenkamer. die niet als slaapkamer wa9 ingericht „Hier zul je heerlijk slapen, is het niet, Dolfje?" zei zijn moeder opgewekt. Zij merkte echter niet op. dat de kleine baas geen antwoord gaf. want zij haastte zich naar beneden om voor Oma thee te schenken (Wordt vervolgd). Naar het Engelsch van F M. SMITH. Vrij bewerkt door C. E. DE LILLE HOGEKWAARD. Wiggeltje en Waggeltje waren twee oude vrouwen, die saaien in een klein huisje woonden. Ze waren allebei knorrig en heel leelijk. Ze hadden hun haar altijd maar laten groeien en dit .was zóó lang geworden, (lat het tot op den grond hing. Zij waschten of borstelden het nooit. Hun ooren waren zóó groot, dat zij heen en weer gingen, uis zij ^ich bewogen. Hun monden waren zoó groot, dat ze een flmken appel met één hap konden opeten, hun neuzen waren krom en hun nagels griezelig lang. Het zal dus wel niemand verwonderen, dat geen enkel kind dicht bij hen durfde komen. Zoodra een kind Wiggeltje of Wag geltje in de verte maar zag, liep het hard weg. Niemand hield van hen, zij hielden ook van niemand. Eindelijk waren ze zóó oud geworden, dat ze heel moeilijk konden loopen en bet huis werk hun zwaar vieL Ze vroegen den men schen, of deze hun huisje wilden schoon maken, maar niemand durfde zich in de nabijheid der beide knorrige vrouwen wageD. Op een mooien zomeravond zaten zij vóór de deur van hun huisje, toen zij plot seling een vreemde, kwakende stem aan hun voeten hoorden. Zij keken naar den grond en daar zagen zij, juist tusschen hen in, een heel grooien kikvórsch. Tegelijk riepen zij nu uit: „Wat kom jij hier doen, leelijke kik vórsch 1 Ga maar gauw naar je vijver terug. Wij hebben je hier niet noodig." De kikvórsch antwoordde echter beieefd: „Goeien avond, Wiggeltje en Waggeltje 1 Ik weet, dat ik leelijjc, heel leelijk ben. Den heelen dag ben ik in den vijver achter jullie huisje of in de buurt daarvan, maar 's nachts verander ik in een Prins." „Wat wil je eigenlijk van ons? Wij heb ben je niet noodig!" klonk liet weer. „Ik wilde jullie huisje schoonmaken en allerlei dingen voor je doen, waarvoor je nu to oud geworden bent om ze zelf te verrichten," luidde het antwoord van den kikvórsch. W'iggeltje en Waggeltje lachten onge- loovig en zeiden „Wij begrijpen niet, hóe zoo'n leelijke kikvórsch ons huisje zou kunnen scnoon- maken." „Oh!" zei de kikvórsch weer, „laat het mij toch alsjeblieft probeeren. Doe de deur vannacht niet op slot en je zult eens zien, wat ik doen zal, terwijl jullie slapen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1928 | | pagina 17