GRAPJES
Waarmee men het verste komt.
fceekenmgen zien liet, begon Oom Richard
te gelooven, dat Dick fortuin zou maken in
Iron borough.
En toen Paddij met de jongste dochter
van juffrouw Gartb trouwde, bleven Dick
en zijn oom in hun oude kosthuis, terwijl
Pat hen natuurlijk gezelschap hield.
Oom Richard was nu weer heelemaal ge-
eond en opnieuw aan de fabriek werkzaam,
.waar hij een flink loon verdiende.
Dick bleef zich voortdurende in de gunst
van zijn patroons en kameraden verheu
gen. Hij was nog heel jong, toen de fabriek
een patent nam op een uitvinding van hem,
waarvoor hij een mooie belconing kreeg.
Hij heeft het zelfs zóó ver gebracht, dat
hij nu opzichter is en er wordt algemeen
geloofd, dat hij in de toekomst de com
pagnon van den directeur zal worden.
Maar al gaat het hem nu ook nog zoo
goed, hij heeft toch niet vergeten de moei.
lijkheden, welke hij in zijn jeugd heeft
doorgemaakt, in den tijd, toen hij „een
nietsnut en een blok aan het been" was.
Zoo komt het, dat zijn hart steeds uitgaat
naar armen en ongelukkigen.
Misschien zal het niemand verwonderen
te hoor en, dat hij getrouwd is met Nellie
Dainton en er in hun aardig, zonnig huisje
allerlei plannen gesmeed worden voor het
geluk en het welzijn van ongelukkige kin
deren, die geen bloedverwanten hebben.
Zijn eigen jongens en meisjes zijn dol op
hun Oudoom, Oom Richard, maar nog lie
ver daD de verhalen vaD het goud-avontuur
in Klondyke, hooren zij Paddy vertellen
van „dappere Dick" en zijn hond Pat.
EINDE.
In den Dierentuin.
Jaapje loopt met zijn Vader in den die
rentuin rond en zij komen voorbij een
stekelvarken.
„O Vader," roept Jaapje nu plotseling uit,
„kijk eens, wat een grappig dier! Het ia
heelemaal bedekt met tandenstokers 1"
xJe windmolen.
Kleine Dora: „Moeder, is dat een wind
molen?"
Moeder: „Ja, lieve kind."
Kleine Dora: „O, ik heb eigenlijk nooit
geweten, hoe de wind gemaakt wérd."
Eens spraken de wind en de zon er
over, wie van hen beiden toch wel de
grootste kracht bezat.
De wind begon toen dadelijk op zjjn
groote kracht te pochen. „Natuurlek ben ik
véé' sterker dan jjrj," snoefde hrj. „Ik kan
mei mijn krachtigen adem meer doen dan
jg met je warmte. Ovegal, waar ik kom,
breng ik leven en beweging. Ik doe het
graan op de velden golven en de molen
wieken draaien. Ik blaas in de zeilen der
schepen, en vaak zóó hard, dat de grootste
driemasters als vogels over de. groote
zeeëi vliegen. Ik blaa3 het natte wasch-
goed drtibg, dat door de menschen aan de
drooglijnen is opgehangen. Ja, ja, ik kan
met mijn adem veel volbrengen; veel meer
dai- jjj, warm zonnetje!"
„Wat ben jij toch een snoever, vriend
Wind," sprak vriendelijk lachend de zon,
„Ja, je kunt veel doen met je adem, maar
je doet toch ook wel eens dingen, die lang
met goed zijn. Want wie kan heviger te
kc-ei gaan dan jjj, vriendje?. Wie brengt
vaak de zee zóó in beroering, dat de groote
en kleine schepen soms met man en muis
vergaan? Wie blaast dikwijls het zand in
de woestijn zóó op, dat menscb en dier
verstikt? Wie rukt soms met ruw geweld
de schoone, jonge hoornen uit de aarde,
en wie stuwt het water der rivieren zóó
hoog op, dat dit alles, menschen, dieren en
zeits huizen verzwelgt? Zeg eens, vriend
Wina, wie doet dit alles?"
„Ja, 't Ls wel waar wat je daar zegt,"
zei de wind, „maar ik doe toch heel veel
goed ook. Want als jij soms, met je gloeien
de stralen alles op de aarde verwarmt, dan
hoor ik vaak de menschen zeggen: „Als de
wind niet wat koelte bracht, zouden wjj
stikken van de warmte." En noe groDt is
mijn kracht niet? Kun jij met je stralen
doen, wat ik doe met mijn adem....?"
„Toon dan eens, wat jij kunt," sprak de
zon. „Bewjjs dan eens, of je kracht zoo
heel groot is. Kom, laat mij eens dadeijjk
zien, hoe sterk je wel bent...."
„Best," loeide de wind, „ik zal je dade
lijk mijn kracht toonen, door dien man, die
daar in een wijden mantel geuuld, op den
weg loopt, door één krachtigen windstoot,
den mantel van zijn schouders te rukken.
En dan zul je eens zien dat hij zonder den
mantel dien ik heel hoog in de lucht zal
voeren, verder moet gaan."
„Vooruit dan maar." lachte de zon.
„Toon jij dan maar dadelijk je kracht op
dien mantel
Trotsch alsof hij reeds overwonnen had,
blies de wind zich toen dadelijk op tot een
hevigen storm. Doch hoe meer hij zich ver
hief en zijn krachtigen adem over den man
heen blies hoe dichler deze zich in den
mantel hulde en dien heel vast om de leden
sloeg. Dit maakte den wind woedend. Ja,
hij werd zelfs zóó nijdig, dat hij nog véél
harder begon te blazen. Doch hoe harder
hii blies, hoe vaster de man zich in zijn
mantel wikkelde, ja. zelfs zoo vast, dat de
wind er geen slip van kon optillen.
..Wel. vriend Wind, waar blijf je nu met
je gesnoef?" vroeg de zon. „Neen. vriendje,
met ruw geweld krijg je nooit veel gedaan.
Maar nu wil ik je eens toonen. wat i k
doen kan, doch niet met ruwheid, alleen met
zachtheid. En ik wil met je wedden, dat ik,
zonder mij op te blazen, den man er toe kan
noodzaken zijn mantel af te doen. Wil je
het zien?"
De wind gromde eerst nog wat en daarna
loeide hii weer woest: „Laat mij maar eens
zien, wat jij dan wèl kunt met je zacht
heid". Hij ging toen grommend liggen en
wachtte af. wat de zon dan wel beter zou
kunnen doen dan hij. de sterke wind.
Vreemd keek de man op toen hij den
wind niet meer om zich heen voelde en het
op eens zoo bladstil werd. Hij keek toen
naar.de lucht, die nu zoo prachtig blauw
was. en hij keek ook naar de zon. Waar
schijnlijk verheugd over het heerlijke weer,
begon hij toen op eens, heel luid en vrooiijk
„hei- Zonnelied" te zingen. En toen hij uad
gezongen: „k Breng u. o Zonne. mijn
groet begon de zon zoo vriendelijk als
zij maar kon. te schijnen. En ze scheen
zóó helder en zóó wnrm. en ze zond haar
schitterende stralen zóó loodrecht naar be
neden en wel juist op den man, zoodat deze
het. onder den mantel veel te warm kreeg
en hem dus vanzelf afdeed en over zijn arm
hing. En toen daarop de man. zoo zonder
mantel, en al maar zingende, zijn weg ver
volgde, vroc-g weer de zon aan den wind:
„Wel vriend Wind. wie kwam er nu verder,
jij, met je gesnoef en je ruw geweld, of ik.
met een weinigje vriendelijkheid? En wil ik
je nu nog eens wat vertellen?"
„Wat heb je mij nog meer te vertellen?"
gromde barsch de wind.
„Och. ik wilde i? niets anders zeggen, dan
dat jij en ik. en ook de menschen
niet heel ver komen met ruwheid en booze
woorden", was het vriendelijke antwoord
der zon. „Veel meer krijgt men gedaan met
vriendelijkheid en zachtheid.
„Je hebt waarlijk gelijk" sprak toen de
wind en sinds dien dag snoefde hij niet meer
op zijn kracht.
TANTE JOH.