2)e 3)oMet iïist J^aad. ATHUR. mentaart te bedanken. aJs hij nu maar uit zijn gevangenis verlost werd. 't Was al een tijdje geleden, dat Tante Ann:e voor den derden keer gebeld haJ. Natuurlijk was zij aaar buu? gegaan. Waar zou ze nog langer op wachten Maarwat was dat Hoorde hij goed Klonken daar voetstappen in de gang, voetstappen, die naderbij kwa men Hoe kon dat nu? Zou zou Tante Annie soms door de achterdeur O, als dat eens waar was! Met ingehouden adem bleef Tom nu staan luisteren. Daar kwamen do voet- fctapnen voorbij de provisiekast! „Tante! Tan-tel" klonk op eens een be nauwde jongensstem. Eindeli'k begon Tante Annie iets van do toedracht der zaak te vermoeden. Op bet geluid van zijn stem afgaande, keerde zij terug, deed de provisiekast open en stond tegenover een jongetje met een be huild gezicht, een jongetje, dat onwennig met de oogen tegen het volle daglicht knipperde, want in de gesloten kast was bet natuurlijk vrij donker geweest. ..Maar Tom! Heb jij iezelf opgesloten?" vroeg Tante Annie lachend. ,,En gesnoept ook nog V' ,.Nec, Tante, ik heb niet gsnoept. alleen maar gekeken en toen, toen viel de leiu op eens dicht enne en ..Was jii gevangen! 't Was nog een ge luk. dat ik op het denkbeeld kwam. het huis eens om te loopen. toen ik geen ge hoor kreeg en dat de achterdeur openstond, want anders „Zat ik er vanmiddag nog!" maakte Tom <den zin af. „Ja", dat geloof ik ook", zei Tante Anie lachend. „Kom er nu maar uit, drink eens wat voor den schrik en laten we dan samen een wandeling gaan maken vóór de koffie, 't. Ts heerlijk weer." Tom kwam nu weldra weer op zijn ver baal. De frisseh.p buitenlucht deed hem goed na de doorgestane angsten en befc min of meer benauwde verblijf in de pro visiekast. Toen Moeder 's middags thuis kwam, ver. telde Tom haar eeriük, wat er gebeurd was. Moeder vond. dat hü zichzélf al genoeg gestraft had en zei lachend: „Kom maar nooit meer op verboden ter. rein. Tom. Je kunt nmt weten, of er ook voetangels en klemmen ziin." „Dat zaJ ik zeker nooit meer doen 1" zei Tom en hii meende het opbreeht. Geen voet beeft hii meer or» rl«n drempel <1pt provisie kast of daar over lieen gezet. Dien éénen keer was het al erg genoeg geweest ANNIE O. We noemden hem Arthur en vonden hem onder den eikeboom in het laantje achter ons huis. Het kwam zóó: Jaap en ik hadden den heelen middag vóór ons om te spelen en te doen. wat we prettig vonden. We waren van plan avonturen te beleven, echte avon turen, zooals je in de boeken leest. We hoopten dus. dat er iets gebeuren zou en zou vonden we Arlhur. Hij was een klein, dik blond jongetje van een jaar of drie, dat rustig lag te slapen onder den eikeboom ir het laantje. „Dat is een avontuur," fluisterde ik Jaap in. terwijl mijn broertje bleef stilstaan en mij vragend aankeek. „Hij is daar door iemand te vondeling gelegd Jaap keek min of meer ongeloovig. - „Misschien.. begon hij. maar kwam niet verder, zoodat ik den zin maar voor h m afmaakte, door op beslisten toon te z-.ggcn. is hij een graaf of een hertog, als hij groot is, pet zooals in het verhaal, dat Moeder ons gisteren voorgelezen heeft" „Laten we eens naar hem toe gaan," stel de mijn broertje nu voor. Op onze teenen slopen wij naderbij. „Hij ziet er nogal vuil uit" fluisterde Jaap. Ik werd bcos. Jaap maakt nou' ook altijd vai die gekke opmerkingen, juist als je ie iets heel moois of avontuurlijks wilt voor stellen. „O dokter, wat ben ik toch blij, düt U komtl" „Hoe zoo dan, Mevrouwtje? ik schrikI" „Ach ctokter, mijn lief, aardig popje is ziek, Haar wang is zoo akelig dik!" „Dan beeft ae misschien wel een heel 6lechte kies!" „Neen dokter, 'k weet zeker van niet, Haar tandjes en kiesjcs zijn werk'lijk heel gaaf, O, 'k heb toch zoo'n vrees'lijk verdriet!" „Kom, kom nu, Mevrouwtje, zoo .angstig niet zijn 1 Waar is de patient? in haar bed?" „Ja dokter en straks krijgt z' een heel warmo kruik, 'k Heb 't water op 't vuur al gezet." „Dat noem ik verstandig, m'n beste Mevrouw Wiant 't kan ook de bof wel eens zijn! Mijn kindertjes hebben dien ook paB f n 't Is tas tig, maar 't doet niet veel Ze mag dan voorloopig haar bedje üi Want bof krijg je altijd door ko e Hoe bet-er ze on<Jer de dekens maar Hoe eerder ze opknapt, Mevrouw „O dokter, wat dank ik U toch vo< a i li 'k Ben nu niet meer angstig voor 'i Zij blijft in haar bedje, 'k verzekef' he' Ofschoon zij 't vervelend wel vi „Tot ziens dan, Mevrouwtje, 'k kon 1 dig tf1 Dag Anneke, beterschap hoor I 'k Moet ook bij de buurvrouw nog e' En 'k ga er dus vlug maar van WIN „Natuurlijk ziet hij er vuil uit," antwoord de ik. „De menschen, die hem te vondeling hebben gelegd, zullen immers niet willen, dat iemand hem voor een graal of een her tog aanziet. Daarom heeft hij zoo'n speelschort vol vlekken voor en en ziet'hij er zoo zwart uit. Ook is hij niet in zijn ééntje heelemaal uit het dorp hier naar toe kun- nni loopen. Iemand moet hem hier achter- gtlaten hebben.'" Jaap eindigt bijna altijd met te gelooven, Aal ik geloof. Hij is ruim een jaar "jonger ran ik, zie je, en het spreekt dus eigenlijk vanzelf, dat hij gelooft, wat ik zeg. Ja, dan zal 't wel zoo zijn," zei hij ook nu weer. „Maar hoe zou hij heeten?" „O, hij heet natuurlijk Arthur of zoo iets Op dit oogenblik werd Arthur wakker. Hij ging óvereind zitten en stak zijn vin gertje in zijn mond. Daarna keek hij ons een oogenblik met groote oogen aan en begon luidkeels te huilen. Ik keek nu Jaap aan en vroeg: „Waar zijn de broodjes, die Moeder on9 meegegeven heeft?" Jaap haalde daarop den zak met de br odjes te voorschijn Hij scheen dien ech ter niet graag aan mij af te staan. „Je bent een kleine, gulzige jongen,'' zei 'K dan ook. „Hij zal natuurlijk vreeselijken honger hebben." Dit bleek inderdaad het geval te zijn. Er waren vier broodjes in den zak. Ééntje daar van nam ik er uit en gaf het aan het jcHgelje. Arthur nam het met een gulzigen blik in zijn oogen aan. „Hij heeft zeker in langen tijd niets ge had," vond ik het noodig Jaap uit te leggen, gen in het volgend oogenblik was het broodje verdwenen en stak Arthur zijn handje uit voor een ander. Hij at wel erg schrokkig voor een jongen graaf of hertog. „Hij is misschien niet eens een graaf of een hertog," begon Jaap weer. Ik antwoordde daar niet op en gaf Arthur Ik een tweede broodje daarna een d en eindelijk het laatste, dat hij iet zamèr opat „Wat wil je nu met hem gaaiw Hans?" vroeg Jaap, terwijl Arthur hf ste stukje naar binnen werkte. Dat was nog niet in mij opgekomi na even nagedacht te hebben, zei „Hem mee naar huis nemen natu> den armen stakker! „Wat zal Moeder zeggen?*' vrot nu weer. „Dal was juist, wat ik mij ook maar ik zei het niet. Wé trokken Arthur ieder aan handje op en lieüen met hem tussc in door het laantje naar huis Hij scheen het heel goed te vim u. ons mee te gaan, al sprak hij dan woord. Plotseling, juist toen wij bij het onzen tuin gekometl waren, hoori ten geluid van naderende voetstap vri keek om en zag een meisje ons ais zij kon achterna loopen. in het volgend oogenblik had zij gehaald. „Jantje," riep ze hijgend uit, „sU gen! Je mag toch niet wegloopen. Als bij afspraak lieten wij de van het kleine ventje los. „Ben jij ben jij familie jongetje?" vroeg ik nu. Mei meisje knikte en zei- „Tk ben zijn zusje en we bebb overal gezocht. We waren aan het plukken. Lena Dekker, mijn vrien la( en ik en toen is Jantje wegceloopeE dwaald. We zijn zoo vree9elijk geweest. Arthyr was dus Jantje, Jantje waschvrouw. zooal9 zijn zusje ons Was dat n»et vreeselijte jammer?" ..En hij heeft al onze broodjes op en zei Jaap, terwijl wij naar binnen let Do J k re ie EU lil r

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1928 | | pagina 18