Het Sneeuwklokje. MUIS-GESPUIS ANEKDOTE. ©r kwjvï een mist voor zijn oogen. Maar wat er ook gebeuren m^eht. huilen wilde bij met. Hij slikte zijn tranen dus dapper in en keek zijn nieuwen vriend weer aan, toen deze vroeg: „Hoe ben je hier gekomen, beste jon gen V' „Het grootste gedeelte hebben we geloo- pen en een eind gespoord,luidde het ant woord. ,,Zoo! Nu dan moet je nog een kioifl eindje verder loopen en met mij mee naar huis gaan. Richard Manders was mijn vriend en jij hebt ods poesje en misschien zelfs onze kleine moid tegen die ruwe jon gens beschermd. Het is juist etenstijd en dat treft dus mooi. Nellie, loop vlug naar huis. Moeder staat al aan de deur op je te wachten." Zij liepen nu door betere straten en kwamen langs nettere huisjes. Aan één er van stond een moederlijk-uitziende vrouw angstig uit te kijker» en in het volgend oogenblik vloog Nelly haar in den armen. „0 moeder, ik heb Kilty terug en Vader heeft een jongen met zoo'n aardigen hond gevonden. Alleen Kitty schijnt hem niet aardig te vinden, want zij zet een hoogen rug tegen hem op."^ „Maar waar ben je toch geweest, Nelly? We begrepen maar niet, waar je bleef en Vader is je gaan zoeken." „Alles is nu in orde, vrouw. Ik heb haar gevonden of liever deze jongen vond haar en hielp haar in den nood. Hij toonde zich een ware ridder Ik heb hem dus mee gebracht om met ons te eten." En met enkele woorden vertelde hij het verhaal, terwijl Nellie van plezier in de handen klapte bij het zien van de mooie kunsten, die Pat vertoonde. Zeker rook hij den heerlijken geur van het eten, dat juist klaar was. En juffrouw Dainton noodigde nu allen aan tafel. (Wordt vervolpd). (Een sprookje). Vele eeuweD geleden, toen de zeeroo- vers nog de zeeën onveilig maakten °n ook vooral de schrik der visschers waren, overvielen die booze lieden op zekeren nacht een gToot, welvarend visschersdorp aan de Fransche kust, plunderden dit ge heel uit, namens zelfs de netten der vis schers mee, en, alsof dit nog niet genoeg was, voerden zij vele visschers, als hun slaven, mee. Ze bekommerden zich er zelfs niet om, of dae arme mannen vrouw en kinderen hadden; ze keken alleen naar jonge en sterke lieden, en die namen zij allen mee. Nu bevond zich onder al die ongelukki- gen ook een visscher, die kort geloden zijn vrouw en twee kinderen door den dood verloren had. Eén kind was hem nog over gebleven, een lief tienjarig meisje, dat Yvonne heette. Op dien vreeselijken dag, toen de zee roovers haar vader wilden wegvoeren, had Yvonne zich, als radeloos van droefheid, aan hem vastgeklemd en ze had schreiend uitgeroepen,,Ach, neem mij toen ook mee, vader!" Doch de woeste zeeroovera rukten haar uit haar vaders armen, en de allerwreedste sleurde haar mee en sloot haar op m een hut. Dienzelfden avond, toen de zeeroovers reeds lang met him buit het dorp hadden verlaten, vluchtte Yvonne door één der vensters, en zoodra zij buiten de hut was, liep zij naar het strand, denkende dilér haar veder nog te zullen vinden. Toen ze daar echter een ouden visscher ontmoette, die haar vertelde, dat haar vader als slaaf was meegevoerd en wel nooit meer zou terugkeeren, verliet het arme, bedroefde kind nog dienzelfden nacht het dorp. Ze liep al maar verder, totdat zij uitgeput door verdriet en ver moeidheid op een landweg neerviel. Daar vond haar den volgenden dag één der boe ren uit de streek. „Wie ben je, en waar kom je vandaan V' vroeg hij. Yvonne vertelde hem daarop schreiende van het gToote leed. dat haar overkomen was, en ze vond het een uitkomst, toen de boer haar meenam en zeide, dat zij in zijn Diepe duister, Vloere-fluister, Trippel-trapjes, Haastestapjes, Glure-gaatje Muizen-paadje 1 Slim kabouters, Snoépc-stoutens Wip; met hipjo Glippert Flipje Glad op vloertje, Boppe-broertje, Neefje Jaapje, (Smtil'le-paapjc Zusje Li esje, Zwager Driesjc, Moek' en manke meue Greetje, Hippen hupsch door 't vlocren-rectje! Flipje likt uit pannetje, Jaap uit kleuter-Kannetje, Meutje snoept een suikertje, Bop snuift aan een ruikertje, Dries neemt ol boel gulzig hapje, 't Zoetste zoet van grieze-papje, Liesje hapt in loomig kaasje, Paatje proeft van prikke-glaasje, Mietemaatje mummelt zacht, Meue Greet houdt waarschuw-wachtl Owéeverkouden Liesje, Kucht héél luid jeelucht een niesjej fcSchrikke-tuimelt gulzig Dricsje Diép in 't grieeje'l... Arme Jaapje Zwaér verslikt in heerlijk raapje, Ménsclien-beenen komen loopen,... St! stst!... gaat gangdeur open.- Meue wadi-schuwt,... Maatje zucht,.- Rapjes, rapjeé, zonder rucht Héél de bent door 't reetje vhichtl... Wat 't komend Aagje zoekt en ziet En vindt en vangt... snoép-muiejes nietII CLARA WITTE. huis kon blijven en de ganzen hoeden. Ze wist echter nog niet, hoe gierig de boer was, en hoe inhalig de boerin. Dit bemerK- te Yvonne pas, nadat zij een maand de ganzen had gehoed. In die maand had ze liiets anders te eten gekregen dan droog, grof brood en aardappelen, en zelfs geen stuiver liad zij als Loon voor haar diensten ontvangen. Docli ondanks dit alles bleef Yvonne haar plicht doen. Op een dag, toen zij. onder het hoeden der ganzen, aan haar vader dacht, en daar door erg bedroefd werd. zag ze op het veld een klein, groen plantje op een plek, waar zelfs geen gras groeide, en omdat ze veel van bloemen en planten hield, kreeg Yvonne medelijden met het eenzame plantje. „Lief, klein sprietje," zei ze, „je staat kier zoo eenzaam. Je bent zeker even een zaam als ik. Daarom zal ik je meenemen en dicht bij de schuur, waarin ik den nacht doorbreng, in de aarde planten. Dan zullen wij beiden niet meer eenzaam zijn. En als de sneeuw valt, dan zal ik je met stroo dekken..." Dien avond, zoodra zij met de ganzen thuiskwam, plantte Yvonne het kleine plantje in een hoekje dicht bij de schuur. En zoodra de nachtvorsten kwamen, dekte zij het met stroo. Zoo brak de Kerstnacht aan. In dien nacht, terwijl Yvonne, rillende van koude, in de schuur onder een verslo ten paardendeken lag, hoorde zij klokken luiden. „Wat vreemd, dat nu reeds de klokken luiden", dacht ze. Met die ge dachte sliep ze ook even later in en toen droomde zij, dat het kleine, groene plantje bij haar stond en tot haar sprak: „Yvonne, 't zijn niet de klokken van 'n kerk, die ge zooeven hebt hooren luiden; 't zijn mijn kleine klokjes, die nu nog' onder de aarde zijn verborgen. En weldra zullen die klok jes, mijn kleine, witte bloempjes, bloeien, voor u alleen Yvonne..." Yvonne dacht niet verder na over dn en droom. Doch ziet, in 't begin van Februari, toen een dik sneeuwkleed de velden dekte, zag Yvonne, dat bet plantje frisch en groen uit het stroo omhoog stak, en dat aan de teere groene sprietjes kleine, witte bloempjes hingen, juiBt alsof het witte klokjes waren. Zoodra ze zich over het plantje heen boog, om de klokjes nauwkeu rig te bekijken, hoorde zij weer bijna de zelfde woorden als in haar droom: ,,ïvonne 't zijn mijn kleine klokjes... Weldra zui len die klokjes, mijn kleine, witte bloempjes, bloeien, voor u alleen, Yvonne." Ja, voor héar alleen bloeiden de kleine witte klokjes! Dit begreep Yvonne nog beter, toen ze voortaan verstond, wat de klokjes, die zij den naam van Sneeuw klokjes" had gegeven, haar vertelden. Zoo vertelden dan ook weer de klokjes, toen ze voor de vierde maal uit de sneeuw waren gekomen, dus na vier jaren, aan Yvonne, dat zij naar het visschersdorp moest terugkeeren. „Daar zult ge iets te rugvinden en weer onuitsprekelijk geluk kig worden," luidden de klokjes. En Yvon ne deed, zooals de klokjes hadden geluid voor haar alleen. Maar eerst groef ze het plantje op uit de nareïe en ze nam het mee naar haar dorp, waar ze werkelijk weer héél gelukkig werd. Want ze vond er haar vader en nog andere visschers terug, die door de zeeroovers waren weggevoerd, en die hun vrijheid hadden teruggekregen toen op een dag de zeeroovers door sol daten werden gevangen gienomcn. Yvonne had het plmntje in de aarde ge zet, dicht bij haar hut, en daar bloeiden» en groeiden toen iedere lente de sneeuw klokjes. Ze bloeiden daar nóg schooner dan in het hoekje bij de schuur van den boer, en ook vermenigvuldigden zij zich, ea zoo kwamen zij overal uit de aarde op. „En dit is nu nog altijd zoo", zegt het »p rook je. TANTE JOH. Ingezonden door Annie en Adri Bavelaar. Er wordt gebeld, de deur gaat open. „Wie bent u mijnheer 1" „De pianostemmer der firma Muller. „Wij hebben u toch niet besteld „U zelf niet, maar uw buren aturen mij om uw piano te stemmen."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1928 | | pagina 18