'rof. HUGO DE VRIES, 80 jaar. )eGrijzeDame 58s" Jaargang LÈIDSCH DAGBLAD, Donderdag 16 Februari 1928 Derde Blad No. 20837 EERSTE KAMER. De Hollandsche Wasch vrouw JE ZEEPPOEDER FEUILLETON. Prof. dr. HUGO DE VRIES. Vandaag viert prof. Hugo de Vries, de leerde met een wereldreputatie, zijn t-aoh- jEten verjaardag. De man, die tien jaar deden bij het neerleggen van zijn profes- ra&t op zoo grootsche wijze is gehuldigd, 1 ook op dezen dag wel niet te klagen bbea over de bewijzen van sympathie en Edeleven uit alle kringen van ons volk I s eerste teeken daarvan kan beschouwd trden het feit dat de Senaat der Land er Hoogeschool te Wagen in gen gi ster oid besloten heeft hem het eere-docto- r in de landbouwkunde te verleenen. bi. De Vries werd den 16den Februari i te Haarlem geboren, studeerde van i tot 1870 te Leiden, waar vooral prof. !enka veel invloed op zijn studie had, promoveerde daar in 1870. In dit jaar i 1S71 studeerde hij te Heidelberg bij ifmeister em te Würzburg bij Sachs. Na- hij leeraar aan de H.B.S. met 5-j. c. i de Openbare Handelsschool te Amster- awas geweest, ging hij terug naar Würz- irg en later naar Halle, om aan een op- acht van het Pruisische ministerie van cdbouw te kunnen voldoen, n.l. het be- udeeren van eenige landbouwgewassen laver, maïs, aardappel). In 1S77 werd hij noemd tot lector in de plantenphysiolo- e te Amsterdam, in 1878 tot buitengewoon wgleeraar en in 1880 tot gewoon hoog waar. Verscheiden universiteiten tracht- i hem aan zich te verbinden, het laatst 1910) de Columbia-University te New- ork. Toen De Vries hiervoor bedankte, left Amsterdam hem een nieuw Laborato- i gebouwd. Dat De Vries in het buiten lid hoog gewaardeerd werd, blijkt uit de irschillende eere-doctoraten, dit hem wei- i aangeboden en uit vel® andeT© hooge «lerscheidingen, die hem te beurt vielen. Hugo d© Vries heeft zeer veel geschreven, coral op physiologisch en genetisch ge- ied. Zijn proefschrift: ,,De invloed van de mperatuur op de levensverschijnselen der anten" (1870) wees reeds in die richting, i va® zijn voornaamste werken is ,,Die utationstheorie" (1901); dit werk gaat een groot deel over de St. Theunis- bem (Oenothera Lamarckiana) en haar mutanten. Over hetzelfde onderwerp han- deelt ook .,Gruppenweise Artbildung" (1910). Zijn studies, die in tijdschriften ver schenen waren, werden door vrienden en vereerders in zes lijvige deelen vereenigd: Opera periodicis collata" (1918), waarin niet minder dan 150 artikelen zijn opge nomen. Na het- ontvangen van zijn eervol emeritaat, vestigde De Vries zich in Lun- teren. Naar aanleiding van zijn SOsten verjaar dag schrijft het orgaan der Alg, Ver. voor Bloembollencultuur o.a. ,,In het orgaan onzer vereeniging, die reeds een groot aantal jaren prof. De Vries onder haar eereleden mag tellen, is een vermelding van de groote beteekenis van het werk van Hugo de Vries niet noodig. Zijn onderzoekingen over den levenden in houd van de cel het protoplasma zijn pioniersarbeid op het gebied van het erfe lijkheids-onderzoek en haar verband met de variabiliteit, waarop de bekende muta tietheorie-De Vries is gebouwd, zijn, naast zooveel ander uiterst belangrijk werk, ook in de bloembollenstreek hoogelijk gewaar deerd. Er is nog een speciale reden, om bij dezen gedenkdag stil te staaD. Voor hen, die de hyacinthencultuur beoefenen, doordat zij bij het denken aan prof. De Vries, herin nerd worden aan het feit, dat het aan diens advies is te danken, dat in 1883 zijn leer ling, dr. J. H. Wakker, in het verloopen jaar overleden, werd belast met het on derzoek naar oorzaak en bestrijding ran het geelziek der hyacinthen. Het nauwe contact, een vriendschapsband, die er be stond met den toenmaligen voorzitter der Alg. Vereeniging, J. H. Krelage, zal aan dit initiatief wel niet vreemd zijn geweest. Door de visie die prof. De Vries op dit ziekteverschijnsel had, werd zijn bekwamen leerling den weg gewezen tot een succes, dat in wetenschappelijke kringen opzien baarde en voor de practijk rijke vruchten afwierp. En al nou het waar zijn, dat niet alle theoretische conclusies, waartoe prof. De Vries jaren geleden kwam, op het oogen- blik meer worden aangenomen, de belang rijkheid van zijn onderzoekingen en raad gevingen is daarmede niet verminderd. Zoowel op het gebied van de erfelijkheid, als b.r. op het zooeven aangeroerde ter rein, is prof. De Vries een pionier geweest, wiene spoor velen zijn gevolgd, wetenschap en practijk tot zegen." De samenvoeging der militaire departementen Voor- en standers aan het woord. CVervolg van gisteren). De heer HEERKENS THIJSSEN (R.K.) verzet zich met grooten tegenzin tegen het ontwerp, daar hij den minister als een uit stekend bewindsman beschouwt. Maar daarom begrijpt spr. niet, dat de minister trots de waarschuwingen van vele zijden blijft vasthouden aan het voorstel. In 't algemeen deelt spr. in de meeningen van den eersten spreker, doch hij spreekt niet namens zijn politieke vrienden, hoewel daarvan zelfs meerdere aan zijn zijde slaan. De minister blijft aan het ontwerp vast houden, doch hij blijft niet altijd van een zelfde meening, zooals spr. heeft opgemerkt, maar laken wil hij dat niet. Een sterk staatsstuk is het ontwerp niet; in de eer ste plaats reeds niet overtuigend wat be treft de verklaring omtrent de beteekenis van enkele onderdeelen der Marine. Hij beschouwt de Marine slechts als een stra tegisch onderdeel, maar het Marinedepar tement eischt heel wat meer dan zorg voor verschillende onderdeelen. Onze geschiedenis leert ons. dat onze vloot wat meer is dan een onderdeel van de weermacht, die onze kust beschermt. En wie bij de Marine werkzaam is moet op en top een zeeman zijn, in de eerste plaats het hoofd van dien dienst. Een zeer bevoegd zeeman is door spr. geraadpleegd, men heeft dat spr. bijna kwalijk genomen, maar als men geen deskundige is, moet men wel een deskundige raadplegen. Hij heeft een gepensioneerd opperofficier der Marine en andere autoriteiten gesproken, doch geen hunner heeft zich voor het voor stel verklaard. Nederlanders vindt men over de gansche aarde verspreid. Zij vormen een uitge- breiden schakel voor onzen handel en deze heeft vlagvertoon ten zeerste van noode, dat valt niet te ontkennen en als men on ze Marine tekort doet, doet men daardoor onze natie tekort. Maar ook in wereld streken, waar onrust heerscht of dreigt is het goed, zelfs onvermijdelijk, dat onze vloot zich vertoont. Dat leert ons, dat onze vloot niet enkel de landsdefensie tot taak heeft. Tegen mo gelijke imperialistische neigingen kan par lement en ook ministerie waken. Spr, wijst in verband hiermede op het adres uit han delskringen tot de Eerste Kamer gericht om het ontwerp te verwerpen; zij behooren tot den kring, waar men geen geld over den balk gooit en toch zijn zij gekant te gen dit bezuinigingsvoorstel. Dat zegt veel. En overigens zijn het volstrekt niet uit sluitend belanghebbenden die zich tegen het voorstel kanten. Wat betreft de defensie van Indië, de voorstelling, dat het departement van ma rine daar feitelijk weinig mee te maken heeft, is volkomen onjuist. De vlootvoogd in Indië hangt geheel af van het Depar tement wat betreft de formatie van per soneel en materieel en dus moet de mi nister, die daarover le beslissen heeft vol komen op de hoogte zijn. Spr. ontkent dat door aanneming van het voorstel belangrijke bezuinigingen zal worden bereikt. De heer DE MURALT (V B.) re vermoe delijk voorstander van 't ontwerp. Hij wijst er op, dat de Eerste Kamer hoofdzakelijk tot taak heeft te onderzoeken of een wet schadelijk is voor 's lands belang. De mé rites van een ontwerp komen eerst in de tweede plaats aan de orde. Spr. ontkent, dat er in breede lagen van ons volk belangstelling voor dit ontwerp wordt gevonden. Men heeft alleen belang stelling voor het misbaar, dat van belang hebbende zijde er tegen is aangeheven. Het ontwerp ligt in de neutrale zone, en de minister had dus gelijk een kwes tie die al 25 jaar hangende is, tot oplos sing te brengen. Het geheele ministerie is voor het voorstel, in de Tweede Kamer heeft de politiek, het debat en de stem ming er over niet bcheerscht en dus is het niet te verwonderen, dat in de Eerste Kamer hetzelfde is waar le nemen. Belangrijke bezuiniging valt het ontwerp niet le verwachten, dat erkent spr. ten vol le, doch niettemin is hij voorstander er van gebleven trots hij alle verslagen cn brochures over de zaak heeft gelezen. Het is verbazend, wat er al legen den minister is geïnsinueerd! Met den eenslemmigen tegenstand van deskundigen steekt spr den draak; men doet het best met daar niet te veel naar te luisteren. Men kan toch van marineofficieren niet anders ver wachten, als dat zij zich legen het fusie denkbeeld verzeilen. Het is volstrekt geen steekhoudend be zwaar dat één man het nieuwe departe ment niet zou kunnen beheeren en even min dat men zonder deskundigen aan het hoofd geen continuiteit krijgt. Juist de op eenvolging van deskundigen is oorzaak van de afwezigheid van. continuiteit. Voor spr. staat het heelemaal niet vast, dat een marineman aan 't hoofd der ma rine moet staan. Evenals in Engeland en Frankrijk kunnen hier best burgerstaatslie den 't departement behoorlijk beheeren. De Vlootwet is destijds het best verdedigd door den oud-chef van den topografischen dienst Van Dijk en weleer heeft minister Van IJselsteyn het best de voorgestelde kruisers verdedigd. Hoe goed fusie kan werken, bewijst de samensmelting van Binnenl. Zaken en Landbouw; en de heer Kan is de minister uit wiens handen het werk het eerste los komt. Een ramp heeft oud-minister van Dijk de fusie genoemd, maar dat is een zeer overdreven groot woord. Heeft die afge vaardigde zelfs niet dezen minister gehul digd als minister van oorlog doch ook als minister van marine? Dat klopt toch niet met elkaar! De splitsing van de marine wordt telkens als een boeman voor den dag gehaald. Oud minister Colijn is met die splitsing het eerst voor den dag getreden, maar hij deed dat om de heele vlootkweslie uit de politiek weg te halen. Die splitsing heeft echter verwarring in de geesten gebracht. Zijns inziens is die splitsing noodig en reeds aan den gang, ech ter als een goedaardige splitsing, ten einde een einde te maken aan het groot overcom pleet hier te lande. En die splitsing werkt zeer goed tot oplossing van de personeel- kwestie. Waar men waarschuwt tegen de splitsing ter zee, ziet men totaal over het hoofd, dat de landmacht reeds lang is ge splitst, en de minister van oorlog over de In dische landmacht niets heeft in te brengen. Spreker komt er ook tegen op uitspraken van mannen als de heer Brautigam ten gunste van het voorstel uit te spelen als be zwaren tegen liet onderwerp en betoogt, dat dit ministerie niet willens en wetens met voorstellen zal komen, welke schade zal brengen aan de weermacht van Indië. Men heeft daar veel meer belang bij een goede marine dan ten onzent en dat weten de mi nisters allen zeer goed. En zeker is het een leugen aan minister Lambooy te verwijlen, dat hij de personeelsformatie te klein doet zijn. Minister LAMBOOY ontkent dit ten stel ligste. Er zijn in Indië thans 125 man meer op de vloot dan bepaald is en terwijl de mi nister bij de nieuwe organisatie 2100 man aan Indië wil toestaan, heeft de vlootcom- mandant verklaard aan 2000 man genoeg te hebben. De heer DE MURALT: daaruit blijkt het een leugen, dat de minister de weerkracht van Indië zou verminderd hebben. In de gezagsverhoudingen komt door de fusie geen verandering, hel kabinet blijft in zijn geheel verantwoordelijk voor de alge- meene Indische defensie, de minister van Marine is slechts leverancier van materiaal RECLAME. 1689 en personeel en de organisatie, de gewone dienst enz. gaat in Indië buiten den minis* ter om. Het bezwaar tegen één man voor twee departementen weegt voor spr. niet, en het argument, dat de minister steun vindt bij de nihilisten, acht hij kinderachtig. De vrijzin* nig-democraten in de Tweede Kamer waren geen voorstanders als défaitisten, maar als begunstigers. Spr. hoopt dat de Kamer zich niet zal laten van de wijs brengen door de hetze tegen dezen minister. Mevrouw POTHUIS—SMIT (S. D. A PJ is vóór het ontwerp, niet omdat het de vloot zou verbeteren, maar als voorstandster van ontwapening, daar de fusie de oorlogsparaat* heid van onze weerbaarheid zal doen in* krimpen. Als anti-militariste en pacifiste is zij dus voorstandster en dat omdat de mi* nister bezuiniging er van verwacht. Spr. is het daarmede eens en in die bezuiniging zit het aantrekkelijke van het voorstel. De tegenstanders willen echter handha* ving der traditie en uitbreiding der marine. Wat zij daarmee bedoelen blijkt wel uit een! artikel van ,,Onze Vloot", door spr. geciteerd- Zij denken niet aan bezuiniging, doch aad uitbreiding van de vloot Ook het Marineblad spreekt in dienzelfdcn geest en wijders citeert de spr. een artikel van den heer Umbgrove in de „N. Crt.' tot toelichting van een adres ten gunste van verwerping, geteekend door bankiers, direc* teuren van petroleummaatschappijen, enz. Ten slotte critiseert spr. den open brief van ,,Onze Vloot", alsmede de onlangs ver* schenen brochure dier Vereeniging. Uit al die artikelen spreekt eenzelfde geest, een! geest, die juist een andere richting uit wil dan de minister, een geest ook, die zich ooti elders openbaart. De heer BLOMJOUS (R.-K.) betoogt del noodzakelijkheid van het onderhoud van een voldoende weermacht. De dagen van 191^ hebben dat wel zeer duidelijk bewezen. Vooral in Indië is dat noodig, doch in 191-4 was onze vloot zeker niet voldoende ge* weest, als we tot actief optreden genoopt waren geworden. Maar ons lidmaatschap van den Volkenbond legt ons den plicht op voor een behoorlijke weermacht te zorgen, Is dit onderhavige wetsontwerp in overeen* stemming daarmede? Spr. betwijfelt dit, spe* ciaal wat betreft de verdediging van ons Indic. Wij staan tegenover het vraagstuk dee fusie in een eigenaardige positie. Er moet, wat de defensie betreft, wel eenheid bestaart tusschen moederland en Indië, maar het ia onmogelijk behoorlijk voor de Indische de* fensie ter zee te zorgen zonder splitsing ert het doet spr. leed, dat minister Lambooy. die gedachte weleer door hem voorgestaan, heeft laten schieten. Dat de personeelskwestie daarbij den doorslag heeft gegeven, kan spr, niet dadelijk aanvaarden. De vroeger op dert voorgrond gebrachte bezuinigingsmotieven zijn intusschen steeds meer op den achter* grond gekomen, feitelijk verdwenen. Trou* wens aan bezuiniging door de fusie gelooft spr. niet bijzonder. Maar de minister be* weert, dat de samenvoeging een deugdelijks weermacht zal geven. Spr. gelooft dat niet, omdat bij de fusie twee ongelijksoortige grootheden worden vereenigd, die icdefl onder 'eigen technische leiding moeten blij* ven staan en de toekomst der marine hangt van die fusie af. De eenheid van het Rijk; acht spr. zelfs er door bedreigd. De VOORZITTER verdaagt hierop ds vergadering tot heden om elf uur voormid* dags. Uit het Engelsch van HENRY SETON MERRIMAN. Zij kwam, en zij zag, maar zij had dusver nog niets gezien, dat het Afwinnen waard was. Zoovele van haar ihoolvriendinnen, die getrouwd waren op aandrift van het oogenblik, uit louter n''menteele redenen, hielden nu verblijf, s vreeselijke en afgetobde waarschuwin- !n. in een wijk van de voorstad, waar de uur weinig en het bevolkingscijfer hoog as- Als er iets bestond dat miss Jones leer verachtte dan liefde in een hutje, dan as het de onbehagelijkheid van een wo- lcü in de voorstad. Agatha, in één woord, was van plan beter tocht te komen, en zij was haar moeder arubaar, dat zij dit voorzien, en door een arende opvoeding mogelijk gemaakt had. "^schijn]ijk zat zij hierover na te den ierwij] zij heur haren borstelde, want '1 was in diep gepeins verzonken. Er werd au de deur geklopt een bescheiden, ver ten klopje kom binnenl" riep Agatha. °Pen en °P ^en drempel ver- 0?n mrs Ingham-Baker, dik en poeslief, e.en belachelijke purperen kamerjapon. 'k binnenkomen en mij bij je vuur ^nen. lieve?" vroeg zij nederig, „het F"lnf haast uit." a' komt." zeide Agatha, „omdat u bang «ent T(»r de meiden," Mrs. Ingham-Baker sloot de deur en kwam met eigenaardige pasjes, steelsge- wijze, naar het vuur. Het zou niet der waarheid getrouw zijn. te zeggen, dat zij op de teenen kwam, haar lichaamsbouw leende zich niet tot de wijze van zich voort bewegen. „Wat speelt de graaf prachtigI" zeide de moeder. „Prachtig!" antwoordde de dochter. En geen van beiden dacht aan Cipriani de Lloseta. Mrs. Ingham-Baker slaakte een zucht. „Ik geloof niet." zeide zij, „dat hij ooit weer zal trouwen." Het meisje gaf een ruk met haar mooie hoofdje. „Ik geloof niet, dat iemand hem zou wil len hebben!" Zij hoorde niet tot hen, die een veld tocht meemaken en nederlaag erkennen. Mrs. Ingham-Baker zuchtte weer. „Hij moet heel rijk zijn! een paleis in Barcelona een paleis I" „Andere menschen hebben kasteelen in Spanje." hernam Agatha, zonder een zweem van dat kinderlijk respect, waarin onze grootmoeders zich verheugden. A-gatha had niets, wat ouderwetsch of verouderd was over zich zij was integendeel uiterst modern. De oudere dame begreep de zinspeling niet en verzonk in diep gepeins Zij ver onderstelde, dat Agatha gedanst had met andere rijke Spanjaards, en dat zij haar kleine vinger slechts behoefde op te steken om een van hen te krijgen Haar houding tegenover haar dochter was die van een oud strijder die zijn best gedaan heeft in een vervlogen tijd en nu verstandig genoeg is om het dieper inzicht en de meerdere ken nis bij de moderne wijze van oorlogvoeren, le erkennen en zeer tevreden is met een klein commando in de achterhoede. Om de vergelijking door te voeren, maak te zij nu uit deze voorloopige verkenning op, dat de jongere en bekwamere generaal aan het front op het punt stond zijn plan van aanval te veranderen. Inderdaad was zij niet binnengekomen om zich te warmen, maar om inlichtingen in te winnen. „Mrs. Harrington schijnt eTg op Luke ge steld," zei Agatha achter haar haar. „Ja," antwoordde mrs. Ingham-Baker, voorzichtig voortrukkend, „buitenge woon! Die arme Fitz loopt hard kans ont erfd te worden." „Fitz heeft voor zichzelf te zorgen." meende de jonge dame. „Zeide zij nog iets tegen u. toen ik naar bed was? Daarom ging ik weg." Mrs. Ingham-Baker gluurde naar de deur en trok haar kamerjapon dichter om zich heen. „Wel," begon zij met groote woorden rijkheid. „natuurlijk zeide ik wat een aardig man Luke was. zoo flink en eenvoudig en zoo al meer. En zij was het volkomen met mij eens. Ik zei, dat hij toch nog wel voor uit zou komen, en haar tenslotte geen schande zou aandoen na al haar goedheid." „Wat bedoelde u daarmede?" vroeg Agatha. „Ik weet het niet. lieve, maar ik zei hel En zij zei. dat zij dit hoopte. Toen vroeg ik haar of zij wist. hoeveel zijn loon of salaris of hoe zij het ook noemen, bedroeg, en wat zijn vooruitzichten waren. Zij zeide niets van zijn salaris te weten, maar dat zijn vooruitzichten een heel andere zaak waren Ik deedalsof ik niet begreep, wat zij meende. Toen zuchtte zij even en zei, dat men niet kon verwachten altijd te blijven leven. Ik zeide dat ik wel zou willen, dat dit met sommige menschen wel het geval was, en toen lachte zij heel kluchtig. „Het schijnt, dat ge het niet heel goed gedaan hebt", merkte de jongere en meer wetenschappelijke strijdster bedaard op. „O. maar het was alles in orde, Agatha- lief. Ik begrijp haar zoo goed. En ik zeide, dat ik er van overtuigd was. dat Luke ver diende, al wat hij zou krijgen; dat het na tuurlijk met Fitz anders was, omdat zijn leven kant en klaar voor hem ligt. En zij zeide, dat ik volkomen gelijk had". Het verslag was ten einde en Agatha zat eenige oogenblikken met den borstel op haar schoot, in het vuur te staren met de diepzinnige bedachtzaamheid van een kalm krijgskundige. „Ik weet zeker, dat hij van je getroffen was" zeide de moeder met vuur. Bij slot van rekening was zij slechts ge schikt voor een heel klein commando, heel ver in de achterhoede. Zij zag niets van het eigenaardig licht in Agatha's oogen. „Denkt u dat?" zeide het meisje droo- merig. „Ik ben er zeker van." Agatha begon weer met het borstelen van haar haar. „Waarom denkt u dat?" vroeg zij, van achter haar kronkelende haardos. „Hij heeft zijn oogen niet van je af ge houden. toen je den graaf accompagneerde". Plotseling stond het meisje op en ging naar haar toilettafel. De kaarsen waren ontstoken, aan iederen kant van den spie gel een. v,Zeide zij nog niets over Fitz?" vroeg zij eenklaps, klaarblijkelijk wenschend van onderwerp te veranderen, wat mrs. Ing ham-Baker niet poogde te begrijpen. Zij was geen slimme vrouw. „Niets". Agatha kwam terug en ging weer zitten, „En u weet heel zeker, dat zij precies zei, wat u mij verteld hebt, over niet te vern wachten altijd te blijven leven." „Heel zeker." Toen volgde een lang stilzwijgen. Op straat, onder de ramen, klonk het ratelend geluid van een voorbijgaand rijtuig, door de nachtelijke stilte. Buiten op den schoorsteen, die met Agatha's kamer in verbinding stond, was waarschijnlijk een windvanger werd van tijd tot tijd een zacht gekreun gehoord, blijkbaar van den haard komend. Agatha leunde voorover met haar kin op haar beide handen, haar ellebogen op haar knieën. Haar haar hing bijna tot op den grond. Peinzend staarde zij in de kolen. De oudste krijgskundige wachtte in eerbiedig zwijgen. „Veronderstel, zei het meisje eens* klaps en hield toen op. „Ja, lieveling." „Veronderstel, dat wij de uitnoodiging van de Daneford's aannemen?" „Om naar Malta te gaan?" „Ja, om naar Malta te gaan". Eenigzins verbijsterend, afgemat, verviel mrs. Ingham-Baker in een verlegen mij mering. Deze moderne strijd wa9 zoo inge wikkeld. De jongere krijgskundige scheen geen antwoord op haar veronderstelling le wachten. Zij ging zoo volkomen op. in het volgen van den loop van haar eigen ge dachten. alsof zij alleen in de kamer ge* weest was. (Wordt vervolgd). J

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1928 | | pagina 9