VOOR DE JEUGD V LEIDSCH DAGBLAD "41F 69"* Jaargang Een Opgewekt Begin. Vrijdag 6 Januari Hoe het met Fidel sfl'ep No. I i NIEUWJAARSVERHAALTJE door C. E. DE LILLE HOGERWAARD. Reeds maanden aan één stuk lag Doortje Veltman in het groote Kinderziekenhuis op de zaal met de vele witle bedje? In elk van die bedjes lag een kind, een 2 Kind. Doortje had zóó gehoopt voor Nieuwjaar thuis te mogen komen. Eerst dacht ze: „Als ik maar vóór Moeders verjaardag in Novem ber thuis ben." Maar toen daarvan geen sprake was, had zij zichzelve voorgehou den: „Dan maar vóór Sint Niklaas!" 't Was echter anders geloopen: Sint Nicolaas had Doortje en alle andere kinderen in het Ziekenhuis met zijn trouwen Zwarten Piet opgezocht, 't Was een heerlijke middag ge weest, maar toch Ook den Kerstboom had Doortje in het Ziekenhuis gezienI Wat had ze aardige cadeautjes gekregen 1als zij nu maar Vóór Nieuwjaarl Maar neen, weer was het anders uitgekomen en het was dan ook met een betraand gezichtje, dat Moeder Doortje den dag vóór Oudejaar op de zaal had aan getroffen. En al had Moeder ook nog zoo haar best gedaan, Doortje wat op te vroolij- ken, 't was haar niet mogen gelukken. Doortje was zóó in tranen, dat Moeder er zelve verdrietig van geworden was. En nu was het Oudejaarsavond en kwam er geen bezoek. Liesje, Doortje's rechter buurvrouw was juist door haar Moeder ge baald om mee naar huis te gaan. Geluk kige Liesjel O, hoe balde Doortje onder de dekens de kleine vuisten, omdat zij niet weg mocht, zij natuurlijk weer niet! Wan neer zou haar beurt dan toch eindelijk eens komen? En zij snikte het opnieuw uit Zoo trof de Hoofdzuster, die eens een kijkje kwain nemen op de zaal, Doortje aan. „O. poortje, kind, wat 'n waterlanders! Laat die maar in 't Oudejaar achter, hoor! In 't Nieuwejaar moet de zon schijnen." „Ik moet ook altijd hier blijven!" klonk het eindelijk half gesmoord van onder de dekens. „Ja, dat is wel een tegenvaller," zei de Zuster nu, „maar Doortje, vertelt mij eens: wat zie je liever zelfs al lig je hier op de zaal dat 't regent of dat de zon schijnt?" ,,'k Weet het niet!" klonk het onwillig terug. „Nu, ik weet het wel. Ik zie de zon het liefst. Jij toch zeker ook?" Doortje knikte even. Zij begreep niet, waar de Zuster eigenlijk heen wilde. „En toch regent het in ons kikkerlandje dikwijls," ging de Zusier voort, „en dus moeten we 't zonnetje van binnen maar zooveel mogelijk laten schijnen." „Hoe kan dat nou, als je ziek bent vroeg Doortje onwillig. „Wel, je kunt toch altijd de lichtpuntjes opzoeken, Doortje, want die zijn erl Lag je hier niet gezellig met al die kinderen?" Doortje knikte bijna onmerkbaar. „En heb je er wel eens over nagedacht, hoe het zijn zou, als je de genoeglijke be zoekjes van Vader en Moeder, Keesje, Wira en Annie moest missen?" ..Nee Zuster, eigenlijk heb ik daar Droit over nagedacht Ze kome ntrouw en en ze zijn altijd lief voor me, maar ik ik kan nooit eens iets voor hen doen!" „Wou je dat dan graag?" vroeg de Zus- ter.- Doortje knikte gretig. „Maar dan weet ik toch iets. waarmee je hun plezier kunt doen." ging de Zuster voort, ,,'t misschien niet gemakkelijk, maar als ernstig wilt. kun je het wel „En ik moet hier altijd liggen! Wat kan ik dan doen, zeg u nou zelf eens. Zuster?" „Je kunt wat voorkomen. Doortje". „Maar wat bedoelt u dan toch, Zuster? Ik begrijp er niets van" „Wel. toen Moeder gistermiddag weg ging kwam ik haar juist op de gang tegen. Moeder was erg bedroefd: ze huilde „Omdat ik nog niet thuis mocht komen". „Neen. dat was het niet. Daarvoor is Moeder te verstandig. Ze huilde, omdat jij zoo verdrietig was". „Maar dat kan ik toch niet helpen, Zuster!" „Probeer eens wat vroolijker te zijn en het zonnetje van binnen te laten schijnen, Doortje. Je zult zien, hoe blij Moeder dan is. Wil je 't probeeren, werkelijk ernslig pro- becrcn?" „Jawel. Zuster.maar. „Nee. nee geen marendie laten we in 't Oude Jaar. Stop ze maar in den zak van mijn schort. In 't Nieuwe jaar probeeren we heel opgewekt te zijn. alleen aan pret tige dingen te denken Beloof je mij, dat je 't probeeren zult. Moeder blij te maken?" „Ja. Zuster", zei Doortje nu met ferme stem en er schitterde al iets vroolijks in haar oogen. Toen het den volgenden dag Nieuwjaar was en Vader en Moeder samen bij Doortje's bed kwam. had Doortje heelemaal geen ver drietig gezichtje Ze lachte zelfs, terwijl zo zei: „Veel geluk in 't Nieuwe Jaar, Vader en Moeder". En Vader en Moeder wensehten ook haar geluk. Moeder zag onmiddellijk, dat er iets in Doortje veranderd was. Ze zei echter niets. Maar toen even na het bezoek-uur de Hoofdzuster weer op de zaal kwam, knikte zij Doortje reeds vanuit de verte vriendelijk toe. „Je bent een flinke meid, Doortje", zei ze. zoodra ze bij het bed van het meisje gei- komen was. „En Moeder keek zóó vroolijk, dat je met dat moeilijke werk: opgewekt le zijn begonnen was. Dat was een goed begin van 't Nieuwe Jaar, Doortje" „O. maar Zuster, zoo moeilijk is het niet!" riep Doorlje vroolijk uit. „en eigen lijk. eigenlijk is het veel prettiger!" „Dat goloof ik ook", zei de Zuster en zij dekte het patiëntje nog eens toe'. Later, toen Doortje weer heelemaal beter en bij Vader en Moeder thuis was. vertelde zij van het geheim, dat zij met de Zuster ge had had De hond, waarvan ik jullie vertellen ga, heette Fidel. Zijn staart krulde flink en hij had twee groote, zwarte oogen, die altijd op katten loerden. Fidel had een hekel aan al les, wat tot de katlenfamilie behoorde. Daar was geen kat in de heele buurt, die hij niet nagerend en geplukt, in den staart gebeten of op allerlei wijze geplaagd had. In de kattenwereld, waar hij dichtbij woonde, was vrede en rust een onmogelijkheid. Het gebeurde soms, dat mevrouw Lang staart een kleine toespraak hield tot haa* dochters over de wijze, hoe zij zich gedra gen moesten en dat zij o.a. zei: „Meisjes, jullie moet je staart niet zoo hoog opzetten, houd hem laag en krul hem bevallig, zoo als ik doe. Bedenk toch. dat je op een leef tijd komt, dat je geen malle bokkesprongen meer kunt maken Een welopgevoede kat doet nooit iets, dat haar fatsoen zou kun-, nen benadeelen. Onder de moeilijkste om standigheden weet zij een kalme, bedaarde houding aan te nemen." Sprong dan onder zulk een toespraak Fidel plotseling uit een hoek te voorschijn, waar hij zich verborgen had gehouden, dan maakte Moeder Lang staart een dubbelen bokkesproDg, blies en krabbelde en vluchtte ton slotte in een boom zoodat de uitwerking van haar lesje na tuurlijk geheel verloren ging. En als mijnheer Thomas Langstaart zijn jongens leerde, hoe zij 's nachts over een heining moesten loopen. en 's nachts op een schuin dak tweegevechten houden, en hij midden in zijn gesprek op deftigen toon zei: „Moed, jongens! onversaagde moed is altijd een ka raktertrek van onze familie geweest Toon je je beroemden naam waardig Geen Lang staart draaide ooit den vijand den rug toe," dan schoot Fidcl plotseling van achter een vat te voorschijn, en viel Vader Lang staart van schrik bijna achterover van de heining, waarna hij het op een loopen zette. Hoe kon er eenige orde en tucht in hot huisgezin Langstaart heerschen, als zulke dingen dagelijks voorvielen? Mijnheer en mevrouw Langstaart waren er dan ook van overtuigd, dat zij eens flink moesten optreden. Mijnheer Langstaart meende, dat mevrouw dat slecht opgevoede schepsel met geen enkelen blik verwaardi gen moest, maar mevrouw Langstaart vond, dat het veel beter zou zijn. als Vader Lang staart den vijand tot een doodelijk gevecht uitdaagde en hem vernietigde. Mijnheer Langstaart zei, dat hij dit wel eens doen zou, maar dat hij zich op 't oogen- blik niet heel sterk voelde en dus maar wachten zou totdat hij beter was. Op zekeren avond vertelde Piet Lang staart, de oudsle zoon. dat hij Fidel even te voren het huis had zien ingaan, en dat Mina, het dienstmeisje, de achterdeur ge sloten had, waarop de heer Thomas Lang staart opmerkte, dat hij nu de onbeschaamd heid van dat dier lang genoeg verduurd had, en hem dezen zelfden avond nog tot een tweegevecht zou uitdagen. Mevrouw Lang staart was van meening, dat hij dat liever niet moest doen. Zij geloofde, dat het vol doende was, als zij hem eens een lesje gaf. Zoo liepen zij dus samen weg en stonden weldra fier naast elkaar op de heining der binnenplaats, behoorende bij het huis. waar Fidel woonde. Zij keken beiden eerst voor zichtig in 't rond om te zien, of de weg wel vrij was, in geval zij soms vermoeid werden van het slaan en weer wilden weggaan; daarop gaf mijnheer Langstaart zijn hart lucht, en schoten zijn oogen vuur, toen hij met diepe basstem uitriep: ,.au-au. ik knauw-jouw!" Terwijl mevrouw Langstaart haar rug kromde en met haar schrilst ge luid gilde: „B-o-o-s-wich-h-h-tl" Fidel lag rustig in de huiskamer le slapen. .1» *1* 'hl ~/4 f 99 f V I 9 9 1 1 1 9 9 9 1 9 9 9 1 9 V 1 9 1 1 9 9 9 1 9 9 I 1 9 1 I ^SV,s1 i 1 êê«êèéêééêééêê*4 1 k aan i i

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1928 | | pagina 17