Uit Oma's Jeugd
Door
C. E. DE TilTJiF. HOGERWAARD.
Op 't sciieiueruur, bij 't haardvuur,
Heeft Oma zich verheugd,
De kind'ren vleieD Oma,
Vertel eens uit uw jeugd 1
Vertel een echt verhaaltje,
Van toen u was een kind.
Waarom? vraagt Oma lachend,
Omdat 'k dat 't leukste vind!
Zegt To, haar naamgenootje.
Klein Jetje vraagt heel wijs:
VerteJ eens hoe u 'r uitzag,
Was toen uw haar al grijs
Droeg u een bril of kon u
In dien tijd wèl goed zien 1
En kon u heel hard loopen,
Zoo hard als Piet misschien
Zeg Oma, vraagt dan Tootje,
Nu bent u heel erg oud,
Maar... was u in uw jeugd ook
Wel eens een keertje... stout 1
O, kinders, wat een vragen 1
'k Zal je vertellen, hoor,
Uit mijne jeugd De kleuters,
Die juichen nu in koor.
Zij schikken nog wat dichter
Om Oma's stoel. Geen speld
Kun je nu hooren vallen,
Want Oma-lief vertelt.
Van 'n meisje met twee vlechten,
Dat gmg voor 't eerst naar school,
Dat vToolijk was en dartel
En hield van pret en jooL
Dat ja ,een enkel keertje
Wel eens niet zoet wou zijn,
Maar daad'lijk spijt had Oma
Was toen ook nog zoo klein.
De deur gaat op een kiertje
En Moeder komt er aan
Ook zij staat stil te luist'ren
En kan niet verder gaan.
Daar slaat op eens het klokje,
't Roept: Kind'ren nu naar bedl
Klein Jetje en Zus Tootje,
Uit is vandaag de pretl
En Oma zegt nu lachend:
'k Vertel een volgend keer
Verhaaltjes uit die tijden;
Ik ken er nog veel meer!
Des nachts gaat Oma droomen
Weer van haar eigen jeugd;
Zij kan heel wat vertellen,
't Is telkens nieuwe vreugd.
Als zij in 't schemeruurtje
Niet uitgebabbeld raakt.
't Is jammer, dat de klok dan
Zoo'n haast op éénmaal maakt!
Als die het niet kwam zeggen,
Dat 't bedtijd was och och,
Dan zat die lieve Oma
Steeds te vertellen nogl
Met een nijdig gezicht deed do oude
Evert de deur open.
„Wat moet je 1" vroeg hij boos.
Al wilde hij het zichzelven niet beken
nen, er was echter toch iets in de oogen
van den jeugdigen Thorn, dat hem aan
trok.
„Ik moet niets", antwoordde Jaap, zóó
opgewekt glimlachend, dat de oude Evert
bijna, niet heelemaal. glimlachte als ant
woord „Ik kom maar eens even vragen,
of er ook iets is, dat ik vooi u doen kan
..O, je bent zeker zoo n Padvinder, die
eiken dag eeo goede daad moet trachten ie
doen", zei de oude man op spottenden
toon.
Jaap kreeg een kleur terwijl hij zei, dat
hij inderdaad Padvinder was
„Maak dan dat je wegkomt ik heb je
goede daden niet noodig!" klonk het nu
onheilspellend en Evert gooide de deui
vóór Jaap's neus dicht.
De jongen liet zich echter niet uit het
veld slaan en eeD week later klopte hij
opnieuw aaD de hut Ditmaal lag de oude
man te bedhij had ergen last van rheuraa-
tiek. Daar Jaap geen antwoord op zijn klop
pen kreeg en de deur niet op slot was. deed
hij die zelf open Onmiddellijk overzag hij
den toestand, maakte de kachel aan en
zorgde, dat de zieke wat te eten kreeg,
iets. waaraan deze grootp behoefte had.
Daarna maakte hij de kamer aan kant On
der al znn bezigheden sprak hij slechts het
hoognoodign
Er kwam geen woord van dank ovei de
lippen van den ouden man. hetgeen echter
niet wegnam. dat hij Jaap toch heel dank
baar was.
„Als je wilt, mag je gerust terugkomen,
maar stuur alsjeblieft geeD vrouwspersoon
om mij te verzorgen ze komt eT niet
in! Nou, goeien dag!"
En Jaap. die op deze manier zijn afscheid
kreeg, ging nu naar huis
Het was vacantie en hij en zijn vrienden
'deden veel aan allerlei sport. Hij vergat
Evert Daniels daardoor erbtei niet.
Eiken morgen totdat de oude man
beier was gmg hij naar de hut cn ver
zorgde hij haar bewoner met zóóveel toe
wijding, dat een vrouw het hem niet had
kunnen verbeteren.
Op zekeren dag Evert was nu weer
heelemaal hersteld ging Jaap uit vis-
fcchen. Hij had afgesproken met 'n vriend,
doch daar deze op bet laatste oogenblik
verhinderd was trok hij er maar in zijn
eentje op uit Alles ging goed tot een uur
of twaalf toen hij op het punt was naar
huis te gaan en er plotseling een dikke mist
over de bergen kwam opzetten. Jaap kwam
al spoedig tot de vTeeseliike ontdekking
dat hij m een ondoordr ngbare wolk zat.
En dat was in bet grillige berglandschap
geen kleinigheid'
Toen de oude Evert tegen zonsonder
gang in den dorpswinkel brood haalde,
boorde hij de tijding.
,.Ik geloof vast", zei de bakker, nadat
hij het nieuws verteld had. dat de jongen
in één der bergstroomen verdronken is en
wü hem nooit terug zullen zien."
Een ontzettende angst maakte zich van
Evert meester, want hij was van Jaap ga~vn
houden als van een zoon.
„En ik zeg je dan, dat hij evenmin ver
dronken is als ik zelf," zei hij Angst maak
te zijn toon scherp. „Ik ga hem onmid
dellijk zoeken eD je zult zien, dat ik hem
vind I"
Maar Evert sprak met meer overtuiging
dan hij zelf voelde. Met zijn brood nog in
de hand ging hij deü jongen zoeken. Ande
ren waren hiermede reeds druk bezig, doch
de oude man voegde zicb bij geen hunner.
„God helpe mij!" mompelde hij. „Ik en
geen ander zal hem vinden
Urenlang zocht hij echter te vergeefs,
maar eindelijk. toeD hij op het punt was
onverrichterzake naar huis terug te keeren,
vond hij den jongen, zwak en uitgeput, niet
ver van den allerdiepsten bergstroom.
Het zwakke hulpgeroep van Jaap
een roepen, waardoor Evert's hart van
vTeugde vervuld werd leidde den ouden
naar de plek. waar zijn jongen vriend zich
bevond.
„Hallo! Ik kom, Jaap!" riep hij aanmoe
digend terug.
Een paar minuten later droeg hij een
half-bewusteloozen jongen in zijn armen.
Zoodra Jaap daartoe in slaat was. vertel
de hij zijn ouden vriend, hoe plotseling de
mist opee'komen was en hij reeds alle hoop
op redding opgegeven had. toen Evert's stem
hem op. eens als muziek in de ooren had
geklonken
Jaap verkeerde nog steeds in gevaar,
maar Evert was al heel dankbaar, dat hij
den jon een gevonden had. Hij gaf hem
een gedeelte van het brood te eten. trok
zijn eigen dikke jas uit en wikkelde er Jaap
in. ai stribbelde de jongen ook nog zoo
tegen.
Zoo zaten zij naast elkander te wachten,
tot de mist zou optrekken. Eindelijk, loen
de wind den mist verdreven had. werden
zij door eenige mannen gevonden.
Gelukkig ondervond Jaap geen nadeelige
gevolgen van zijn avontuur en kwam zelfs
de oude Evert er goed af. De vriendschap
tusschen de twee' was door het gebeurde
nog hechter geworden.
Het was een feit, dat „de Oude Man uit
de Bergen" vanaf dit oogenblik minder
menschenschuw werd In de Padvinderij
•telde hii zelfs levendig belang.
„Ja. ia zei hij dikwijls. ..het is een
goede instelling en er is één Padvinder,
dien ik niet dankbaar genoeg kan zijn.