Oe Leeuwenhorst. „Natuurlijk niet, domoor," gaf de ander ten antwoord. ,,Hoe kun je nu ook iemand zien, die onzichtbaar is 1 Maar je kunt hem daarom wel voelen. Invisiblo, geet dien man eens een oorveeg." En terwijl de kleermaker, met de armen over de borst gekruist, bleef toezien, kreeg de schildwacht een onzichtbaren maar voor hem lang niet onvoelbaren draai om zijn ooren, die klonk als een klok. ,,Ga door, groote toovenaar," zei de ont hutste man, en hij bleef met open mond en met zijn hand aan de geraakte wang, Sjirah nastaren. De Sjah wilde eerst niet gelooven, dat zoo'n klein, nietig kleermakertje er in ge slaagd zou zijn den onzichtbaren dienaar aan het monster uit het naburige land te ontfutselen, maar Invisiblo gaf zulke duide lijke bewijzen van zijn tegenwoordigheid, dat die aan allen twijfel een eind maakten. De belooning duizend* goudstukken zou denzelfden dag bij Sjirah thuis wor den gebracht en hij had zich, na een diepe buiging voor zijn vorst, al omgedraaid om weg te gaan, toen Invisiblo op eens zei: „Wacht U nog even. Als ik mijn onzicht baarheid behouden wil, mag ik maar ééns in mijn leven van baas veranderen. Nu wil ik graag den Sjah hier dienen, maar ik kan dat alleen doen, als die zijn wenschen aan U te kennen geeft en gij mij beveelt." „Dat is ook wat moois", lachte de Sjah tegen het kleermakertje. „Dan zit er niet anders op, dan dat je maar hier in het paleis komt wonen. Ken je een ambacht?'" „Ik ben kleermaker, Edele Heer," ant woordde Sjirah. „En zou je ook wel voor de menschen hier aan het Hof kunnen werken?" vroeg de vorst „Heb je ook wel eens mooie klee- ren gemaakt „Gedaan heb ik dat nog nooit, Edele Heer. omdat ik daar nog nimmer de gele genheid toe gehad heb. Maar ik ben ter van overtuigd, dat ik het wel zou kunnen," sprak het kleermakertje, vol zelfvertrouwen. ..Goed geantwoord." vond de Sjah, die plezier begon te krijgen in het bescheiden en toch niet kruiperige optreden van den jongen man. „Kom morgenochtend maar terug, dan zullen we hier een werkplaats en een slaapkamer voor je inrichten. Je kunt dan beginnen met wat kleeren te maken voor de paleisbedienden en als die goed uitvallen, kunnen we verder zien. In ieder geval ben je dan altijd bij de hand als ik onzen vriend Invisiblo wat te ver zoeken heb En zoo gebeurde het. De livreien voor de bedienden, die Sjirah gemaakt had vielen zóó prachtig uit, dat ieder in het paleis zijn kleeren door Sjirah gemaakt wilde hebben, tot de Siah toe zelfs. Ons kleermakertje kwam dan ook handen te kort en als hij het él te druk kreeg, deed bij 's avonds de deuren van zijn werkplaats op slot en vroeg hij Invisiblo om hem te hi-lpeii, die dal altijd gaarne deed. Maar zij zorgden er toch voor, dat daar nooit iemand iets van merkte, want ze waren bang, dat de Sjah het niet prettig zou vinden, als hij er achter kwam, dat hij en zijn kleermaker denzelfden bediende hadden Naar het Engelsch van A. PEMBURY. Vrij bewerkt door O. E. DE LILLE HOG ER WAARD. De familie van Hoorn zat om de ont bijttafel geschaard meneer van Hoorn, mevrouw van Hoorn, Karei en Anton. Een levendig gesprek was plotseling m een stil zwijgen overgegaan, toen Karei uitriep: ,,In elk geval kunnen we naar de Leeu wenhorst gaan. Er is geen enkele reden, waarom Anten en ik ons het genoegen zou den ontzeggen, deze ruïne te onderzoeken." „Reden genoeg", antwoordde meneer van Hoorn op zeer beslisten toon. „Ik heb gehoord, dat sommige muren in een zeer gevaarlijken toestand verkeeren en er moe ten spelonken zijn, die gevaar opleveren voor ieder, die niet met den toestand daar- ter plaatse op de hoogte is." Een onverstaanbaar gemompel der bei<3e jongens was het eenige antwoord. Al waren zij diep teleurgesteld, zij vatten toch niet het plan op. zich tegen den wil van hun vader te verzetten,. Toen Karei en Anton een uurtje later zich op een andere manier trachtten bez.g te houden in de omgeving hunner nieuwe woonplaats, waar zij sinds korten tijd met Vader en Moeder woonden, liepen zij een begroeiden heuvel op. Daar het pad hen al hooger en hooger voerde, werd bet uitzicht steeds wijder, tot hun blik viel en rusten bleef op dc vele torens van een oud ka-steel, dat gedeelte lijk een ruïne was. Met booze gezichten keken zij er naar. „'t Is wat moois!" mopperde Anton, terwijl hij zich in het gras liet vallen. „Wat zou ons kunnen overkomen in zoo'n eenig Leuk kasteel I Laten we teruggaan en er eens omheen loopen." „De kraaien bouwen er hun. nesten", zei zijn broertje, terwijl hij zijn oogen met de rechterhand tegen de felle zon beschut tend naar de torens in de verte keek. „Dat beslist de zaak", zei de ander lachend en hij sprong op. „Je zult zien, dat wij er uilen ook zullen vinden." Vlug liep hij den heuvel al op de hielen gevolgd door Karei Het leek weL, of die oude muren en machtige torens een soort tooverkracht op hen uitoefenden. Een half uur later stonden de jongens, die gevolg gegeven hadden aan deze onweerstaanbare aantrekkingskracht, hijgend van het harde loopen vóór het eeuwenoude kasteel en vingen zij een opgewonden onderzoekings tocht om de muren er van aan. „Maar ze zijn even stevig als van een gewoon huis, natuurlijk nog veel sterker!" riep Anton uit. „Als Vader ze zelf maar gezien had, zou hij nooit tegen ons gezegd hebben, dat we niet in het kasteel mogen gaan. Waar denk* je, dat deze deur naai toe gaat V' Al sprekende had hij zich door een dich te wildernas van allerlei onkruid heen een weg gebaand naar een lage, half verborgen deur onder één der torens. Karei volgde hem en met heel weinig krachtsinspanning konden zij nu de deur open krijgen, die toegang verleende tot een donker en be dompt gewelf. „Ratten, vleermuizen en al dergelijk ge spuis, wij zullen jullie niet storen 1" zei Ant-on lachend. Zij deden de deur weer dicht en gingen verder. Zè liepen nu een stijgend pad op en waren weldra op de hoogte van den bovenkant van één der afgebrokkelde mu ren. De verleiding er over te loopen, was te groot om te weerstaan, vooral omdat de muur zóó veilig was dat hun vader (dit maakten zij zichzelven ten minste wijs!) er niets op tegen zou hebben. Hij leidde naar één der torens en ein digde in een donkeT, nauw portaal, van waar een steenen trap naar onbekendo diepten voerde. „Verder moeten we niet gaan", zei Karei „Blijf jij hier, dan zal ik één of twee treden afgaan om te zien, of er iets bijzon ders is." „Als jij gaat, ga ik ook!" riep Anton uit en hij volgde zijn broertje. In het volgend oogenbhk verdwenen zij langs de geheimzinnige trap in de donkere diepte van de Leeuwenhorst. Voorzichtig liepen de jongens, met één hand langs den oneffen muur tastend, naar benedenKa- rel voorop en Anton vlak achter hem. Zij spraken slechts fluisterend, maar de Leeu wenhorst weertkaatste het geluid van hun stemmen, alsof het oude gebouw zeggen wilde „Hier zijn ze, die ongehoorzame jongens! Nu heb ik ze in mijn macht!" Plotseling trachtte Anton zich met beide handen aan den muur vast te houden, want een luide gil weerklonk door de som bere ruimte en werd gevolgd door het ratelend geluid van vallende steenen. „Karei! Karei 1 Waar ben je?" vroeg Anton. Hij tastte in de duisternis rond om te weten, waar Karei gebleven was. Maar Karei was er niet en uit de diepe duisternis onder hem steeg een geluid op, dat hem huiveren deed. „Kareiriep hij opnieuw. „Zeg je wat Ik Toen keerde hij door schrik over mand om en strompelde de trap weer op. Eenige minuten later zag meneer van Hoorn, terwijl hij door het raam van jjj studeerkamer naar buiten keek, een jonge door het tuinhekje aan komen hollen, ee jongen, die er zóó verwilderd en verschni uitzag, dat hij nauwelijks zijn zoon Ante in hem herkende. Het verhaal kwam met horten en stoot en uit, doch mcnec van Hoorn bleef niet wachten om het eind te booren. Tot Anton's onuitsprekelijke verbazit ging zijn vader, toen zij het oude, bou; vallige kasteel genaderd waren, onmidde lijk naar de half verborgen deur, welke jongens dien morgen ontdekt hadden t wierp haar open.En tot zijn nog groote verbazing zag Anton er onmiddellijk, nri het daglicht er binnenstroomde, zijn bro Karei uit te voorschijn komen. Hij was rii bleek van den doorgestanen angst, doch i gelukkig met den schrik afgekomen, wa de trap, die zij in de duisternis afgedaa waren, eindigde heel plotseling een eii boven den grond dezer spelonkachli ruimte. „Misschien," zei meneer Van Hoorn to zij allen weer thuis waren, aan het slot v een ernstig gesprek, „zouden jullie, als minder ontsteld waart geweest, berner hebben, dat je heel gemakkelijk op dc manier er uit hadt kunnen komen." Terwijl hij sprak, keek hij Anton a: 'maar deze zat zwijgend en met neerge; gen oogen, zooals degenen doen, die zien, dat zij verkeerd- gehandeld hebben Het zou echter blijken, dat de les vo Anton nog niet ernstig genoeg wa? vreest. Gedurende de eerste dagen gin* zijn gedachten naar de Leeuwenhorst n een gevoel van angst en meende hij. dat I niet de minsle neiging meer had er heen gaan. Helaas! nauwelijks was er echter e week verloopen, of hij volgde op een mi gen, dat hij er op zijn eentje op uiltri het pad, dat naar het oude kasteel leid< Spoedig verrezen de statige torens en steile muren vóór hem Behoedzaam li Anton er voorbij met stappen als v iemand, die tracht te ontkomen aan de lo kende roepstétn van toch in den aard den vijand. Hij gluurde door de gaten, die eens men waren geweest, naar binnen en i allerlei donkere hoeken, tot hij plotscli opgeschrikt werd door een hard geluid i van een slag. De echo herhaalde het hov zijn hoofd en toen hii opkeek, zag hij p grooten vogel in sierlijke kringen om d toren fladderen Blijkbaar was de vogel den dikken klimop gekomen, die de mui met een groene laag bedekte. „Een roofvogel misschien!" dacht Ant met ingehouden adem, „zijn nest zal i verborgen zijn in dien klimop!" Hier was een kans, welke zich misschi nooit weer zou voordoen. Hij moest n: het nest klimmen en wel zonder ook nv één oogenblik te verliezen, In één hoeken van den toren was de stam t den dikken, ouden klimop. Hij greep di stam. de takken, greep wat hij grijpen k' Langzaam klauterde hij naar boven. 1 was geen gemakkelijk werk. maar na inspanning van ongeveer vijf minuten vond hij zich reeds op een tamelijke hon Nog iets hooger en hij zou de plek berr hebben, waar de vogel opgevlogen wa? dus een blik in het nest kunnen werp Even rustte hij uit om op adem te kon- Hij wierp zijn hoofd achterover om beier kunnen zien, waar zich nu vaslhom moest. „Hallo! Wat is dat?" Deze woorden kwamen hem plotse' op verschrikten toon van de lippen, v de toren scheen zich te bewegen volgde een ontzetten^ geraas, het wa? 1 gekraak en een gerommel van valle' steenen. De klimop Het los van den i raderlijken muur! Anton weid plotseling doodsbleek 1 ontzetting, 't Was. alsof het bloed in aderen verstijfde. Hij had een gevoel, of heele wereld op hem zou vallen. Slp lager en lager zonk hij, totdat alles pk' ling in een oorverdoovend geraas scl te eindigen. Toen Anton de oogen weer opsloeg, hij twee personen over hem heen gebof Hij kon echter niet onderscheiden wie

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1927 | | pagina 18