VOOR DE JEUGD LEI DSCH DAGBLAD '<TTiï'8\TTT;s* i8s,° Jaargang Zaterdag 3 December 1927 No. 46. lil ik A Een Onvergetelijke Nacht v L~J - Naar het Engelseh van H. WOOLLEY. "Vrijj bewerkt door C. E. de Lille Hogerwaard, Hoofdstuk IL Op het Allerniterste Nippertje. (Slot). Het sneuuwde, toe- Kenrick als een diei, e vlucht, het huis uitsloop, zoodat de toren van zijn voetstappen spoedig uitge- ischt waren. Met een gevoel van diepe ellende klom over den muur en snelde hij naar den lofdweg. De kostschool was een tehuis ior hem geweest. Jarenlang had hij er iwoónd en de omgeving was hem lief .•worden. En nu stond hij op het punt dit les te verlaten voorgoed te verlaten! schoot een brok in zijn keel, terwijl hij su laatsten blik op het gebouw wierp en st was met een gewaarwording, alsof hij ikken zou, dat hg doorliep. Het was een gure, stormachtige nacht, a eenigen tijd hield het sneeuwen op, de •ijze wolken dreven uiteen en weldra ston- m de sterren aan den hemel, terwgl de aan zich nu en dan vertoonde. Als Kenrick lar de lucht gekeken had, zou hij mis- SDien gedacht hebben: ,,'t Ziet er uit, alsof >x zal gaan vriezen!" Maar hij lette er et op. Hoe vredig zag de wereld er nu uit! Een aider witte sneeuwmantel lag over haar tgespreid. Zg vormde een ware tegenstel- ng met het onstuimig innerlijk van den iep ongelukkigen jongen. Toen hg het besluit tot zgn overijlde pc hi nam, had slechts deze gedachte hem neldheen te gaan. Waarheen kwam er iec op aan. Nu begon hij er over na te enken. Angstvallig wilde hij uit de nabij- e;a van den spoorweg blijven, tot hg ae :hool een heel eind achter zich had, dan en eenzaam stuk afleggen, in de hoop en vclgenden dag een groote zeehaven te e bereiken. Dit waren zijn plannen, doch hij had uilen de elementen gerekend. JPct dusver had het weer hem niet veel ehinderd, al maakte de sneeuw, dat hij loeilijk liep. Plotseling echter, terwijl hg ren stilstond om de weinig bezittingen, elke hij met zich mee droeg, een oogen- lik neer te zotten, bemerkte hij, dat de ind weer hevig opstak, terwgl groote, drei- ende wolkenmassa's de sterren aan het u'j onttrokken. Hij bleef echter voortzwoegen. Storm of een storm, hg mocht aan geen uitrusten enken. Met zijn pet over de ooren getrok- en ©d alleen een tipje van zijn neus boven ijn opgezette kraag uitkomend, tornde hij ïgen de dwarre.ende sneeuwvlokken op met en stap, dien hij wist niet lang te kunnen olhouden. Den vullen omvang van den sneeuwstorm jsefte hij echter niet, vóór hij op den top an een heuvel stond. Hier gierde en floot e wind om hem heen en kon hij zich maar auwelgks op de been houden. Hij had wel leer sneeuwstormen meegemaakt, echter ooit zoo'n hevigen als deze. Gestuwd door kracht van den wind stoven de sneeuw- lokken in alle richtingen alsof de storm it alle windstreken tegelgk blies. Terwijl hij zich de verblindende sneeuw uit de oogen wreef, holde hg als een waan zinnige den anderen kant van den heuvel af, hopende, dat de wind in de vlakte min der hevig zou zijn. Maar in plaats van te gaan liggen, stak de sneeuwstorm nog steeds heviger op en al spande Kenrick "ook zijn uiterste krach ten in, hg kon er bijna niet tegen opkomen Dichter dan ooit vielen de duizelende witte vlokken neer en steeds woester werd de storm, de sneeuw tot gevaarlijke hoopen opeen jagend, zoodat Kenrick meer dan eens tot aan zijn middel in de sneeuw wegzakte. Het mas in dezen geweldigen sneeuw storm uiterst moeilgk de goede richting te honden, zoodat Kenrick dacht: „Als ik niet heel goed oplet, raak ik den weg kwijt. Ik mag niet toegeven en mij door den wind laten drijven ik moet doorworstelen." En hij streed met een uiterste kracht» inspanning tegen de elementen. Zoo duurde deze worsteling, die veel op een nachtmerrie geleek, voort, totdat hij eindelijk van een tijdelijke en betrekkelijke kalmte gebruik kon maken en zgn scherpe oogen in de nabijheid van een heg den schaduwachtigen vorm van een laag ge bouw ontwaarden. Hij liep er heen. Urenlang had hij met de elementen ge worsteld. De school lag ver achter hem; vóór de morgen aanbrak, zou niemand hem missen. In den verblindenden sneeuwstorm verder te gaan was een onmogelijkheid. Wanneer hij dus het geluk had, daar een schuilplaats te vinden, moest hg die niet voorbijgaan. Moeizaam sleepte hij zgn uitgeput lichaam door de ruile sneeuw, telkens in de weeke massa wegzinkende. Eindelijk bereikte hij echter een openstaande schuur. In het vol gend oogenblik kroop hg er in en betastte hg in de duisternis eerst den disselboom van een wagen en daarna een wiel. Toen hg in het stroo geklommen was, werd het hem een heerlijke gewaarwording wat stroo to voelen, waarop hij zijn ledematen uitstrekken kon. Hoe lang hij daar geslapen had, wist hg niet, want zijn horloge, dat hg vergeten had op te winden, stond stil. De morgenstond trof hem echter nog diep in den slaap aan en toen hg eindelijk met een schok wakker werd. was het reeds lang licht De storm was nu heelemaal bedaard, de sneeuw dik aan den grond vastgevroren en de lucht zomersch blauw. Koud. hongerig en half verstijfd keek Kenrick naar de uitgestrekte witte velden om zich heen ten einde eenig denkbeeld to krijgen, waar hg was. Plotseling knoopte hij zijn jas dicht e\i ging hij loopen om zijn verkleumde handen en voe-en te war men en zijn bloedsomloop normaal te maken. Weldra bereikte hij een groot bosch. Na dit doorgeloopen te hebben, kwam hij weer aan uitgestrekte velden De sneeuw knerpte onder zijn voeten Dit en het gekras van vogels, waren de eenige geluiden, welke tot hem doordrongen, want nergens m den omtrek was eenig levend wezen te beken nen. Een vergeten stuk chocola, dat hit in den zak van zijn jas vond, hielp hem het knagend gevoel binnen in hem to verdrij ven. De morgeD verliep de zon scheen iif haar stralen schitterde de sneeuw, alsof zij bezaaid was niet mi]boenen diamant-en. Van allerlei gedachten vervuld liep hij voort Wat zou meneer West doen IJlde het bericht van zijn vlucht misschien langs deze telegraaflijnen 1 Zou hg Terwijl bij een smal laantje afliep, dat een soort hollen weg vormde en steil naar benedeD ging drong ei plotseling een vroolijk gel acht tot hem door van jongens stemmen, die luid schaldenvan de pret. Hij had de bocht in het laantje nu be reikt en dacht elk oogenblik de jongens te kunnen zien, toen plotseling een schelle angstkreet tot hem opklonk, een hartver scheurende kreet om hulp. Onmiddellijk al het andere vergetende, snelde Kenrick naar de plek, vanwaar het geluid kwam een bevroren waterplas met aan den kant een opgewonden, kleinen jongen, die, heftig met zijn armen zwaaiend wees naar een donker wak op korten af stand, waar zijn vriendje een strijd op leven en dood streed. „Beweeg je niet ik kom!" riep Ken rick luid en hg ging voort: „Een touw 1 Haal een touw, vlug!" Nadat Kenrick een bezem had gegrepen, dien de jongens gebruikt hadden om de ijsbaan schoon te vegen, schoot hij vlug over het ijs Bij het naderen der gevaar lijke plek hield hij zgn vaart echter in en stak hij deD drenkeling den bezem toe „Hou vast!" nep hij kalm ,,Hou stevig vast het ijs brokkelt niet af. Ik zal je er wel eens even uitvisscben Het ijs kraakte, maar bezweek niet. Ken rick was nu plat voorover gaan liggen en stak den kleinen jongen den bezem toe, dien deze gelukkig greep. „Mooi zoo riep hij. toen de jongen den, steel beetpakte. „Nee ik zal je niet in den steek laten, maar je moet heel even wachten. Denk ©r omvooral goed vast houden." In de onmiddellijke nabijheid stond een houthakkershut, waar de andere klem© jongen mtusschen een touw gehaald tiad. Dit touw werd aan één uiteinde vastge maakt aan een paai, terwijl Kenrick dc-n drenkeling het andere einde toewierp De laatste slaagde er in het te grijpen en werd daarna voorzichtig op het ijs ge trokken. Nauwelijks had dit tooneel zich afge speeld, of een lange heer die er uitzag als een kranig militair, kwam er aangesneld en een druipend en rillend ïongetje biechtte zijn vader op, dat hij „baantje gegleden, had op het ijs en daarbij in een wak terecht was gekomen." Zonder verder iets te zeggen gebood d©^ vader den jongen onmiddellijk naar huis te gaan en terwgl de bengel met zijn vriendje wegholde blij, dat bij er zoo goed af kwam wendde de dankbare vader zich tot Kenrick. „Dat heb je er kranig afgebracht, jong- menschl Geef rag een hand." zei hij. „Ik zag het laatste gedeelte van het reddings werk. Je hebt het flink aangepakt! Niet ge noeg kan ik je mijn dank betuigen, maar nooit zal ik dit vergeten. Zeker en hij nam den jongen van het hoofd tot de voe ten op „ben je een leerling van do school van meneer West?"

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1927 | | pagina 21