VOOR DE JEUGD
LEIDSCH DAGBLAD
8ste Jaargang
Zaterdag 19 November 1927
No. 44.
jk.
Wat er voorviel in de Tent van Kees Dappers
door TANTE JOH.
(Slot).
't begonI Want toen Kees met een
drie keer op een houten kist. die mid-
ïn de tent stond, had geklopt, kwam uit
st. die zonder deksel was. het hoofd
een meisje, dat een langen, zwarten
had.
r ziet ge de vrouw met den baard."
Kees. „Maar kom er niet te dicht bij,
.de baardvrouw" is erg verlegen",
eer tikte hij toen met het stokje op de
waarop de „baardvrouw" in de kist
een.
i komt „de slangenbezwcerster'T'
Kees nog luidor dan straks. Nauwelijks
hij dit geToepen, of uit dezelfde kist
weer^èen meisjes-hoofdje, natuurlijk
?r baard, doch met een groene slang
laar halsje. Daarna nam ze het dier
haar hals en kronkelde het om haar
at een gekke slang," fluisterden toen
de jongens van Groen.
'at kronkelt die raar, en wat een
1" zei Joh an.
Is misschien een stuk tuinslang, die
n groenen lap zit.
ng konden zij er zich niet meer in
en, of de slang echt of niet echt
want op eens was weer het slangen-
in de kist verdwenen, en toen kwam,
achter de kist. ..het gelatoueerde In-
kind!" Dat was een klein meisje,
-d in een wit jurkje, waarop huisjes,
tjes en allerlei vreemd-gevormde
i waren geteekend, in roode en blauwe
'Q. doch niet alleen het jurkje was
fcschilderd, neen. ook het gezichtje, de
jes en de handjes waren vol géla-
't is Mienfje Ric-'l!" riepen een paar
?lneen, 't is een echt Indianen-kind!"
f;uwde Kees „Mijn oom heeft haar
'it Indië meegebracht.1"
l. hoor hem eens!" riep Wim Burk,
Iodië geboren was. „In Indië wonen
naai geen Indianen! Wel Javanenl"
„Toe kibbelen julliei toch niet," zei goedig
een meisje. „Want nu komt misschien het
wilde boschdier wel!"
„Ja, dat komt ook!" riep Kees', en hij liep
achter de kist om. naar een groot konijnen
hok, dat niemand had gezien, omdat het
door een lap zeildoek was bedekt. Toen trok
hij het hok naar voren, zoodat allen het
leelijke boschdier, dat ineengedoken achter
de tralies zat, konden zien Nu. een vreemd
dier was het! 't Leek wel een kleine beer,
zóó wollig en zwart zag het er uil! En het
stiet zulk een akelig gebrom uit. dat een
paar kleine kinderen bang werden en rie
pen: ,,'k Wil naar huis! O, 'k ben bang
voor dat leelijke beest!"
Veel wijzer waren echter de grooten,
vooral Jan Dolk, Bartje Bol en de jongens
van Groen Die begrepen allen, dat bet geen
gevaarlijk dier kon zijn. omdat Kees Dappers
lang niet dapper was. Met z'n allen liepen
zij op eens naar het hok. sleepten dit builen
de tent. en toen zagen zij pas. achter de
houten tralies, 't heelemaal zwartgemaakte
snuitje van Jaapje Ros die tot aan zijn
halsje toe in een groot, zwart berenvel was
genaaid, 't Ventje had het daarin heel erg
benauwd, zoodat het kermde: „Toe. maak
jullie dat nare vel toch los! Ik kan mo
heelemaal nie*t bewegen! En straks moet ik
ook nog dwerg zijn!"
Allen lachten, toen Jaapje dit met een
angstig sjemmelje verklapte. Vlug haalden
ze hem uit het nauwe hok, tornden het
berenvel los en namen hem mee. om zijn
gezichtje te wasschen. „Kees heeft me een
dubbeltje beloofd." zuchtte toen Jaapje,
..maar nu zal ik het wel niet krijgen. Want
ik moest óók dwerg zijn. zei hij."
Toen ze bij de sloot kwamen, stond daar
Mienje Riel luid te snikken, terwijl een
ander meisje bezig was met de roode en
blauwe inktfiguren van haar gezichtje te
wasschen. ..O. en wat zal moeder boos
zijn!" riep ze. „O. Riet. en als die inkt dan
niet heelemaal weggaat, wat dan?" vroeg
ze.
„O. dan blijf je altijd zoo'n leelijk In-
dianenkmd." troostte haar het vriendinnetje,
waarop Mienje nóg harder begon te huilen.
„Nou. en ik ben maar w&t blij," ging het
vriendinnetje voort, „dat ik alWn maar het
paardenhaar om mijn kin kreeg, en toen
dien mooien, groenen band met dien slan
genkop.
„Nu welen we alle s!" fluisterde de jon
gen. die Jaapje stond te wasschen zijn
vriendjes toe .Zoo'n bedriegerij toch!"
Toen Jaapje weer toonbaar was holden
de jongens met hem naar de tent terug.
Dó£r werd het toen een gekibbel van be
lang. „We willen ons gdd terug! Je hebt
ons bedrogen!" schreeuwden zij „En je
hebt Jaapje Ros een dubbeltje beloofd I
Kom, geef hem dan dadelijk 't dubbeltje!"
„Neen dat krijgt hii niet schreeuwde
Kees terug. „Door hèm is de heele voor
stelling mislukt! Hij heeft alles in de war
gestuurd! Als hij niets had verteld, hadden
jullie gedacht, dat het een echt bosch-dier
was.
„Hij heeft juist gemaakt, dat wij je be
driegerij ontdekten!" riep Bop Groen.
„Alles was valsch de baardvrouw. het
slangenmeisje en het Indianen-kind alles
En nu willen wii ons geld terug I En Jaapje
moet het dubbeltje.
„Neen. ik geef niets terug!" gilde Kees.
De moeder van Kees die juist achter het
huis bezig was en het gekibbel der jongens
hoonde, liep het weiland op en toen nan^ de
tent. om te zien, wat daar toch voorviel,
't Eerste, dat zij toen zag. wa9 haar mooie,
nienwe ceintuur met den slangenkop die
nü in het gras achter de tent lag En vlak
daarbij vond ze een grooten dot paarden
haar. 't Was de baard van ..de baard--
vrouw" 1 En toen zij nu óók haar prachtig,
groot berenvel uit de ontvangkamer zag
met de haren vol zand. werd ze vreeselijk
boos! Ja ze was zoo boos. dat ze op de
kibbelende jongens toeliep. Kees daaruit
haalde en hem vrij hardhandig mee r.aar
huis trok „Hier. draag het berenvel." zei
zcJ, „en daarmee gaan we naar vader!"
Vader gaf hem natuurlijk een flinke af
straffing. Doch de grootste straf was voor
Kees. dat hij, zooals hem was beloofd, niet
in zijn tent mocht slapen, doch op zijn
kamertje in zijn bed.
„En toch wil ik vannacht in mijn eigen
tent slapen!" bromde hij. Als iedereen
slaapt, ua ik heel stij naar builen en
dan
't Was dien avond heel drukkend; 't was
alsof er onweer zou komen. Doch Kees.-uie
anders heel bang voor onwetx was dacht
alleen aan zijn tent. en hoe heerlijk koel
het nu daarin zou zijn. En zoo denkende
sprong hij uit bed. nam eon deken en sloop
toen daarmee op ziin bloote voeten naar
beneden. Door de achterdeur holde hij toen
den tuin in en zoo naar het weiland ..'t Is
hier fijn!" mompelde hij. En toe hij. binnen
de tent gekomen, de deken op den grond
spreidde, zei hij: ..Iïier zal ik vannacht
heerlijk slapen. En morgen, h*cl vroeg, vóór
dat er in huis iemand wakker is. sluip ik
naar mijn kamertje terug
Met deze gedachten sliep Kees in. Doch
het kwaad straft altijd zich zelfl Dat was
nu cok weer het geval 1
Heel vast sliep Kee9. toen het onweer
losbarstte, daardoor hoorde hij dan ook
niet het hevig gerommel van den donder*