VERBRUIKERS ,N ons ZEEPPOEDER
St. Nicolaas-Verrassing
De Hollandsche Waschvrouw"
WIE IS EDMUND GRAY?
68sle Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD, Woensdag 2 November 1927
Tweede Blad
No. 20747
UIT DE RAADZAAL.
BINNENLAND.
FEUILLETON.
RECLAME.
172
ZENDT UW LINNENBONS GEDURENDE DE MAAND
NOVEMBER AAN ONS IN EN U ONTVANGT ALS
EXTRA CADEAU EEN
T. P.VIRÜLY Co s
Een kleine agenda weer niet
afgewerkt. Veiligheid van
het verkeer. Het gemeente
lijk Waschbniean.
Herhaaldelijk hebben wij den raad een
onberekenbaar lichaam geroemd. Bestond
daaraan nog twijfel, Maandag zou dien
wel geheel hebben do©D verdwijnen. Een
agenda, die nu werkelijk niets om het lijf
had, toch kon men in een middagzitting
van 25V& uur (de rondvraag schenken we
daarbij nog) niet eens gereed komen. Voor
waar, deze raad is nog een graadje erger
dan zijn voorganger, naar het schijnt. Hoe
wel daartegen is aa nte voeren, dat het
niet de nieuwe Keden zijn, die de oorzaak
zijn, dat er geen gang in zit en geen gang
in is te krijgem, n'en deplaise, de stevige
leiding van den voorzitter. Wanneer er
sprake mag zijn van de „praatziekte",
dan is de Leidsche raad daarmee wel be
hept en chronisch ook!
Ha een kort ijsco-praatje in verband met
de rust voor de kerkdiensten op Zondag
kwam men al spoedig aan de wijzigingen,
voorgesteld in de verordening op het rij
den als geVolg van de jongste motor- en
rijwielwet. Het ging daarbij, afgezien van
wat kleinigheden, in hoofdzaak om dit
eene, of in de plaatselijke verordening al
dan niet een bepaling over de maximum
snelheid moest worden opgenomen. Twee
leden der commissie voor de strafverorde
ningen waren voor niet-opnemen, n.1. de
voorzitter en mr. Romijn, een lid was voor
wei-opnemen, n.l. de heer v. Eek. En de
laatste, zij het, dat zijn partijgenoot Groe-
n.eveld de zaak entameerde, won het.
Wij voor ons aarzelen niet om ons aan
te sluiten bij de verslagen meerderheid.
De minderheid heeft het doel voorbij ge
streefd. Geenszins is de bedoeling om
heeren of dames automobilisten en motor
rijders bij deze laatste categorie zijn de
dames nog over te slaan, behalve als sie
ring van het motorrijwiel in den
vorm van motorengel een vrijbrief
te geven door geen bepaling te maken
inzake een maximumsnelheid. Integendeel
zelfs, Zonder deze zou het er voor hen be
slist moeilijker op worden. Hoofdzaak bij
het verkeer is niet snelheid, doch veilig
heid. Om de veiligheid draait alles. Deze
moet verzekerd zijn, zij het dan ook re
gressief, zooals de voorzitter zeer juist
het uitdrukte.
Hoe wordt deze nu meer gebaat: door
het bepalen van een maximumsnelheid,
waardoor als vanzelf naar voren wordt
gedrongen, dat ieder, die daar beneden
blijft, vrij uitgaat, of door ieder ter ver
antwoording to roepen, die, onafhankelijk
van de snelheid, het vesrkeer in gevaar
brengt? Voor ons geldt het laatst© verre
weg het zwaarst©.
Hoe vaak komt het niet voor, dat op
een bepaalde plaats op zeker tijdstip een
snelheid van 60 K.M. nog geen gevaar op
levert, terwijl op ©en volgend moment 10
K.M. al haast te veel kan zijnl
Combineeren zal men wellicht zeggen en
dat klinkt zoo eenvoudig, maar practisch
wordt door do maximumsnelheid-bepaling
juist het meerdere in het gedrang gebracht.
Enfin, de raad heeft aan het mindere
de voorkeur gegeven en op voorstel van
den heer Spendel, die de 30 K.M. van den
heer Groeneveld nog verbeterde, de maxi
mumsnelheid op 25 K.M. bepaald.
De heer Groeneveld deed verder nog een
Voorstel, dat op zichzelf aanbeveling ver
dient, al was het direct onuitvoerbaar, n 1.
om nu de geheel© verordening maar eens
in een nieuw kleed te steken, gezien hoe
deze aan alle zijden is gelapt en versteld.
Wij voorspellen, dat het er op den duur
wel van zal komen.
Natuurlijk kwam het traditioneele verzet
tegen het in beroep gaan bij de Kroon
inzake een beslissing van Ged. Staten in
een onderwijsaangelegenheid, maar even
traditioneel werd het voorstel aangenomen.
En gelukkig ook. Ieder moet toch prijs
stellen op uitspraak in hoogste instantie,
wanneer er een geschil is. En wat is er
op tegen
Tot slot volgde daarop, wat de' clou van
de zitting is geworden, hoe onschuldig het
voorstel er uit zag: het overbrengen van
het gemeentelijk waschbureau, daar de
huidige onderbrenging daarvan niet lan
ger mogelijk is, naar wat oorspronkelijk
gedacht was als badhuis van de bouwver-
eeniging ,,De Goede Woning", doch niet
verwezenlijkt worden zal. Zulks ten bat©
van de gemeente en van de bouwvereeni-
ging beide. Dit bracht de bekende tegen
standers van het gemeentelijk waschbureau
de heeren Bergers eD Wilbrink, in het
strijdperk met als nieuwen bondgenoot den
heer De Reede Zij beoogden feitelijk met
meer of minder dan nu dit bedrijf maar
in eens den nek om te draaien. Zij brach
ten vrijwel den strijd geheel op het terrein
van principes De heer Groeneveld was als
altijd de paladijn van het waschbedrijf,
uit den aard der zaak gesteund door den
wethouder, i. c. de heer Reimeringer. Niets
wees nog op een niet gereed-komen met
dit punt tot opeens wethouder Goslinga
den respectabelen moed had om met ter
zijde-stelling van principes zich te plaat
sen op de basis der werkelijkheid en het
waschbedrijf te verdedigen als e©n sociaal
belang voor een zeer groote categorie van
belanghebbenden. Toen was het mis. Tal
van nieuwe strijders, afgezien van repliek,
kondigden zich aan en de heer Huurman
deed daarop het verstandigd© voorstel het
deed daarop het verstandige voorstel het
vechten.
Misschien geeft de tijd de principieele
tegenstanders nog wel gelegenheid zich op
het breed ere standpunt van d© practijk t©
stellen, die, los van principes, hier om
handhaving roept wij zullen deze oude
historie niet weer oprakelen doch wij
twijfelen. Volgend© maal van 't zelfde
laken ©en pak
HET SPOORWEGONGELUK BIJ RIJSWIJK
Openbaar onderzoek op 21 en 22 Nov.
De voorzitter van de commissie van on
derzoek in zake de botsing van de treinen
1144 en 1145 der Nederlandsche Spoorwe
gen nabij Rijswijk in den nacht van 15 op
16 October 1927, ir. A. H. W. v. d. Vegte,
maakt in de „St.-Ct." bekend, dat het on
derzoek in het openbaar zal worden gehou
den te 's-Gravenhage in een der bovenzalen
van het gebouw „Diligentia", Lange Voor
hout 5 op Maandag 21 November e.k. en
zoo ncodig op den daaropvolgenden dag. Hij
brengt daarbij onder de aandacht, dat inge
volge artikel 27 der wet van 9 April 1875
(„Staatsblad" no. 67), e?n ieder, die wordt
opgeroepen om als getuige of deskundige te
verschijnen, verplicht is aan die oproeping
gevolg te geven en getuigenis van de waar
heid af te leggen of voorlichting te geven,
en dat ingevolge artikel 192, punt 2, van het
Wetboek van Strafrecht hij, die opzettelijk
niet aan ziine verplichting voldoet, wordt
gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste
vier maanden, en ingevolge artikel 444 van
dat wetboek hij, die wederrechtelijk weg
blijft, met gcidboete van ten hoogste f 60.
De voorzitter noodigt een ieder, die meent
inlichting of voorlichting te kunnen geven,
uit tot schriftelijke opgaaf van naam en
woonplaats vóór 14 November 1927,
WIJZIGING VAN DE ARCHIEFWET.
Een wetsontwerp ingediend.
In gediend is een wetsontwerp tot wijzi
ging en aanvulling van de wet van den
17den Juni 1918 tot regeling van het Ar
chiefwezen.
Zooals bekend is, bestond het voornemen
tot opheffing van het Rijksarchief in
Drenthe. In verband daarmede is nagegaan,
welke wijzigingen overigens in de Archief-
wtt gewenscht zijn. Intusschen is gebleken
dal zonder algeheele opheffing van het
Rijksarchief te Assen toch voldoende bezui
niging is te verkrijgen. De thans alsnog
voorgestelde wijzigingen in de Archiefwet
betreffen in hoofdzaak verduidelijking en
redactie-verbeteringen. 0. m. wordt voorge
steld. bij overbrenging van archief-collec
ties naar de Rijksarchiefbewaarplaatsen de
medewerking van den minister van onder-
wi-s, K en W. voor te schrijven.
Voorts, wordt voorgesteld de archieven der
bij de wet van 5 Maart 1852 opgeheven
wees- of momboirkamers, welke te zeer
verspreid zijn en dikwijls niet behoorlijk
verzorgd worden, naar de Rijksarchief-
bewaarplaatsen te doen overbrengen.
Ten slotte wordt o.m. voorgesteld dat de
Kroon bij algemeenen maatregel van be
stuur kan gelasten, dat ook andere in de ge
meentelijke archiefbewaarplaatsen berus
tende archiefbescheiden, mits niet dagtee-
kenende van na 1813, naar de Rijksarchief
bewaarplaatsen zullen worden overgebracht.
Met „andere in de gemeentelijke archief
bewaarplaatsen berustende archiefbeschei
den" zijn in de eerste plaats bedoeld de oude
kerkelijke doop-, trouw- en begraafboeken,
dagtekenende van vóór de Fransche wet
geving. die in 1811 op last van de keizerlijke
regiering van de kerkelijke besturen zijn op
gevraagd en naar de mairieën overgebracht
ten behceve van den toen ingevoerden bur
gerlijken stand. Grootendeels zijn zij inmid
dels naar de Rijksarchiefbewaarplaatsen
overgegaan, maar enkele gemeentebesturen
hebben tegen afstand bezwaar gemaakt,
0 m. omdat een wettelijke grond zou ont
breken. Door de voorgestelde wijziging wordt
aan deze bezwaren een einde gemaakt. De
redactie is algemeen genomen, omdat de mo
gelijkheid bestaat, dat nog andere archieven
aan den dag komen, die naar hun aard en
herkomst in de Rijksarchiefbewaarplaalsen
thui9 behooren (b.v. de z.g. gaardersarchie-
ven),
MOLLENHUIDEN.
Uitvoering Mollen-, Egels-
en Kikvorschenwet.
Sedert 1923 werd geen machtiging meer
verleend tot het ten verkoop in voorraad
hebben van mollehuiden, doch alleen tot
het vangen en dooden van mollen.
In verband met een aanschrijving van den
Minister van Binnenlandsche Zaken en Land
bouw heeft de commissaris in Zuid-Holland
thans aan de burgemeesters in zijn provincie
medegedeeld, dat in dezen maatregel wjjzi-
is gekomen in dien zin, dat van gisteren
1 Nov., af wederom door hem, naast machti
gingen tot het vangen of dooden van mollen,
machtigingen als bedoeld in art. der
Mollen-, Egels- en Kikvorschenwet tot het
ten verkoop in voorraad hebben, vervoeren
enz. van mollenhuiden worden verleend.
Tevens zullen door den commissaris aan
te goeder naam en faam bekend staande
handelaren in mollenhuiden, aanvankelijk voor
voor het tjjdvak van 1 Nov. 1927 tm. 15
Maart 1928 een algemeene machtiging wor
den verleend tot het ten verkoop in voorraad
hebben enz. van mollenhuiden, zoodat de
tot dusver voor den in-, uit- of doorvoer
van die huiden yereischte afzonderlijke ver-
voerbewjjzen gedurende genoemd tijdvak
komen te vervallen. De houders van deze
algemeene machtigingen zullen verplicht zjjn
vóói 20 Maart 1928, onder overlegging
van een opgave van den aanwezigen voorraad
mollenhuiden, 'aan den commissaris der Ko
ningin een zoogenaamde opslagvergunning
daarvoor aan te vragen, willen zij na dien
datum weder in aanmerking komen voor
speciale door hem afte geven vervuer-
vergunningen.
EEN „NEUTRALE" OMROEP VOOR INDIË?
De rechtsche groepen wenden zich tot
1 de Regeering.
Door versohillende groote Indische cul-,
tuurmaatschappijen is, onder leiding van
de N.V. Philips Radio, eeD kapitaal van
één millioen gulden bijeengebracht, ten
einde met dat bedrag een radio-tel ef on ie
kortegolf zen der te bouwen, welke zal wor
den geplaatst op de Meent bij Hilversum,
en door middel van welken zender genoem
de maatschappijen zich voorstellen, aan
haar employé's in Indië contact met hefc
cultuurleven in het moederland te ver
schaffen. Ten behoeve van dien zender
werd aan den Minister van Waterstaat een
zendvergunning aangevraagd.
Door de Ned. Christelijke Radio-Vereeni-
ging ©n den Katholieken Radio-Omroep is
gezamenlijk ook een zendvergunning naar
Indië aangevraagd, dit mede in verband
met de Nederlanders in Transvaal en Ame
rika.
Daar de Regeering prijs stelt op samen
werking, werden de voorzitters der be
staande omroepvereennringen door den< di.
recteur-generaal der Posterijen uitgenoo-
digd tot een bespreking, waarbij in uit
zicht werd gesteld, dat de Philips-combi-
natie niet ongenegen zou zijn, af en toe
verzorging van enkele kerkdiensten aan
de Christelijke groepen ai te staan.
Omdat op dit vergadering geen eenstem
migheid kon worden verkregen, hebben de
N.C.R.V. en K.R.O. thans in een nota
hun gemeenschappelijk standpunt inzake
den Indischen omroep aan de Regeering
kenbaar gemaakt.
HET WERKLOOSHEIDSVRAAGSTUK.
Congres van het N. V. V.
Critiek van den heer Sten-
hnis.
Het Ned. Verbond van Vakvereenigingen
heeft gisteren te Arraterdam een congres
gehouden ter bespreking van het werkloos
heidsvraagstuk.
Het departement van Binnenlandsche Za
ken was ter congresse vertegenwoordigd
door den heer Myer de Vries: verder waren
cr vertegenwoordigers der S. D. A. P., zoo
wel van het Partijbestuur als van de beide
Kamerfracties.
De voorzitter, de heer R. Stenhuis, heeft
in zijn openingsrede een breedvoerige cri
tiek geleverd op den heer Waller, die als
voorzitter van de grootste werkgeversorga
nisatie volgens spr. heeft aangekon
digd, dat de werkgevers de handen aan den
ploeg zullen slaan om de loonen en de las
ten. die overigens op de industrie drukken,
te verlagen en den werktijd te verlengen
De heer Waller, aldus spr.. heeft ons de
meening toegedicht, dat wij zouden mee-
ncn, dat „economisch alles mogelijk is, als
de zoogenaamde kapitalisten het maar zou
den willen."
Spr. weet niet hoe de heer Waller aan
deze .gedachte komt; het is een volkomen
foute stelling.
Het verschil tusschen de werkgevers en
onze beweging ligt allerminst zoo als de
heer Waller het hier stelt
Het loopt juist over de vraag wat econo
misch mogelijk is.
Omdat door de machtspositie der werk-
gers onze arbeidersbeweging kennisneming
geweigerd wordt van alle factoren, die het
economisch mogelijke bepalen, zijn wij nog
niet bereid, om dat door de werkgevers een
zijdig te laten vaststellen.
Onze vakbeweging, zeide spr., i9 zich
haar plicht tegenover de arbeidersklasse
volkomen bewust. Zij wil de belangen der
arbeiders dienen op elke wijze en op alle
gebied.
De klacht van den heer Waller, dat de
Nederlandsche industrie in zoo bijzonder
moeilijke positie verkeert en dat daaraan
mee de werkloosheid moet worden toege
schreven, is echter onjuist omdat: a. in de
landen met lagere loonen en langer arbeids
duur de werkloosheid niet geringer is en b.
de klacht van den heer Waller door de
werkgevers in alle landen wordt aange
heven.
De werkloosheid is een gevolg van een
reeks van oorzaken als industrieele ontwik
keling in vroegere afzetgebieden, rationa
liseering, hoogere tarieven, uitschakeling
van Rusland, schulden aan Amerka, over-
kapitaliseering van een deel van het be
drijfsleven.
Hoe staat het met de Nederlandsche In
dustrie? zoo vroeg spr. verder.
De heer Waller heeft verzekerd, dat de
door de werkgevers voorgestane politiek de
werkloosheid zal verminderen. Hij i9 zelfs
zoo ver gegaan aan het slot zijner rede te
beweren, dat als een energieke bezuinigings-
politiek werd doorgevoerd, zooals de werk
gevers die wenschen, deze er voor zorg zul
len dragen, dat „het spook der werkloosheid
tot wijken (zal) worden gebracht".
We nemen aan, aldus de heer Stenhui9,
dat dit geen demagogie is- maar als het dat
niet is, dan is het slechts een illusie.
Ons Verbond, de moderne vakbeweging,
kan zich veroorlooven rustig de ontwikke-
king der dingen aan te zien.
Zij verlangt niet de herhaling van 'den
strijd in de textielindustrie; zij kent het
leed van langdurige conflicten; zij vreest
de gevolgen voor ons bedrijfsleven van lan
gen stilstand van bepaalde industrieën, doch
zij is voor de werkgevers niet als deeg in
de handen van den bakker.
De politiek ,als de heer Waller aankon
digde, zal geen andere gevolgen hebben,
dan: verscherping van den klassenstrijd;
grootere eenheid van optreden van alle
groepeeringen in de Ned. arbeidersbeweging.
Om die gevolgen zouden wij niet behoeven
te treuren; ze jagen ons allerminst vrees
aan. Wanneer wij de heeren toch waar
schuwen is het met het oog op het alge
meen belang. De economische positie van
ons land zou er zwaar onder kunnen lijden.
Het doel van dit congres is, nadrukkelijk
uit te spreken, dat een wettelijke regeling
der werkloosheidsverzekering met meebeta
ling der werkgevers niet langer wachten
mag.
Op het gebied der werkverruiming wordt
ongetwijfeld wel iets gedaan. Maar de vraag
of het voldoende is, wordt beantwoord in
verband met den omvang der werkloosheid
en van de aanwezige werkobjecten. Be-
Geautoriseerde vertaling naar het Engelsch
van
WALTER BESANT.
door Mej. E. HOOGEWERF.
46)
„U kunt het zich niet herinneren? 0
doet u er toch eens erg uw best op mr. De
ring, om der wille van iedereen, om een
eind te maken aan dezen ellendigen toe
stand, ik bid ui"
„Ik kan het mij niet herinheren, her
haalde hij flauwtjes.
„Het is mogelijk, juist mogelijk, dat, ter
wijl u weg is. gedurende deze tusschen-
poozen, dat uzelve in gezelschap is.van
den socialist? Van dien Edmund Gray?
..Elsie, dat bedoel je?"
„Ik bedoel, kunt u het zich niet her
inneren?"
„Je bedoelt meer kindl Weet je, wal je
bedoelt?" Als. wat je bedoelt, waar is, dan
moet ik gek zijn. gekl Bedoel je dat?
Begrijp je wat je zegt?"
„Doet u toch uw best zich te herinne-
*enj" antwoordde zij. „Dat is al, wat ik be-
d°el. Mijn best voogd, zou er iemand zijn
wien ik dankbaarder ben dan p? U heeft
mi) een fortuin gegeven en mijn aanstaande
een inkomen I"
Verder zei ze niets meer.
zat recht voor zich uit te kijken, duch-
ende de vreeselijkste verschrikking, die een
toeasch ooit beffen kan.
Een oogenblik later belde hij en zijn oude
klerk verscheen.
„Checkley," begon hij, „zeg mij de waar
heid."
„Dat doet ik altijd," antwoordde die,
norsch.
„Ik heb immers geleden aan buien van
vergeetachtigheid. Heb je ook eenige ver
zwakking van geestvermogens waargeno
men? Heb je die verschijnselen ook bij mij
waargenomen, Checkley
„Geen enkel. Uw vergeetachtigheid open
baart zich enkel op wat u deedt buiten het
kanfoor. maar wat komt dit er nu op aan?
Checkley ging terug naar zijn kantoer.
„Wat bedoelt ze daarmede dan?" vroeg
mr. Dering zichzelven af. „Wie dreef haar
tot zulk een achlerdocht? Och, natuurlijk is
het onzin I"
Maar. hij bleef zich ongerust maken. Want
hij kon zich niets meer herinneren.
Om half-zes of zoo kwam mr. Edmund
Gray op zijn kamers.
De buitendeur was gesloten, maar zijn
leerlinge wachtte hem op. Ze had daar al
meer dan een uur gezeten. Ze las in een van
de boeken, die hij haar aanbevolen had. Met
de woorden van mr. Dering nog in de ooren
las ze. of twee Stemmen tot haar spraken.
Ze legde het boek neer en zei:
„Meester, ik ben van mr. Dering geko
men. Die is uw zaakwaarnemer naar
hij zei."
„Juist, dit is zoo."
..Eigenaardig, ik vroeg hem of hij u kende
en hij zei, dat hij niets van u wist."
„Ja. dat is zeker eigenaardig Want toch
al vele vele jaren behpert hij mijn zaken.
Hij zal zich vergist hebben in den naam
Of, hij wordt oud, misschien vergeet hij de
menschen,"
De leerlinge verliet haar meester om ze
ven uur. Toen zij uit de deur trad liep ze
haast tegen Checkley aan, die daar aan het
spionneeren was,
„Ha!" riep hij. „Daar heb ik ul Zater
dagmiddag meende ik al, dat ik u in num-
mero 22 zag gaan. En nu heb ik u net be
trapt dat u er uitkomtl"
„Checkley," zei ze, „als je zoo onbe
schaamd praat, zal ik er mr. Dering over
moeten spreken," en ze ging heen.
„Daar heb je er nog een," mompelde
Checkley, haar nakijkend. „En die is niet de
minst-lastige, om mee te doen te hebbenI..
Een mooi stelletje, die drie, zij en haar
broer en haar aanstaande. En dat fcoemt
zich dan een dame!"
HOOFDSTUK XXIV.
Ik ken den man.
„Nog een avond van geheimzinnigheid?"
vroeg Athelstan.
„Ja. Nog een en misschien nog een. Maar
we komen tot een eind. Vandaag of morgen
zal ik je alle9 moeten vertellen. Het wordt
mij te zwaar om het alleen te dragen."
„Je moet het ons maar vertellen wanneer
het je goeddunkt. Ik geloof niet, dat er in
tusschen iets nieuws is uitgevonden. Check
ley kijkt nog altijd even vervaard, naar
George zegt. Maar de opvatting van de kler
ken lijkt hem gunstiger."
,/Die moeten allen weggejaagd worden!"
riep Elsie, één en al verontwaardiging. „Hoe
durven ze
„Ach kind. dat kan je ze niet kwalijk
nemen. Ze zijn heel gewoon-menschelijk
nieuwsgierig en achterdochtig!"
Dien heelpn dag voelde Elsie zich ten
sterkste naar het kantoor van mr. Dering
getrokken.
Ze verzon er het een of ander excuus op,
om hem te kunnen opzoeken. Het was op
den middag, om een uur of vier, dat ze zich
bij hem op het kantoor vertoonde. Ze vond,
dat hij er oud en bleek en vermoeid uitzag
en dat zijn oogen een half-booze, hall-
angstige uitdrukking hadden.
„Die zaak is mij een ware kwelling,"
sprak hij. „Dag en nacht laat ze mij geen
rust. Ik word achtervolgd door dien Edmund
Gray.
„Geduld 1" zei Elsie zacht. „Nog maar
enkele dagen.
„Zou ik ontkomen aan dien kwelduivel,
dien Edmund Gray?"
„Ik kan het u niet belooven. Nu, waarde
voogd, den volgenden Woensdag trouw ik.
Daar moet u vooral toch óók bij tegenwoor
dig zijn, te meer, nu er zulke onvergeeflijke
dingen werden gezegd van George en omdat
u door uw aanwezigheid dan blijk geeft, dal
u geen geloof slaat aan deze beweringen."
„Athelstan komt ook."
„Athelstan? O ja. Nu weet ik het weer.
Hij is in minderwaardig gezelschap geweest,
naar ik heb gehoord. In Camberwell."
„O, riep Elsie ongeduldig. „Gelooft u dan
alles? En u, een procureur nog all Athe1-
stan is verbonden aan een groot Ameri-
kaansch blad.In „minderwaardig gezel
schap"! Foei!"
„Amerikaansch? 0 ja." Mr. Dering ging
recht overeind zitten en wa9 nu weer een
en al belangstelling. „Dat is waar ookl Hoe
kon ik dat nu vergeten? Want dat is niet
gisteravond gebeurd, maar vier jaar geleden
Hij heeft mij toen geschreven, ergens uit
Amerika vandaan. Maar ik heb den brief in
de safe Geef mij eens even de onderste lade
aan de rechterhand." Elsie deed dit en hij
keek de papieren na, waar hij den bewusten
brief tusschen vond. „Daar, lee9 dien eens,"
zei hij tot haar. „Het schrijven komt uit
Amerika, zooals je ziet. Hij was vier jaar
geleden, in de Vereenigde Staten, en....
en.Wat is er?"
„01" riep Elsie en sprong op in haar stoel.
,01" Weet u, wat u mij heeft laten lezen?
Het geheim van mijn fortuin. 0, dat
heeft Athelstan mij dus gegeven, mijn
broer?"
Mr. Dering nam den brief en liep den in
houd door.
„Ik had je dien niet moeten geven, kind.
Nu heb ik vertrouwen geschonden. Steeds
overweldigd al9 ik ben door die narigheid,
vergeet ik alles. De dingen van heden zoo
wel als die van gisteren. Ja, het is waar
kind, je fortuintje kwam van je. broer. Maar
het was een geheim, dat hij alleen het recht
had, om op te lossen."
„En nu weet ik het. O. wat zal ik tot hem
zeggen?" De tranen kwamen haar in de
oogen.
Hij heeft mij gegeven al wat hij had. om
dat, wat toch vanzelf spreekt, ik niet
gelooven wilde, dat hij zoo leelijk had ge
daan. O. die goede, goede Athelstan! En
daarna was hij weer even arm als hij ge
weest was. O. mr. Dering!" Ze wendde zich
nu. vol verontwaardiging tot hem: „En kon
u, na zulk een daad. nu nog gelooven dat
hij slecht was?Na zulk een daad én na
zulk een brief?"
„Ik geloof niets. Mijn ervaring echter heeft
mij geleerd, dat iedere man, wie hij dan ook
is, er toe komen kan
(Wordt vervolgd).