WIE IS EDMUND GRAY?
688te Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD, Vrijdag 28 October 1927
Derde Blad No. 20743
TWEEDE KAMER.
FEUILLETON.
De stemming ovei de motie-
De Vissei Het onderzoek
naar de rampen met oorlogs
vaartuigen Wijziging der
Provinciale Wet De olie-
wetten.
De motie-L. <le Visser omtrent het tref
fen van maatregelen tot directe invrijheid-
itetling van de in hechtenis gehouden In
donesische studenten wordt verworpen met
59 tegen 22 stemmen.
Vóór: sociaal-democraten en communist.
De heer CRAMER (S.-D). had vóór de
stemming de verklaring afgelegd, dat, hoe
wel de sociaal-democraten zich wenschen
los te maken van de toelichting, zij voor
de motie zouden stemmen om te protes-
teeren tegen de gevangenhouding.
Aan de orde zijn de volgende wetsont
werpen
1. Onteigening ten behoeve van uitbrei
ding van het stationsemplacement Arn
hem.
2. Onteigening ten behoeve van uitbrei
ding van de los- en Laadgelegenheid op
het stationsemplacement Bovenkarspel
Grootebroek met bijkomende werken.
3. Onteigening ten behoeve van uitbrei
ding van het stationsemplacement Assen.
4. Goedkeuring van den onderhandschen
verkoop aan de vereeniging Missie-Zus
ters", ook genoemd Congregatie van den
H. Geest" te Steijl (gemeente Tegelen)
van eenige perceelen te Heerlen, te zamen
groot 32.20 a/ren.
5. Goedkeuring van den ondershandschen
verkoop van eenige perceelen Staatsspoor-
weggrond te Helder aan de gemeente Hel
der
6. Uitbreiding van de wettelijke en ad
ministratieve bevoegdheden der belasting
ambtenaren.
7. Wijziging van de artikelen 53 en 88a
der Tabakswet 1921.
8. Wijziging van het lie hoofdstuk der
Staatsbegrooting 1926.
9. Bepaling betreffende den voor pen
sioen geldigen diensttijd van de beman
ning van Hr. Ms. Sumatra" tijdens ver
blijf te Shanghai en wijziging dier wet van
14 Juli 1904.
Al deze wetsontwerpen worden z.h.st.
aangenomen.
Eveneens wordt z.h.st. aangenomen het
wetsontwerp tot wijziging van de Wet voor
het reserve-personeel der landmacht 1905.
Aan de orde is het wetsontwerp houden
de bepalingen tot instelling van een open
baar onderzoek omtrent rampen en onge
vallen, overkomen aan Nederlandsche oor
logsvaartuigen.
De heer KNOTTENBELT (V.-B.) heeft
ernstig bezwaar tegen het ontwerp.
Spr. vraagt zich af of de bedoelde onge
vallen zóó vaak voorkomen, dat voor het
onderzoek daarvan een nieuw college moet
in 't leven worden geroepen. De marine-
raad zal niet onpartijdig staan tegenover
aanvaringen met koopvaardijschepen, om
dat hij een regeeringscollege is. Maar
waarom is het noodig den Raad voor de
scheepvaart geheel uit te schakelen De
marineraad zal alleen competent zijn in
zaken betreffende de toepassing van ma-
rinereglementen, maar in navigatiekwes-
tïes is de Raad voor de Scheepvaart vol
komen bevoegd.. Spr. zal een amendement
voorstellen om bij een aanvaring met eon
koopvaardijschip den Raad vi/or de Scheep
vaart zijn gewone functie te doen verrich
ten. Voor speciale marine-aangelegenheden
is een commissie ad hoe voldoende.
De heer BRAUTIGAM (S.-D.) consta
teert, dat de loodsvaartuigen buiten het
ontwerp zijn gebleven; dat de Marineraad
dus overbodig is ten opzichte van onge
vallen, aan loodvaartuigen overkomen. Nu
is het aantal zuivere oorlogsvaartuigen
uitermate klein en ook het aantal ongeval
len, dat die schepen overkomt. Om daar
voor nu een lSohaam als do Marineraad in
het leven te roepen, lijkt een groote pa
rade in eeD klein garnizoen. Voor die en
kele gevallen zal een commissie voldoende
zijn.
Minister LAMB00Y' zegt, dat de Re
geering meende tegemoet to komen aan
een algemeen en wensch om een wettelijke
regeling te geven aan het onderzoek naar
deze ongevallen.
In 't voorloopig verslag werd dit ontwerp
dan ook „algemeen toegejuicht." Van dit
juichen is echter in de discussies niets ge
bleken. Een commissie ad hoe zal geen
redding kunnen brengen, zooals heer
Knottenbelt dat verwacht, want die com
missie zal dan toch ook moeten bestaan
uit marine-autoriteiten. Het ontwerp re
gelt ook met alleen aanvaringen, maar
ook ongevallen met munitie, kanonnen, het
bovenwater komen van onderzeebooten enz
Het spreekt vanzelf, dat de scheepvaart
inspectie in dergelijke gevallen niet com
petent kan worden geacht .De taak van den
hechter wordt door het ontwerp niet aan
getast. Wel is het van belang, dat de rech
ter een rapport van volkomen deskundigen
voor zich heeft- Spr. kan niet aannemen,
dat een marineraad. bevooroordeeld zou
zijn.
Een commissie ad-hoc zou veeleer be
vooroordeeld zijn, dan een Marineraad,
die bovendien veel meer gezag en vertrou
wen zal hebben. Het ontwerp zal een ge
voel van rechtsbevrediging geven. Wat de
loodsvaartuigen betreft, spr. zal voorko
men, dat het geval zich herhalen zal, dat
de Raad voor de Scheepvaart door de re
dactie van de Schepenwet zich onbevoegd
moet verklaren bij ongevallen, aan loods
vaartuigen overkomen.
De heeren KNOTTENBELT (V.B.) en
BRAUTIGAM (S.D.) repliceren.
De heer OUD (V.D.) wijst erop. dat het
feit, dat de Raad voor de Scheepvaart de
kwestie van de ramp bij Terschelling niet
onderzocht, niet aan de redactie van fle Wet
lag, maar aan de houding der Scheepvaart
inspectie- Spr zal vóór het amendement-
Knottenbelt, maar in ieder geval tegen het
ontwerp steramen.
De heer J. J. C. v. DIJK (A. R.) verdedigt
het ontwerp: Een permanente commissie
acht hij beter dan een commissie ad-hoc. Het
zou welgewenscht zijn, voor de loodsvaar
tuigen een regeling te treffen.
Dei MTNISTER repliceert. Hij wijst er op,
dat de kosten van een marineraad gering
zijn,, zekert niet grooter dan wanneer een
onderzoek wordt ingesteld door den Raad
voor de Scheepvaart. Wat de commissie
ad-hoc betreft, herinnert de Minister aan de
instelling van een commissie ad-hoc na de
ramp bij Terschelling, en hij heeft nog nooit
zooveel aanvallen te verduren gehad als
juist omdat hij zich met die commissie
tevreden stelde.
De algemeene beschouwingen worden gel-
sloten.
Bij de behandeling van art. 3 betoogt de
heer KNOTTENBELT (V.B.) dat de bepaling,
volgens welke de Marineraad toegang heeR
tot schepen waaraan een ramp of ongevai
is overkomen of welke een ramp hebben
veroorzaakt, wat dit laatste betreft te ver
gaat Daardoor krijgt de eene partij toegang
tot 'het terrein van de andeTe.
Op art. 27, dat tegelijk behandelt wordt
stelt spr*.. een amendement voor om dit ar
tikel zoodanig te lezen, dat bij rampen welke
een marine- en 'n handelsvaartuig betreffen
de competentie van den Raad voor de
Scheepvaart behouden blijft.
Dc heer HEEMSKERK (A.R.) merkt ten
aanzien van art. 3 op, dat de Marineraad is
e'en commissie van onderzoek en dat zijn op
treden niets te maken heeft met de civiel
rechtelijke positie van den Staat. Aangaande
het amendement op art. 27 betoogt spr., da*
de samenstelling van den Marineraad uit
deskundigen een waarborg is voor de objec
tiviteit van het onderzoek en verwijst hij
naar art. \4. lid 4, volgens hetwelk, indien
bij den Marineraad tijdens het onderzoek het
vermoeden is gerezen, dat de ramp of het
ongeval is veroorzaakt door de ongeschikt
heid of door een daad van nalatigheid van
den kapitein, een stuurman of een machinist
van een schip, dat onder de Schepenwet
valt, na afloop der behandeling 5e stukken
in handen worden gesteld van den hoofd
inspecteur voor de scheepvaart.
Komen deze gevallen uitsluitend voor den
Raad voor de Scheepvaart, dan kan deze
raad de kwestie van de schuld van den ka
pitein van het oorlogsvaartuig niet onder
zoeken, terwijl ook de bepalingen omtrent
den Marineraad niet van toepassing zullen
zijn, zoodat er een lacune' is. Het amende
ment zal dus in ieder geval moeten worden
gewijzigd.
De heer BRAUTIGAM (S.D.) bepleit een
gelijktijdig onderzoek door den Marineraad
en den Raad voor de Scheepvaart. Spr.
meent, dat de heer Knottenbelt dat bedoelt
en als men meent, dat dit er niet staat, geeft
spr. den heer Knottenbelt in overweging zijn
amendement te wijzigen.
De MINISTER betoogt, dat de Marineraad
een onderzoek instelt. Stelt 't onderzoek den
Marinekapitein in het ongelijk, dan blijft de
behandeling aan den Marineraad; stelt het
evenwel den koopvaardijkapitein in het on
gelijk. dan komt de zaak vanzelf voor den
Raad voor de Scheepvaart. Spr. meent dan
ook, dat. hoe de heer Knottenbelt zijn amen
dement ook wijzigt, bij aanneming daarvan
het heele wetsontwerp overbodig wordt. Spr.
zou dan intrekking moeten overwegen.
Dei heer KNOTTENBELT repliceert en
merkt op, dat hij niets anders wil dan aan
den Raad voor de Scheepvaart de bevoegd
heden laten, die hij thans heeft. Spr. wijzigt
zijn amendement zoodanig, dat de Schepen
wet van toepassing blijft onverminderd de
bevoegdheden van den Marineraad hem bij
deze' wet toegekend.
De heer HEEMSKERK dupliceert en
verklaart aan het amendement ook nu geen
behoefte te hebben.
De MINISTER vreest, dat het amendement
administratieve^ omslag meebrengt omdat
het in ieder geval een dubbel onderzoek
noodig maakt.
Het amendement-Knottenbelt wordt ver
worpen met 4536 stemmen. Tegen de
rechterzijde.
Het wetsontwerp wordt aangenomen met
4535 stemmen. Tegen de Vrijheidsbond,
soc.-demStaatkundig gereformeerden en
de heer de Visser (C. P.)
De Provinciale wet.
Aan de orde is het wetsontwerp tot wij-'
ziging en aanvulling van de Prov. wet.
De heer v. d. WA ER DEN (S.D.A P.) be
toogt, dat de grondbeginselen van de Prov.
Wet wel deugdelijk moeten zijn, daar. de
veranderingen in de wet aangebracht zoo
weinige zijn. Spr. gaat het groeiproces na
van de Prov. Stalen en constateert,, dat
vele wijzigingen, die thans worden voorge
steld in de praclijk noodzakelijk zijn geble
ken. De inrichting der bedrijven zal kun
nen plaats hebben op commercieelen voet,
waardoor aan een wensch van spr. is tege
moet gekomen. Voorts is den Staten meer
zelfstandigheid gegeven, o.a. ten aanzien
van het wegenplan. Er wordt een groolere
autonomie aan de gewestelijke besturen ge
geven, hetgeen spr. toejuicht. Des te meer
echter moet spr. betreuren de in dit wets
ontwerp ingevoerde beknotting van het in-
lerpellatierecht der Staten, die een scherp
anti-democratisch karakter heeft. Spr. zou
er bij den minister op willen aandringen
deze wijziging terug te nemen. Dit is meer
dan een t&che de beauté, een smet op liet
wetsontwerp.
De MINISTER VAN BïXNENLANDSCHE
ZAKEN, de heer KAN, is dankbaar voor de
instemming met het wetsontwerp en be
toogt, dat de kwestie van het interpellatie-
recht der Prov Staten een zuiver rein
staatsrechtelijke kwestie is.
Bij artikel 1 juicht mej. WESTERMAN
(V.B.) de verruiming der benoembaarheid
van de vrouw, neergelegd in art. 37, toe.
Mevr. BAKKER—NORT (V.D.) sluit zich
hierbij aan.
De heer BEUMER (A.R.) merkt op, dat de
wijziging van dit artikel hem zeer heeft ge
hinderd. Het heeft hem getroffen, dat tege
lijkertijd de vrouw en een failliet benoem
baar worden, hetgeen hem niet buitenge
woon fijngevoelig voorkomt, doch heigeen
voor spr. nog geen aanleiding zou kunnen
zijn er tegen te zijn. Er is echter een andere
reden -Het artikel is in strijd met de consi
derans. omdat in het geheel de wensche-
lijkheid niet is gebleken van de benoem
baarheid van een vrouw of een failliet tot
griffier. De verdediging met het argument,
dat eenzelfde bepaling in een andere wet
voorkomt acht spr. niet sterk; men kan een
slecht artikel niet goedpraten met verwij
zing naar een ander slecht artikel, zelfs als
dat afkomstig is van een minister, die den
voorzitter niet onbekend is. (Gelach).
Ook acht spr. de meening van den mi-
RECLAME.
277
ROODE-STER
THeODOQuS
VGfr v
._Q)nSejWitieven.'1
Vrijwillig conservatief dat zijn zij, die zich jaar ia
jaar uit toeleggen op het produceeren van pijptabak,
zóó onovertroffen van kwaliteit en zóó gelijkmatig
van samenstelling dat ROODE-STER welhaast het
woordje „tabak" zal hebben vervangen.
Vrijwillig conservatiefzijn ook zij, die jaar in
jaar uit STER-TABAK rooken omdat de ervaring
hun geleerd heeft, dat er geen betere tabak bestaat
Vrijwillig conservatiefdeze richting werd door
fabrikant en rookers geschapen en krijgt dagelijks
nieuwe aanhangers.
N.V, o.h. THEODORUS NIEMEIJER, Groningen en Rotterdam.
nisier bedenkelijk, dat de Prov. Stalen een
failliet in de praclijk wel niet zullen be
noemen, waarmee hij er op rekent, dat de
Prov. Staten wijzer zullen zijn dan de
wetgever.
Als reden voor het benoembaar maken
van de vrouw wordt opgegeven, dat een
commissaris der Koningin een vrouwelijke
hoofdambtenaar heeft gadegeslagen (gelach)
die het ambt van griffier wel zou kunnen
vervullen. Dit is, meent spr., onvoldoende.
De vraag of de vrouw geschikt is voor het
ambt wil spr. builen beschouwing laten.
Spr. wil over benoembaarheid slechts pra
ten als er een regeling komt, waarbij ont
slag bij het huwelijk geboden wordt, maar
zoolang die regeling er niet is, spreekt hij
niet eens over de geschiktheid. Spr. is het
eens met den Engelschen essayist, die
schreef: feminism is a movement, directive
to the destruction of family.
Spr. merkt op, dat de minister wel het
huwelijk wil verbieden van een vrouwelijke
griffier met den Comm. der Koningin of een
lid van Ged. Staten, maar hij verbiedt niet
de verloving.
Mej. MEYER (R.K.) meent, dat de kwestie
der benoembaarheid van de vrouw princi
pieel beslist is-, daarop kan men niet terug
komen en spr. juicht de uitbreiding der be
noembaarheid dan ook toe. Het noemen van
vrouwen en failliet in één verband door den
heer Beumer noemt spr. gezocht.
Mej. KATZ (C.II.) betreurt het, dat de
heer Beumer dergelijke ernstige zaken
steeds belachelijk maakt. Spr. herinnert
«?raan, dat deze zaak niet nieuw is, doch
dat een dergelijke zaak reeds aanhangig is
gemaakt door het kabinet-Ruys de Beeren-
brouck, waarin de heer Heemskerk aandeel
had. Spr. verwacht dan ook, dat de heer
Heemskerk een ander standpunt zal inne
men dan de heer Beumer. Van gelijkstel
ling van vrouwen met faillieten is natuur
lijk geen sprake, het wetsontwerp brengt
wijziging van geheel ongelijksoortigen aard.
Het gaat hier voorts niet om de geschikt
heid van de vrouwep. maar om de vraag of
vrouwen, die een bijzondere geschiktheid
hebben voor dit ambt, daarvan moeten
worden uitgesloten. Spr. merkt ten slotte
op, dat er wel steeds gesproken wordt over
de opvoeding van vrouwen tot goede echt-
genooten, maar veel te weinig over de op
voeding van mannen tot goede echtgcnoo-
ten. (Vroolijkheid).
De heer KERSTEN (S.G.P.) is van oor
deel, dat de principieele strijd over de ge
lijkstelling van mannen en vrouwen geens
zins is uitgestreden. Spr. acht de argumen
ten voor de benoembaarheid zwak en meent,
dat van nadeelige gevolgen van het niet be
noembaar zijn geen sprake kan zijn.
De heer SCHOKKING (C.H.) is het niet
eens met mej. Katz en onderschrijft de argu
menten tegen de benoembaarheid der vrouw
aangevoerd. De eischen, die de functie stelt
kunnen tot zeer scheeve verhoudingen leiden,
daar de griffier een leidende functie heeft.
Vooral echter omdat dit ontwerp,inzake de
gehuwde ambtenaren, ingaat tegen de Ijjn
van het vorige kabinet, is spr. er tegen.
Want wel wordt het huwelijk van de vrouwe
lijke griffier met den comm. der Koningin
verboden, maar niet het in functie blijven
van de gehuwde vrouwelijke griffier.
Mej. GROENEWEG (S.D.A.P.) heeft nog
nooit argumenten gehoord tegen de benoem
baarheid van de vrouw in hoogere betrek
kingen.
De MINISTER antwoordt den heer Kersten
dal er principieel geen bezwaar tegen het
ontwerp kan zijn, omdat het vodrtgaat op
de gevolgde lijn.
Wat de leidende functie van den griffier
betreft, merkt spr. op, dat Thorbecke den
griffier gelijk heeft gesteld met een coraipies
aan een departement. Sinds Thorbecke is er
veel veranderd, ^naar is toch geen aanleiding
de betrekking nu zoo hoog op te hemelen,
Geautoriseerde vertaling naar het Engelsch
van
WALTER BESANT.
door Mej. E. HOOGEWERF.
42)
Toen Elsie 's morgens alleen was. begon
ze weer over dat vreemde slaapwandelen op
klaarlichten dag vah mr. Dering te denken,
over zijn voortdurende buien van vergeet
achtigheid, over de dingen. die op zijn tafel
on in de safe wenden gevonden -en die alle
verband hielden met Edmund Gray.
Checkley kon die brieven niet op tafel en die
dingen niet in de safe hebben ge'legd.
Elsie keek op de klok Het was even over
Regenen. Ze liep naar haar kamer zette haar
hoed op en riep een vigilante.
Ze was er om half tien. Checkley legde,
als gewoonlijk, alles bij zijn chef op tafel
klaar.
Het jonge meisje voelde zich getroffen op
het zien van den oud-gediende, die nu al
zestig jaar lang. iederen ochtend, vol ijver
en naijver, de'ze plichten waarnam. Ze stond
m het aangrenzend kantoor, maar sloeg hem
gade door de open deur.
Toen hij klaar was. trad hij het vertrek
lr)hen. waar zij zich bevond en zag haar.
.«Or mompelde hij. „Is u dat? Ja. maar
h'l is er nog niet. Als u mr. Dering wenscht
6 spreken, dan is u ook vroeg genoeg. En dei
ie uwe deelgenoot is er natuurlijk nog niet
ant die haast zich nooit zoo! Misschien
u er even bij gaan zitten en de krant
inkijken? Hier heeft u de Times. Hij zal
hier zijn. om kwart voor tienen".
Checklev ging ook zitten en nam een pen.
Maar die legde hij gauw weer neer en begon
te pralen-
„We zitten in moeilijkheden, miss. Niet
dat u daar iets aan doen kunt! Dat ze'g ik
niet. Maar het wordt hoe langer hoe erger.
Want het is niet genoeg, dat ze den chef be
stolen hebben, ze gaan hem nu ook nog be
spotten. Ze leggen brieven op tafel, geadres
seerd aan dien Edmund Gray. Ze doen de
safe open en leggen er dingen in, die behoo-
ren aan Edmund Gray. En we zijn niet
meer zoo jong, als we ééns waren, dus dat
gaat ons niet in de kleeren zittenl We zijn
ook niet meer zoo prompt. Soms komen we
wat laat en soms schijnen we gedurende
een poosje niet precies te weten, wie we
zijn en waar we zijn. O. 't is niets, dat zal
wel weer voorbijgaan als die ellende ook
geleden is. Maar denk eens aan. wat3een
schreeuwende ondankbaarheid missl Niet,
dat ik het u kwalijk neem. Maar u zult er
toch ook wel van afweten van al de ellende,
die we hier op het oogenblik doormaken
Elsie antwoordde niet. Ze had ook niets
te zeggen. Ze kon met den ouden klerk
immers niets bespreken, aangaande de be
wuste zaak
Toen hield Checkley zich weer, of hij vol
ijver aan hel pennen ging. Maar de ochtend
was' heel. het was doodstil op het kantoor.
Niemand zal het den ouden man dus kwa
lijk nemen, dat zijn pen al langzamer ging,
dat zijn hoofd achterover viel in zijn stoel
en dal hij insliep.
Elsie zat volkomen stil. Om tien uur
hoorde ze iemand de trap opkomen, de deur
van het particuliere kantoor van mr. Dering
ging open en de chef zelf trad binnen. Hij
stond een oogenblik op den drempel, keek
eens rond en zoodra Elsie hem zag, werd ze
gewaar, dat hij andermaal verkeerde in den
toestand, zooals George dien beschreven
had. Zóó kwam mr. Dering 's morgens ge
woonlijk op het kantoor Zijn jas was niet
dichtgeknoopt, zijn gelaat droeg de welda-
dig-vriendelijke uitdrukking, die Elsie op het
portret had aangebracht.
Hij sloot de deur en trad aan het venster.
Met lichten tred, zonder den ouden klerk in
zijn slaap te storen, trad Elsie nu ook in het
kantoor van mr. Dering en sloot de deur
achter zich.
De slaapwandelaar stond hog aan het
venster. Ze trad op hem toe en tikte hem
even op den arm. Hij schrikte en keerde
zich om.
„Wat is er van uw dienst, jongedame?
Kan ik wat voor u doen?"
„Ik vrees van niet," antwoordde zij.
Weifelend keek hij haar aan. En zich
toen blijkbaar iets herinnerend, trad hij
terug van het venster, en ontsloot de safe.
Vervolgens haalde hij uit zijn zak te voor
schijn een manuscript, met een rood touwtje
er om heen. Elsie keek in de safe en las
den titel: „De Nieuwe Menschheid". door
Edmund Gray, wat mei groote letters op het
buitenblad stond. Toen sloot hij de safe en
stak den sleutel bij zich. waarop hij bij het
vensier ging zitten, zonder in het minst
eenige aandacht te schenken aan zijn be
zoekster. Alles ging in z'n werk precies als
dit al eens had plaats gehad, in tegenwoor
digheid van George en van den ouden
klerk.
Tien minuten bleef hij zoo zitten. Toen
voer hem een huivering door de leden, hij
stond op. keek het vertrek een9 rond en was
weer geheel de oude.
„Elsie!" riep hij. „ïk wist niet, dat je
hiey was. Hoe lang ben je er al geweest?"
„Misschien een paar minuten."
„Ik moet in slaap gevallen zijn Het is
ook een warme ochtend. Je moet het een
ouden man maar vergeven, kindlief! Ik heb
ook zoo'n slechten nacht gehad. S'.eeds
maar liggen tobben over al die narigheid.
Ze kunnen er maar niet achterkomen Elsie
wie mij beroofd heeft. Ze beschuldigen
elkaar, in plaats van elkaar te helpen. Non
sens! Checkley kon het niet doen! George
evenmin. Mijn broer kwam hier met een
onmogelijk „geval" geheel opgebouwd uit
veronderstellingen en gevolgtrekkingen.
Maar, in waarheid, zijn we nog nic'.s
verder!"
„Voor mij is hel net zoo goed een groot
verdriet geweest, mr. Dering. Ik moest het
hui3 van mijn moeder verlaten, waar mij
zeer onaangename dingen werden gezegd
over mijn aanslaande en van mijn broer.
Ik wenschte dus met u, dat ze „er achter"
waren!"
Mr. Dering hing zijn hoed op. knoopte zijn
gekleede jas loe en ging aan zijn taTel zit
ten, nog al lijd met verdrietigen blik.
„Ze plagen mij ook zoo. Gisteren legden
ze twee brieven aan dien Edmund Gray ge
adresseerd. boven op de mijne. Waarom?
Enkel om me te bespotten en mij te tarten,
hem te ontdekken. Checkley zweert, dal hij
ze daar niet heeft gelegd Ik trad binnen op
het oogenblik dat hij het vertrek verliet.
Waren er hipr dan geesten rond? Eergiste
ren en den dag daarvóór waren er dingen in
de safe gelegd!"
„fn de safe?. En u hebt immers alleen
maar den sleutel Hoe kunnen er dan d]e
dingen ingelegd zijn?"
„Ik weet niet. Ik weet niets. Ik weet ook
niet, wat mij nu weer zal ontnomen wor
den! Mijn huizen mijn hypotheken, mijn
landerijen, misschien mijn praktijk?"
„Kom, praat u toch niet zool Heeft u van
ochtend al iets vreemds gevonden?"
Hij keek de brieven na.
„Wat dit betreft niet. Maar. wacht, ik heb
nog niet in de safe gekeken."
Hij stond op en deed de kas open. Toen
haalde hij er het pakje uit. dat hij er zelve,
nog geen kwartier geleden, ingelegd had
en riep:
„Al wéérDaar heb je het al wéér!
Zóó plagen ze mij nu. Zóó kwellen ze een
ouden man.
En hij wierp het pakje naar den anderen
kant van het vertrek, terwijl hijzelve weer
aan tafel ging zitten en diep zuchtte.
Elsie raapte hel bundeltje op. Het was
een dik manuscript, met den titel, dien zij
al gelezen had.
Ze maakte het touwtje los en bladerde
het eens door. Het was zooals ze nu zag. de
auto-biografie van Edmund Gray. En in hel
handschrift van mr. Deringll
Ze bracht liet weer naar de safe:
„Legt u daar alles bij elkaar, wal ze u
zenden," raadde zij. „Weet u iels van dien
Edmund Gray?
„Niets kindlief! Volstrekt niets. Ik heb
den man nooit gezien. Ik heb nooit van hem
gehoord Toch heeft hij geheel beslag op mij
gelegd. Hij heeft zijn kamers gehuurd op
een aanbeveling van mij Ik heb hem ge-
inlroduceerd bij den directeur van de Bank,
ik, met mijn eigen handschrift naar ze
meenden. Hij trok een wissel van zeven
honderd twintig pond op mij. nu acht jaar
geleden. En hij heeft acht en dertig duizend
pond aan geldswaarde op zijn naam over
laten brengen." (Wordt vervolgd).