WIE IS EDMUND GRAY? 688te Jaargang LEIDSCH DAGBLAD, Vrijdag 28 October 1927 Derde Blad No. 20743 TWEEDE KAMER. FEUILLETON. De stemming ovei de motie- De Vissei Het onderzoek naar de rampen met oorlogs vaartuigen Wijziging der Provinciale Wet De olie- wetten. De motie-L. <le Visser omtrent het tref fen van maatregelen tot directe invrijheid- itetling van de in hechtenis gehouden In donesische studenten wordt verworpen met 59 tegen 22 stemmen. Vóór: sociaal-democraten en communist. De heer CRAMER (S.-D). had vóór de stemming de verklaring afgelegd, dat, hoe wel de sociaal-democraten zich wenschen los te maken van de toelichting, zij voor de motie zouden stemmen om te protes- teeren tegen de gevangenhouding. Aan de orde zijn de volgende wetsont werpen 1. Onteigening ten behoeve van uitbrei ding van het stationsemplacement Arn hem. 2. Onteigening ten behoeve van uitbrei ding van de los- en Laadgelegenheid op het stationsemplacement Bovenkarspel Grootebroek met bijkomende werken. 3. Onteigening ten behoeve van uitbrei ding van het stationsemplacement Assen. 4. Goedkeuring van den onderhandschen verkoop aan de vereeniging Missie-Zus ters", ook genoemd Congregatie van den H. Geest" te Steijl (gemeente Tegelen) van eenige perceelen te Heerlen, te zamen groot 32.20 a/ren. 5. Goedkeuring van den ondershandschen verkoop van eenige perceelen Staatsspoor- weggrond te Helder aan de gemeente Hel der 6. Uitbreiding van de wettelijke en ad ministratieve bevoegdheden der belasting ambtenaren. 7. Wijziging van de artikelen 53 en 88a der Tabakswet 1921. 8. Wijziging van het lie hoofdstuk der Staatsbegrooting 1926. 9. Bepaling betreffende den voor pen sioen geldigen diensttijd van de beman ning van Hr. Ms. Sumatra" tijdens ver blijf te Shanghai en wijziging dier wet van 14 Juli 1904. Al deze wetsontwerpen worden z.h.st. aangenomen. Eveneens wordt z.h.st. aangenomen het wetsontwerp tot wijziging van de Wet voor het reserve-personeel der landmacht 1905. Aan de orde is het wetsontwerp houden de bepalingen tot instelling van een open baar onderzoek omtrent rampen en onge vallen, overkomen aan Nederlandsche oor logsvaartuigen. De heer KNOTTENBELT (V.-B.) heeft ernstig bezwaar tegen het ontwerp. Spr. vraagt zich af of de bedoelde onge vallen zóó vaak voorkomen, dat voor het onderzoek daarvan een nieuw college moet in 't leven worden geroepen. De marine- raad zal niet onpartijdig staan tegenover aanvaringen met koopvaardijschepen, om dat hij een regeeringscollege is. Maar waarom is het noodig den Raad voor de scheepvaart geheel uit te schakelen De marineraad zal alleen competent zijn in zaken betreffende de toepassing van ma- rinereglementen, maar in navigatiekwes- tïes is de Raad voor de Scheepvaart vol komen bevoegd.. Spr. zal een amendement voorstellen om bij een aanvaring met eon koopvaardijschip den Raad vi/or de Scheep vaart zijn gewone functie te doen verrich ten. Voor speciale marine-aangelegenheden is een commissie ad hoe voldoende. De heer BRAUTIGAM (S.-D.) consta teert, dat de loodsvaartuigen buiten het ontwerp zijn gebleven; dat de Marineraad dus overbodig is ten opzichte van onge vallen, aan loodvaartuigen overkomen. Nu is het aantal zuivere oorlogsvaartuigen uitermate klein en ook het aantal ongeval len, dat die schepen overkomt. Om daar voor nu een lSohaam als do Marineraad in het leven te roepen, lijkt een groote pa rade in eeD klein garnizoen. Voor die en kele gevallen zal een commissie voldoende zijn. Minister LAMB00Y' zegt, dat de Re geering meende tegemoet to komen aan een algemeen en wensch om een wettelijke regeling te geven aan het onderzoek naar deze ongevallen. In 't voorloopig verslag werd dit ontwerp dan ook „algemeen toegejuicht." Van dit juichen is echter in de discussies niets ge bleken. Een commissie ad hoe zal geen redding kunnen brengen, zooals heer Knottenbelt dat verwacht, want die com missie zal dan toch ook moeten bestaan uit marine-autoriteiten. Het ontwerp re gelt ook met alleen aanvaringen, maar ook ongevallen met munitie, kanonnen, het bovenwater komen van onderzeebooten enz Het spreekt vanzelf, dat de scheepvaart inspectie in dergelijke gevallen niet com petent kan worden geacht .De taak van den hechter wordt door het ontwerp niet aan getast. Wel is het van belang, dat de rech ter een rapport van volkomen deskundigen voor zich heeft- Spr. kan niet aannemen, dat een marineraad. bevooroordeeld zou zijn. Een commissie ad-hoc zou veeleer be vooroordeeld zijn, dan een Marineraad, die bovendien veel meer gezag en vertrou wen zal hebben. Het ontwerp zal een ge voel van rechtsbevrediging geven. Wat de loodsvaartuigen betreft, spr. zal voorko men, dat het geval zich herhalen zal, dat de Raad voor de Scheepvaart door de re dactie van de Schepenwet zich onbevoegd moet verklaren bij ongevallen, aan loods vaartuigen overkomen. De heeren KNOTTENBELT (V.B.) en BRAUTIGAM (S.D.) repliceren. De heer OUD (V.D.) wijst erop. dat het feit, dat de Raad voor de Scheepvaart de kwestie van de ramp bij Terschelling niet onderzocht, niet aan de redactie van fle Wet lag, maar aan de houding der Scheepvaart inspectie- Spr zal vóór het amendement- Knottenbelt, maar in ieder geval tegen het ontwerp steramen. De heer J. J. C. v. DIJK (A. R.) verdedigt het ontwerp: Een permanente commissie acht hij beter dan een commissie ad-hoc. Het zou welgewenscht zijn, voor de loodsvaar tuigen een regeling te treffen. Dei MTNISTER repliceert. Hij wijst er op, dat de kosten van een marineraad gering zijn,, zekert niet grooter dan wanneer een onderzoek wordt ingesteld door den Raad voor de Scheepvaart. Wat de commissie ad-hoc betreft, herinnert de Minister aan de instelling van een commissie ad-hoc na de ramp bij Terschelling, en hij heeft nog nooit zooveel aanvallen te verduren gehad als juist omdat hij zich met die commissie tevreden stelde. De algemeene beschouwingen worden gel- sloten. Bij de behandeling van art. 3 betoogt de heer KNOTTENBELT (V.B.) dat de bepaling, volgens welke de Marineraad toegang heeR tot schepen waaraan een ramp of ongevai is overkomen of welke een ramp hebben veroorzaakt, wat dit laatste betreft te ver gaat Daardoor krijgt de eene partij toegang tot 'het terrein van de andeTe. Op art. 27, dat tegelijk behandelt wordt stelt spr*.. een amendement voor om dit ar tikel zoodanig te lezen, dat bij rampen welke een marine- en 'n handelsvaartuig betreffen de competentie van den Raad voor de Scheepvaart behouden blijft. Dc heer HEEMSKERK (A.R.) merkt ten aanzien van art. 3 op, dat de Marineraad is e'en commissie van onderzoek en dat zijn op treden niets te maken heeft met de civiel rechtelijke positie van den Staat. Aangaande het amendement op art. 27 betoogt spr., da* de samenstelling van den Marineraad uit deskundigen een waarborg is voor de objec tiviteit van het onderzoek en verwijst hij naar art. \4. lid 4, volgens hetwelk, indien bij den Marineraad tijdens het onderzoek het vermoeden is gerezen, dat de ramp of het ongeval is veroorzaakt door de ongeschikt heid of door een daad van nalatigheid van den kapitein, een stuurman of een machinist van een schip, dat onder de Schepenwet valt, na afloop der behandeling 5e stukken in handen worden gesteld van den hoofd inspecteur voor de scheepvaart. Komen deze gevallen uitsluitend voor den Raad voor de Scheepvaart, dan kan deze raad de kwestie van de schuld van den ka pitein van het oorlogsvaartuig niet onder zoeken, terwijl ook de bepalingen omtrent den Marineraad niet van toepassing zullen zijn, zoodat er een lacune' is. Het amende ment zal dus in ieder geval moeten worden gewijzigd. De heer BRAUTIGAM (S.D.) bepleit een gelijktijdig onderzoek door den Marineraad en den Raad voor de Scheepvaart. Spr. meent, dat de heer Knottenbelt dat bedoelt en als men meent, dat dit er niet staat, geeft spr. den heer Knottenbelt in overweging zijn amendement te wijzigen. De MINISTER betoogt, dat de Marineraad een onderzoek instelt. Stelt 't onderzoek den Marinekapitein in het ongelijk, dan blijft de behandeling aan den Marineraad; stelt het evenwel den koopvaardijkapitein in het on gelijk. dan komt de zaak vanzelf voor den Raad voor de Scheepvaart. Spr. meent dan ook, dat. hoe de heer Knottenbelt zijn amen dement ook wijzigt, bij aanneming daarvan het heele wetsontwerp overbodig wordt. Spr. zou dan intrekking moeten overwegen. Dei heer KNOTTENBELT repliceert en merkt op, dat hij niets anders wil dan aan den Raad voor de Scheepvaart de bevoegd heden laten, die hij thans heeft. Spr. wijzigt zijn amendement zoodanig, dat de Schepen wet van toepassing blijft onverminderd de bevoegdheden van den Marineraad hem bij deze' wet toegekend. De heer HEEMSKERK dupliceert en verklaart aan het amendement ook nu geen behoefte te hebben. De MINISTER vreest, dat het amendement administratieve^ omslag meebrengt omdat het in ieder geval een dubbel onderzoek noodig maakt. Het amendement-Knottenbelt wordt ver worpen met 4536 stemmen. Tegen de rechterzijde. Het wetsontwerp wordt aangenomen met 4535 stemmen. Tegen de Vrijheidsbond, soc.-demStaatkundig gereformeerden en de heer de Visser (C. P.) De Provinciale wet. Aan de orde is het wetsontwerp tot wij-' ziging en aanvulling van de Prov. wet. De heer v. d. WA ER DEN (S.D.A P.) be toogt, dat de grondbeginselen van de Prov. Wet wel deugdelijk moeten zijn, daar. de veranderingen in de wet aangebracht zoo weinige zijn. Spr. gaat het groeiproces na van de Prov. Stalen en constateert,, dat vele wijzigingen, die thans worden voorge steld in de praclijk noodzakelijk zijn geble ken. De inrichting der bedrijven zal kun nen plaats hebben op commercieelen voet, waardoor aan een wensch van spr. is tege moet gekomen. Voorts is den Staten meer zelfstandigheid gegeven, o.a. ten aanzien van het wegenplan. Er wordt een groolere autonomie aan de gewestelijke besturen ge geven, hetgeen spr. toejuicht. Des te meer echter moet spr. betreuren de in dit wets ontwerp ingevoerde beknotting van het in- lerpellatierecht der Staten, die een scherp anti-democratisch karakter heeft. Spr. zou er bij den minister op willen aandringen deze wijziging terug te nemen. Dit is meer dan een t&che de beauté, een smet op liet wetsontwerp. De MINISTER VAN BïXNENLANDSCHE ZAKEN, de heer KAN, is dankbaar voor de instemming met het wetsontwerp en be toogt, dat de kwestie van het interpellatie- recht der Prov Staten een zuiver rein staatsrechtelijke kwestie is. Bij artikel 1 juicht mej. WESTERMAN (V.B.) de verruiming der benoembaarheid van de vrouw, neergelegd in art. 37, toe. Mevr. BAKKER—NORT (V.D.) sluit zich hierbij aan. De heer BEUMER (A.R.) merkt op, dat de wijziging van dit artikel hem zeer heeft ge hinderd. Het heeft hem getroffen, dat tege lijkertijd de vrouw en een failliet benoem baar worden, hetgeen hem niet buitenge woon fijngevoelig voorkomt, doch heigeen voor spr. nog geen aanleiding zou kunnen zijn er tegen te zijn. Er is echter een andere reden -Het artikel is in strijd met de consi derans. omdat in het geheel de wensche- lijkheid niet is gebleken van de benoem baarheid van een vrouw of een failliet tot griffier. De verdediging met het argument, dat eenzelfde bepaling in een andere wet voorkomt acht spr. niet sterk; men kan een slecht artikel niet goedpraten met verwij zing naar een ander slecht artikel, zelfs als dat afkomstig is van een minister, die den voorzitter niet onbekend is. (Gelach). Ook acht spr. de meening van den mi- RECLAME. 277 ROODE-STER THeODOQuS VGfr v ._Q)nSejWitieven.'1 Vrijwillig conservatief dat zijn zij, die zich jaar ia jaar uit toeleggen op het produceeren van pijptabak, zóó onovertroffen van kwaliteit en zóó gelijkmatig van samenstelling dat ROODE-STER welhaast het woordje „tabak" zal hebben vervangen. Vrijwillig conservatiefzijn ook zij, die jaar in jaar uit STER-TABAK rooken omdat de ervaring hun geleerd heeft, dat er geen betere tabak bestaat Vrijwillig conservatiefdeze richting werd door fabrikant en rookers geschapen en krijgt dagelijks nieuwe aanhangers. N.V, o.h. THEODORUS NIEMEIJER, Groningen en Rotterdam. nisier bedenkelijk, dat de Prov. Stalen een failliet in de praclijk wel niet zullen be noemen, waarmee hij er op rekent, dat de Prov. Staten wijzer zullen zijn dan de wetgever. Als reden voor het benoembaar maken van de vrouw wordt opgegeven, dat een commissaris der Koningin een vrouwelijke hoofdambtenaar heeft gadegeslagen (gelach) die het ambt van griffier wel zou kunnen vervullen. Dit is, meent spr., onvoldoende. De vraag of de vrouw geschikt is voor het ambt wil spr. builen beschouwing laten. Spr. wil over benoembaarheid slechts pra ten als er een regeling komt, waarbij ont slag bij het huwelijk geboden wordt, maar zoolang die regeling er niet is, spreekt hij niet eens over de geschiktheid. Spr. is het eens met den Engelschen essayist, die schreef: feminism is a movement, directive to the destruction of family. Spr. merkt op, dat de minister wel het huwelijk wil verbieden van een vrouwelijke griffier met den Comm. der Koningin of een lid van Ged. Staten, maar hij verbiedt niet de verloving. Mej. MEYER (R.K.) meent, dat de kwestie der benoembaarheid van de vrouw princi pieel beslist is-, daarop kan men niet terug komen en spr. juicht de uitbreiding der be noembaarheid dan ook toe. Het noemen van vrouwen en failliet in één verband door den heer Beumer noemt spr. gezocht. Mej. KATZ (C.II.) betreurt het, dat de heer Beumer dergelijke ernstige zaken steeds belachelijk maakt. Spr. herinnert «?raan, dat deze zaak niet nieuw is, doch dat een dergelijke zaak reeds aanhangig is gemaakt door het kabinet-Ruys de Beeren- brouck, waarin de heer Heemskerk aandeel had. Spr. verwacht dan ook, dat de heer Heemskerk een ander standpunt zal inne men dan de heer Beumer. Van gelijkstel ling van vrouwen met faillieten is natuur lijk geen sprake, het wetsontwerp brengt wijziging van geheel ongelijksoortigen aard. Het gaat hier voorts niet om de geschikt heid van de vrouwep. maar om de vraag of vrouwen, die een bijzondere geschiktheid hebben voor dit ambt, daarvan moeten worden uitgesloten. Spr. merkt ten slotte op, dat er wel steeds gesproken wordt over de opvoeding van vrouwen tot goede echt- genooten, maar veel te weinig over de op voeding van mannen tot goede echtgcnoo- ten. (Vroolijkheid). De heer KERSTEN (S.G.P.) is van oor deel, dat de principieele strijd over de ge lijkstelling van mannen en vrouwen geens zins is uitgestreden. Spr. acht de argumen ten voor de benoembaarheid zwak en meent, dat van nadeelige gevolgen van het niet be noembaar zijn geen sprake kan zijn. De heer SCHOKKING (C.H.) is het niet eens met mej. Katz en onderschrijft de argu menten tegen de benoembaarheid der vrouw aangevoerd. De eischen, die de functie stelt kunnen tot zeer scheeve verhoudingen leiden, daar de griffier een leidende functie heeft. Vooral echter omdat dit ontwerp,inzake de gehuwde ambtenaren, ingaat tegen de Ijjn van het vorige kabinet, is spr. er tegen. Want wel wordt het huwelijk van de vrouwe lijke griffier met den comm. der Koningin verboden, maar niet het in functie blijven van de gehuwde vrouwelijke griffier. Mej. GROENEWEG (S.D.A.P.) heeft nog nooit argumenten gehoord tegen de benoem baarheid van de vrouw in hoogere betrek kingen. De MINISTER antwoordt den heer Kersten dal er principieel geen bezwaar tegen het ontwerp kan zijn, omdat het vodrtgaat op de gevolgde lijn. Wat de leidende functie van den griffier betreft, merkt spr. op, dat Thorbecke den griffier gelijk heeft gesteld met een coraipies aan een departement. Sinds Thorbecke is er veel veranderd, ^naar is toch geen aanleiding de betrekking nu zoo hoog op te hemelen, Geautoriseerde vertaling naar het Engelsch van WALTER BESANT. door Mej. E. HOOGEWERF. 42) Toen Elsie 's morgens alleen was. begon ze weer over dat vreemde slaapwandelen op klaarlichten dag vah mr. Dering te denken, over zijn voortdurende buien van vergeet achtigheid, over de dingen. die op zijn tafel on in de safe wenden gevonden -en die alle verband hielden met Edmund Gray. Checkley kon die brieven niet op tafel en die dingen niet in de safe hebben ge'legd. Elsie keek op de klok Het was even over Regenen. Ze liep naar haar kamer zette haar hoed op en riep een vigilante. Ze was er om half tien. Checkley legde, als gewoonlijk, alles bij zijn chef op tafel klaar. Het jonge meisje voelde zich getroffen op het zien van den oud-gediende, die nu al zestig jaar lang. iederen ochtend, vol ijver en naijver, de'ze plichten waarnam. Ze stond m het aangrenzend kantoor, maar sloeg hem gade door de open deur. Toen hij klaar was. trad hij het vertrek lr)hen. waar zij zich bevond en zag haar. .«Or mompelde hij. „Is u dat? Ja. maar h'l is er nog niet. Als u mr. Dering wenscht 6 spreken, dan is u ook vroeg genoeg. En dei ie uwe deelgenoot is er natuurlijk nog niet ant die haast zich nooit zoo! Misschien u er even bij gaan zitten en de krant inkijken? Hier heeft u de Times. Hij zal hier zijn. om kwart voor tienen". Checklev ging ook zitten en nam een pen. Maar die legde hij gauw weer neer en begon te pralen- „We zitten in moeilijkheden, miss. Niet dat u daar iets aan doen kunt! Dat ze'g ik niet. Maar het wordt hoe langer hoe erger. Want het is niet genoeg, dat ze den chef be stolen hebben, ze gaan hem nu ook nog be spotten. Ze leggen brieven op tafel, geadres seerd aan dien Edmund Gray. Ze doen de safe open en leggen er dingen in, die behoo- ren aan Edmund Gray. En we zijn niet meer zoo jong, als we ééns waren, dus dat gaat ons niet in de kleeren zittenl We zijn ook niet meer zoo prompt. Soms komen we wat laat en soms schijnen we gedurende een poosje niet precies te weten, wie we zijn en waar we zijn. O. 't is niets, dat zal wel weer voorbijgaan als die ellende ook geleden is. Maar denk eens aan. wat3een schreeuwende ondankbaarheid missl Niet, dat ik het u kwalijk neem. Maar u zult er toch ook wel van afweten van al de ellende, die we hier op het oogenblik doormaken Elsie antwoordde niet. Ze had ook niets te zeggen. Ze kon met den ouden klerk immers niets bespreken, aangaande de be wuste zaak Toen hield Checkley zich weer, of hij vol ijver aan hel pennen ging. Maar de ochtend was' heel. het was doodstil op het kantoor. Niemand zal het den ouden man dus kwa lijk nemen, dat zijn pen al langzamer ging, dat zijn hoofd achterover viel in zijn stoel en dal hij insliep. Elsie zat volkomen stil. Om tien uur hoorde ze iemand de trap opkomen, de deur van het particuliere kantoor van mr. Dering ging open en de chef zelf trad binnen. Hij stond een oogenblik op den drempel, keek eens rond en zoodra Elsie hem zag, werd ze gewaar, dat hij andermaal verkeerde in den toestand, zooals George dien beschreven had. Zóó kwam mr. Dering 's morgens ge woonlijk op het kantoor Zijn jas was niet dichtgeknoopt, zijn gelaat droeg de welda- dig-vriendelijke uitdrukking, die Elsie op het portret had aangebracht. Hij sloot de deur en trad aan het venster. Met lichten tred, zonder den ouden klerk in zijn slaap te storen, trad Elsie nu ook in het kantoor van mr. Dering en sloot de deur achter zich. De slaapwandelaar stond hog aan het venster. Ze trad op hem toe en tikte hem even op den arm. Hij schrikte en keerde zich om. „Wat is er van uw dienst, jongedame? Kan ik wat voor u doen?" „Ik vrees van niet," antwoordde zij. Weifelend keek hij haar aan. En zich toen blijkbaar iets herinnerend, trad hij terug van het venster, en ontsloot de safe. Vervolgens haalde hij uit zijn zak te voor schijn een manuscript, met een rood touwtje er om heen. Elsie keek in de safe en las den titel: „De Nieuwe Menschheid". door Edmund Gray, wat mei groote letters op het buitenblad stond. Toen sloot hij de safe en stak den sleutel bij zich. waarop hij bij het vensier ging zitten, zonder in het minst eenige aandacht te schenken aan zijn be zoekster. Alles ging in z'n werk precies als dit al eens had plaats gehad, in tegenwoor digheid van George en van den ouden klerk. Tien minuten bleef hij zoo zitten. Toen voer hem een huivering door de leden, hij stond op. keek het vertrek een9 rond en was weer geheel de oude. „Elsie!" riep hij. „ïk wist niet, dat je hiey was. Hoe lang ben je er al geweest?" „Misschien een paar minuten." „Ik moet in slaap gevallen zijn Het is ook een warme ochtend. Je moet het een ouden man maar vergeven, kindlief! Ik heb ook zoo'n slechten nacht gehad. S'.eeds maar liggen tobben over al die narigheid. Ze kunnen er maar niet achterkomen Elsie wie mij beroofd heeft. Ze beschuldigen elkaar, in plaats van elkaar te helpen. Non sens! Checkley kon het niet doen! George evenmin. Mijn broer kwam hier met een onmogelijk „geval" geheel opgebouwd uit veronderstellingen en gevolgtrekkingen. Maar, in waarheid, zijn we nog nic'.s verder!" „Voor mij is hel net zoo goed een groot verdriet geweest, mr. Dering. Ik moest het hui3 van mijn moeder verlaten, waar mij zeer onaangename dingen werden gezegd over mijn aanslaande en van mijn broer. Ik wenschte dus met u, dat ze „er achter" waren!" Mr. Dering hing zijn hoed op. knoopte zijn gekleede jas loe en ging aan zijn taTel zit ten, nog al lijd met verdrietigen blik. „Ze plagen mij ook zoo. Gisteren legden ze twee brieven aan dien Edmund Gray ge adresseerd. boven op de mijne. Waarom? Enkel om me te bespotten en mij te tarten, hem te ontdekken. Checkley zweert, dal hij ze daar niet heeft gelegd Ik trad binnen op het oogenblik dat hij het vertrek verliet. Waren er hipr dan geesten rond? Eergiste ren en den dag daarvóór waren er dingen in de safe gelegd!" „fn de safe?. En u hebt immers alleen maar den sleutel Hoe kunnen er dan d]e dingen ingelegd zijn?" „Ik weet niet. Ik weet niets. Ik weet ook niet, wat mij nu weer zal ontnomen wor den! Mijn huizen mijn hypotheken, mijn landerijen, misschien mijn praktijk?" „Kom, praat u toch niet zool Heeft u van ochtend al iets vreemds gevonden?" Hij keek de brieven na. „Wat dit betreft niet. Maar. wacht, ik heb nog niet in de safe gekeken." Hij stond op en deed de kas open. Toen haalde hij er het pakje uit. dat hij er zelve, nog geen kwartier geleden, ingelegd had en riep: „Al wéérDaar heb je het al wéér! Zóó plagen ze mij nu. Zóó kwellen ze een ouden man. En hij wierp het pakje naar den anderen kant van het vertrek, terwijl hijzelve weer aan tafel ging zitten en diep zuchtte. Elsie raapte hel bundeltje op. Het was een dik manuscript, met den titel, dien zij al gelezen had. Ze maakte het touwtje los en bladerde het eens door. Het was zooals ze nu zag. de auto-biografie van Edmund Gray. En in hel handschrift van mr. Deringll Ze bracht liet weer naar de safe: „Legt u daar alles bij elkaar, wal ze u zenden," raadde zij. „Weet u iels van dien Edmund Gray? „Niets kindlief! Volstrekt niets. Ik heb den man nooit gezien. Ik heb nooit van hem gehoord Toch heeft hij geheel beslag op mij gelegd. Hij heeft zijn kamers gehuurd op een aanbeveling van mij Ik heb hem ge- inlroduceerd bij den directeur van de Bank, ik, met mijn eigen handschrift naar ze meenden. Hij trok een wissel van zeven honderd twintig pond op mij. nu acht jaar geleden. En hij heeft acht en dertig duizend pond aan geldswaarde op zijn naam over laten brengen." (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1927 | | pagina 9