Ondergoederen
Fa, DE WILDE
Het Boordenhuis
Hoeden - Hemden
Pullovers - Vesten
Z TWEEDE KAMER.
<GËRÖ>—
RECHTZAKEN. ,.g
ii Wol, half Wol en Katoen
Reserve-personeel der land
macht De Hooge Raad van
Arbeid Wijziging van de
I landarbeiderswet
(Zitting van gisteren).
Voortgezet wordt de behandeling van het
Wetsontwerp tot wijziging van de Wet voor
het reservepersoneel der landmacht 1905.
De heer DUYMAER VAN TWIST (A.-R.)
kan zich met art, 9 zooals de regeering dit
voorstel niet vereenige'n, omdat hij van mee
ning is dat het reservepersoneel op denzelf
den voet bezoldigd moet worden als het be
roepspersoneel. De Minister maakt geen on
derscheid tusschen reserve- en beroepsper-
eoneel als het betreft het zich onderwerpen
aan de wet, doch als het om het tractement
gaat, is er verschil. Dan wordt de gehuwde
reserve officie'r, vader van een groot gezin,
beschouwd als ongehuwd.
Op het reservepersoneel rusten veel zwaar
dere verplichtingen in 1927 dan daarop
rustten in 1905. Alle onderscheid moet ver
vallen. Spr. kan zich dan ook met de toe
zegging van art. 9 niet vereenige'n, volgens
welke voor het reservepersoneel regelingen
getroffen kunnen worden, afwijkend van die
voor het beroepspersoneel.
De heer J. J. G. VAN DIJK (A.-R.) kan
zich met de zienswijze van zijn vriend
Duymaer van Twist niet vereenigen. De
vraag is gewettigd of de conclusie dat re
serve- en beroepsofficieren gelijkgesteld moe
ten worden, juist is.
Het he'eft nimmer in de bedoeling gelegen
dezen gelijk te stellen, doch met het be
staande artikel zijn reserveofficieren erin
geslaagd, daar de rechter het wetsartikel an
ders interpreteerde dan in de bedoeling-san
den wetgever heeft gelegen, meer te krijgen
dan hun door den wetgever was toegedacht.
De wijziging van het artikel bedoelt een dam
op te werpen tegen verdere consequenties.
Spr. betwist, dat de quanlitatieve meerder
heid van het verlofspersoneel zou mee moe
ten brengen een gelijke bezoldiging. Er is
verschil in positie, die tot uiting moet komen
in dff bezoldiging, hetgeen niet beteekent een
geringe waardeering van het verlofsperso
neel. De beroepsofficier blijft de opleider, de
verlofsofficier de opgeleide. Slechts bij mobi
lisatie hebben zij gelijke plichten, maar dan
is ook de bezoldiging gelijk. Dit beteekent
niet, dat het verlofspersoneel geen behoor
lijke vergoeding zou moeten krijgen.
De' he«er DECKERS (R.-K.) heeft geen vol
doende gegevens kunnen vinden voor de
juistheid der stelling, dat de wetgever geen
gelijkheid heeft gewild tusschen beroeps- en
verlofspersoneel. Integendeel zijn er meer
dere voorschriften, bijv. in de wet .van 1897,
waaruit blijkt, dat beroeps- en reserve-offi-
ceren dezelfde rechten en plichten hebben.
Spr. acht het een onsmakelijk ding, dat,
terwijl er nog een rechtsgeding hangende is,
de wetgever odor een welswijzigng tracht
den rechter te achterhalen. Ten aanzien van
de salarissen hebben de verlofsoflicieren alle
reden zich te beklagen.
Spr. sluit zich geheel aan bij den heer
Duymaer van Twist en wenscht art. 9 in zijn
tegenwoordige gedaante te handhaven.
De heer TILANUS (G.H.), al maakt hij
zich over de kwestie niet zeer warm, meent,
dat de regeering terecht art. 9 wil wïjzige'n.
Art 9 heeft aanleiding gegeven tot misver
stand en kostbare procedures, die den staat
tonnen kunnen kosten. Spr. acht het niet
noodig hen, die» slechts enkele dagen per jaar
in dienst zijn op denzelfden voet te sala-
rieeren als de beroepsofficieren. Laat men
een behoorlijke vergoeding geven, maar laat
men de regeling niet nooddoos gecompli
ceerd maken. De toevoeging aan art. 9 is in
overeenstemming met art.'63 van de Grond
wet; alleen de salarissen van den Raad van
State, van de Algemeetie Rekenkamer en
van de rechterlijke macht worden bij de wet
geregeld.
Spr. bedoelt geenszins, dat men schriel
moet zijn tegenoveer de reserve-officieren,
doch gelijkheid in bezoldiging behoort er
niet te zijn.
De heer VAN RAPPARD (V. B.) meent,
dat er onderscheid moet zijn en dat, waar
ambtenaren tijdens hun diensttijd hun sala
ris behouden, het goed is, dat daarmee rekei-
RECLAME.
Het waardevol bezit
van de moderne
huisvrouw.
Vroeger slechts weinige stuks
massief zilver, thans voor het
zelfde bedrag een complete
Installatie Gero-zilver.
Welk een bron van
dagelijksch genot 1
Vraagt onze brochure
Standaard-cassettes
9935
ning zal kunnen worden gehouden. Spr
gaat volkomen met de voorgestelde wijzi
ging mee.
De MINISTER VAN OORLOG de heer
LAMBOOY merkt op, dat hij niet van zins
is de reserve-officieren tekort te doen. Doch
van gelijkstelling met het beroepspersoneel
kan geen sprake zijn, principieel reeds niet,
omdat het verlofspersoneel uit dienstplich
tigen bestaat, tegenover wie de staat een
ander standpunt inneemt dan tegenover hen
die in zijn loondienst zijn. Spr. kan niet in
zien, dat het onbillijk zou zijn onderscheid
te maken tusschen beroepsofficieren, die
hun gezin van hun tractement moeten on
derhouden en reserve-officieren, die dit
doen uit hun burgerlijke inkomsten. Gelijk
stelling zou ook den reserve-officieren niet
ten goede komen. Want spr. wil den ouden
reserve-officieren van het oogenblik af
waarop zij als gewone dienstplichtigen van
hun verplichtingen zouden zijn ontslagen
een toelage geven. Dwingt men hem nu
volkomen gelijkheid te betrachten, dan moet
ook die toelage vervallen.
Spr. verklaart zich bereid te bevorderen
dat de reserve-kapitein na 15 jaren dienst
hetzelfde salaris krijgt als een beroeps
kapitein met 15 jaren dienst, maar alge
heels gelijkstelling kan hij niet toezeggen.
De consequentie daarvan zou zijn, dat de
gelijkheid ook voor de onderofficieren en de
miliciens van land- en zeemacht moet wor
den doorgevoerd, waardoor de begrooting
enorm zou stijgen.
Art. 9 wordt in stemming gebracht en
aangenomen met -f8 tegen 36 stemmen.
Op art. 12 verdedigt de heer TILANUS
twee amendementen. Het eerste strekt om
inplaats van „landmacht" „krijgsmacht" te
lezen en bedoelt, dat het artikel niet alleen
den ouderdom in iederen rang ten opzichte
van het reserve-personeel onderling en ten
opzichte van andere bij de landmacht die
nenden regelt, doch ook ten opzichte van
het reservepersoneel der zeemacht.
Het tweede amendement is een redactie
wijziging van het derde lid van art. 12
strekkende om ten aanzien van den ouder
dom in rang met betrekking tot de gezags
verhouding overeenstemming te brengen
tusschen de voor alle militairen geldende
regeling in het reglement betreffende de
krijgstucht en de Wet voor het reserve-per-
sonel der landmacht.
De MINISTER VAN OORLOG betoogt, dat
het eerste amendement ten onrechte de
zeemacht in deze wet binnenhaalt. Voorts
merkt hij op, dat het artikel niets omtrent
de gezagsverhoudingen regelt, doch slechts
een handleiding geeft voor de rangschik
king. De gezagsverhoudingen zijn geregeld
in het regiement op de krijgstucht en het
is onjuist die in dit artikel binnen te halen.
De heer J. J. C. VAN DIJK (A R.) is het
met den Minister niet eens, dat men in dit
artikel uitsluitend te doen heeft met rang
schikking. Maar zelfs al ware dat het geval,
dan nog zou, zooals het tweede amendement
wil, overeenstemming tusschen verschillen
de bepalingen gewenscht zijn.
Wat het eerste amendement betreft, is
spr. het eens met de opmerking van den Mi
nister, dat er geen aanleiding bestaat de
zeemacht in het ontwerp binnen te halen.
De heer TILANUS trekt zijn eerste amen
dement in en handhaaft het tweede.
De MINISTER neemt het tweede amende
ment over.
Bij art. 15 dringt de heer J. J. C. v. DIJK
erop aan dat in dit artikel de woorden „het
actieve leger" zuilen worden vervangen door
„het beroepspersoneel".
De MINISTER brengt de wijziging aan.
De eindstemming over het ontwerp zal op
een nader te bepalen dag plaats hebben.
Aan de orde is het wetsontwerp -tot wijzi
ging van de Landarbeiderswet.
Het wetsontwerp word{ z. h. s. aangeno
men.
tt
Aan de orde is het wetsontwerp betreffen
de een wettelijke regeling van den Hoogen
Raad van Arbeid.
De heer BIEREMA (V.B.) meent, dat het
weinig verschil maakt of de Hooge Raad
van Arbeid wordt geregeld bij de wet of bij
K. B. Maar het heeft spr. verbaasd, dat de
Minister juist nu komt met een wettelijke
regeling. Spr. heelt n.l. sterk den indruk.dat
de Hooge Raad van Arbeid aan het afster
ven is. Wanneer de Minister zoo weinig prijs
stelt op het advies van den Hoogen Raad,
dat dit college slechts eenmaal per jaar
wordt bijeengeroepen, dan moet men zich
afvragen o( het college wel aan zijn doel
beantwoordt.
Als deze Hooge Raad van Arbeid een trait
d'union is tusschen de regeering en het be
drijfsleven, dan zou men moeten aannemen
dat het contact van den Minister met 't be
drijfsleven zeer gering is. En loch is dat juist
niet het geval, zoodat men tot de conclusie
komt, dat de minister over andere bronnen
beschikt waaruit hi] zijn adviezen krijgt.
Spr. kan dan ook met den besten wil der
wereld de waarde en beteekenis van den
Hoogen Raad van Arbeid niet erkennen.
Wanneer hij de overtuiging had, dat de be
sprekingen tusschen vertegenwoordigers van
werkgevers en werknemers in den Hoogen
Raad van Arbeid dienstig waren om de ge
schillen te overbruggen, dan zou spr. voor
de wettelijke regeling veel voelen, maar als
men ziet, dat het Arbeidsbureau te Genève
wordt afgeschilderd als een centrum van den
klassenstrijd dan kan spr. voor dergelijke
lichamen niet zoo heel veel voelen.
Er is voorgesteld den Hoogen Raad te ver-
deelen in vier afdeelingen: landbouw, han
del, scheepvaart, nijverheid. De minister wil
een dergelijke verdeeling echter niet in de
wet opnemen, zij kan z. i. aan den Hoogen
Raad zelf worden overgelaten. Doch spr.
meent, dat de werkwijze door zoo'n indee
ling zou worden verbeterd en wenscht, dat
zij imperatief in de wet wordt opgenomen,
Ten slotte acht spr. het onjuist, dat amb
tenaren in den Raad een beslissende stem
krijgen. Hij zou hun slechts raadgevende
stem willen geven
De heer KORTENHORST (R.-K.) heeft
een lang niet zoo nngimriigen indruk van
het werk van den Raad als de vorige spre
ker. Er mag niet gesproken worden van een
mislukking. In menige subcommissie is het
doel, dat de minister zich bij de instelling
gesteld heeft, volkomen bereikt. Van de z.g.
vakcommissies is het succes echter minder
groot geweest. Vroeger was het aan den mi
nister overgelaten advies in te winnen, het
werd dan ook wel eens vergeten. De Hooge
Raad heeft daarin een radicale wijziging
gebracht en spr. meent, dat men de betee
kenis van een college niet moet afmeten
naar de dikte van het jaarverslag in een
bepaald jaar.
De ledenvergadering is volgens spr. geen
groot succes geworden. Spr. meent, dat de
zaal. waarin men bijeen komt, niet ge
schikt is het gevoel van saamhoorigheid te
bevorderen. Men komt bijeen in de verga
derzaal der Eerste Kamer en speelt er eigen
lijk een beetje parlement. Beter ware het
ais men gemoedelijk aan één tafel zat.
Spr. voelt voor een verdeeling als de heer
Bierema wil. Thans voelen de industriëlen
zich in het college een weinig geïsoleerd,
een verdeeling in afdeelingen ware daarom
gewenscht. De Minister kan zich niet ver-
cenigen met een vastleggen in de wet van
een zoodanige indeeling, hij bevorder; dan,
dat zij in het reglement van den Hoogen
Raad wordt Opgenomen. Spr. acht het juist,
dat den Hoogen Raad zooyeel mogelijk zelf
standigheid wordt gelaten en hij zou den
Ilcogen Raad willen aanraden van die zelf
standigheid een gepast gebruik te maken
door een zekere bescheidenheid in acht te
nemen. De naam is al te weidsch.
Het is niet noodig, dit college een glorie
te geven waarmee het verlegen moet zitten.
Spr. vraagt verder of aan de regeling, zoo-
als die hier gegeven wordt, consequenties
vastzitten ten opzichte van andere colleges.
Spr. meent, dat er eenige beginselen ge
meenschappelijk zijn, die uniforme regeling
in zeker opzicht gewenscht maken. Hij doelt
op de positie van ambtenaren in dergelijke
colleges.
Spr. zou aan ambtelijke leden n.l. niet
een beslissende stem willen geven.
De heer STENHUIS (S. D. A. P.) noemt
den Hoogen Raad van Arbeid een teleur
stelling. Bij de instelling was de opzet, dat
de Raad voortdurend zou gehoord worden.
De minisler had buitengewone verwachtin
gen van dit college, blijkens zijn woorden
bij de installatie, dat de dag van heden als
een dag van bijzondere beteekenis in de ge
schiedenis der arbeidswetgeving zou worden
geboekt. Van de leden zou zware arbeid
worden gevorderd. Daarvan is niets geko
men. Dat is niet de schuld van den Hoogen
Raad van Arbeid, maar van den minister.
De atmosfeer in den Hoogen Raad van
Arbeid is buitengewoon slecht; de werk
gevers durven niets en de ministers durven
zonder hun toestemming geen vinger in de
aseh te steken. De minisler heeft gezegd,
dat hij de stemmen niet alleen telde, maar
ook woog, hetgeen beteekent, dat de stem
men van de werkgevers den doorslag geven.
De belangrijkste adviezen hebben geen
ander resultaat gehad dan dat zij in de de
partementale snippermand zijn terecht ge
komen. Daarbij komt, dat de directe invloed
van den min. tot gevolg heeft gehad, dat d»
vooruitstrevende elementen door den mi
nister geweerd worden. Er is onder de we
tenschappelijke leden één soc.-democraat.
Daar is maar één qualificatie voor: dat is
een schandaal. Onze beweging telt een rij
van wetenschappelijke mannen en heeft
ren grooien aanhang onder het volk; zij
kan zich op deze wijze niet voortdurend la
ten beleedigen. Als er eens één katholiek
lid in zat, de heeren zouden schreeuwen
als een speenvarken. Spr. zal dan ook voor
stellen, dat de benoeming van wetenschap
pelijke leden geschiedt op voordracht van
de groepen zelf, al erkent hij, dal daaraan
bezwaren zijn verbonden.
Ook de vertegenwoordiging der vakcen
trales is niet in orde. Het N. V. V heeft 5
vertegenwoordigers op ruim 200.000 leden,
de andere met samen 115.000 leden 9 ver
tegenwoordigers. Spr. zou daarom alleen de
erkende vakcentrales willen zien vertegen
woordigd, n.l. alleen de drie groote. De an
dere hebben geen invloed, niemand luistert
er naar.
Overigens heeft spr. geen bezwaren tegen
het ontwerp; hij wil nog slechts vragen
hoever de raad kan gaan bij onderzoekin
gen. Voorts meent hij dat de Raad gekend
moot worden in vaststelling van tarieven
en van handelsverdragen. Kan de Hooge
Raad ook economische adviezen geven, dan
is er een begin van verbetering.
Spr. constateert, dat er twee Hooge Raden
zijn. Het is niet gelukt de groepen lot over
eenstemming te brengen op eenig punt van
beteekenis, door het nihilisme van de werk
gevers, die zich op het standpunt stellen;
er kan niets gebenren.
Als de werkgevers zich op het standpunt
stellen, dat alle vragen van socialen en
economischen aard in den Hoogen Raad be
handeld moeten worden in openhartige be
spreking, kan de Hooge Raad beteekenis
krijgen, anders niet. Voor een verdeeling in
4 afdeelingen voelt spr. niets. 01 zij betee
kent omslachtige arbeid of zij beteekent
vier raden. Veel beter is het dat de zaken
door den Raad in plenum worden behan
deld, waarna de Raad een commissie ad hoe
benoemt.
Wat de ambtenaren in den Hoogen Raad
van Arbeid betrelt, deze hebben er een be
langrijke beteekenis en er is geen bezwaar
tegen, gezien hun geringe aantal, hun het
stemrecht te laten. Tot nu toe heelt deze
regeling geen moeilijkheden opgeleverd.
De heer KUIPER (R.-K.) vraagt zich af
of het pessimisme ten opzichte van den
Hoogen Raad van Arbeid wel gewettigd is
en ontkent, dat hij vertraging in de wet
geving veroorzaakt. Toen de heer Stenhuie
de inslallatierede van minister Aalberse ci
teerde, waarin deze zeide, dat van de leden
zware arbeid zou worden gevorderd, vergat
hij de woorden, die daarop volgden: „althans
in den eersten tijd".
Hel is echter de vraag of de Hooge Raad
niet een breederen grondslag moet krijgen,
zoodat hij ook kan adviseeren in economi
sche zaken Daarmee zou tevens tegemoet
gekomen worden aan de verlangens der ar
beiders-organisaties naar vertegenwoordi
ging in den Nijverheidsraad en den Midden-
slandsraad
De vraag is voort9 of de ambtenaren in
den Raad niet een te grooten departemen-
talen invloed uitoefenen, zoodat de adviezen
niet een zuiver beeld geven van het be
drijfsleven. lntusschen weten de vertegen
woordigers van arbeiders en werkgevers
zich wel aan dien departementalen invloed
te onttrekken. Daarbij hebben de adviezen
van de deskundige ambtenaren groote waar
de. Spr. heeft dan ook geen bezwaar tegen
de aanwezigheid van ambtenaren en tegen
hun stemrecht.
De heer VERAART (R. K.) gaat na welke
overwegingen minister Aalberse geleid heb
ben tot de instelling van den Hoogen Raad
van Arbeid. In zooverre is de Raad een suc
ces geweest, dat er contact gekomen is tus
schen de regecring en het bedrijfsleven.
Minister Aalberse is nog verder gegaan.
Hij wilde onderafdeelingen; we kunnen de
commissie van tien voor de bedrijfs-organi-
satie en andere. Daaraan is door den tegen-
woordigen minister veel te weinig aandacht
geschonken. Wij waren veel verder geweest
als we één Hoogen Raad van Arbeid met
onderafdeelingen hadden gehad inplaats
van zooals nu: een Hoogen Raad van Ar
beid, een Nijverheidsraad, een Midden-
standsraad, een Staatscommissie voor do
economische politiek.
Op deze wijze trijet men geen menschen
voor al die colleges en spr. had gehoopt, dat
de minister een radicale opruiming had ge
houden onder de verschillende raden en ze
in één centraal lichaam had ondergebracht.
De bezwaren tegen den deftigen naam
en de te mooie vergaderzaal achtte spr.
herwaren van den kleinen kant. Een lichaam,
dat het bedrijfsleven vertegenwoordigt, mag
aanspraak maken op onderscheiding.
Wat de heer Stenhuis zeide over de
slechte atmosfeer, begreep spr. niet De
atmosfeer is wel eens geladen geweest, maar
dat spreekt vanzelf. Het eenige bezwaar,
dat spr. heeft, is, dat de Hooge Raad te
weinig werk van het departement krijgt.
Eén vergadering per jaar is inderdaad te
weinig. Spr. vraagt den Minister of hq
de wettelijke regeling binnenkort niet wil
uitbreiden tot een c-n'.ralisstie van ct ll ges.
Wat betreft het lidmaatschap van amate-
naren meent spr., dat de waarde van den
Raad aanzienlijk zon zijn gedaald als de
ambtenaren daarin geen zitting zonden heb
ben. Spr. ziet geen enkele reden o.a het
ambtelijke element weg t» werken. De p.mb-
tcnaren vormen een element, dat niet kan
worden gemist, omdat het ambtelijk bestand
deel een werkelijk stuk is van het bedrijfs
leven.
Het wetsontwerp heeft geenszins beant
woord aan de verwachtingen; de evolutie
van het departement is niet gevolgd, et
is geen opruiming gekomen van het over
bodige apparaat van colleges, de Raad heeit
maar bij mondjesmaat eemgo bevoegdheden
gekregen en bovenal bij krijgt geen werk.
Spr. vraagt daarom den Minister of hij
in de naaste toekomst tot verdere uitbrei
ding wil overgaan.
De heer SMEENK (A.-R.) erkent, dat
de Raad niet aan de hooggestemde verwach
tingen heeft voldaan, maar vraagt zich af
of dit niet daaraan te wijten is, dat,in 1919
de verwachtingen te hoog gespannen waren.
Spr. wijst ook op de economische crisis,
zonder welke de Arbeidswet en de Sociale
Verzekering eerder zouden zijn uitgevoerd
en de Raad beter aan zijn doel zou hebben
beantwoord. In de jaren 19181921 hebben
verschillende socials maatregelen elkander
met groote snelheid opgevolgd. Daarop is
do economische crisis gevolgd, waarbij nog
bleek, dat het buitenland ons tempo niet
hao gevolgd. De ontwikkeling moest ge
leidelijker gaan, doch spr. zou thans tot
do werkgevers willen zeggen; zorgt, dat gij
constructieven arbeid verricht, want indien
gij volhardt bq uw negatieve houding, dan
zal het bedrijfsleven daarvan schade lijden.
Een college als de Hooge Raad van Arbeid
kan daarbij nuttigen arbeid verrichten, in
dien het naar overeenstemming streeft.
Spr. achtte een splitsing van den Hoogen
Raad als de heer Kortennorst wil, moeilijk
door te voeren. Wat de wetenschappelijke
leden betreft, spr. zou dezen niet benoemd
willen zien, zooals de heer Stenhuis ver
dedigde. op voordracht van de verschillende
groepen. Zjj moeten wetenschappelijke leden
en geen groepsvertegenwoordigers zijn. Spr.
wenschte verder den ambtenaren het stem
recht niet te ontnemen. Aangaande de vraag
var den heer Stenhuis ten stotte, of er wel
een scheiding gemaakt moet worden tusschen
sociale en sociaal-economische onderwerpen,
merkt spr. op, dat daartusschen geen schei
ding kan bestaan.
De heer SNOECK HENKEMANS (C.-H.)
vreest, dat, indien de Hooge Raad voort
gaat meer een politiek dan een technisch
adviseerend college te zijn, zijn beteekenis
nog meer zal verminderen.
Een fout is het, dat de adviezen gepu
bliceerd worden. Dat geschiedt met de ad
viezen van andere colleges ook niet en
zij zijn ar niet minder belangrijk om. Door
de publicatie krijgen de adviezen een poli-
tieken vorm en daarom kunnen zij voor
den Minister niet de meeste waarde hebben.
Aanvankelijk is het dan ook niet de bedoeling
geweest de adviezen te publiceeren, maar
toen zij in enkele bladen verschenen is do
Minister tot publicatie overgegaan om moei
lijkheden te voorkomen.
De heer L. DE VISSER (C. P.) betoogt,
dat de llooge Raad van Arbeid uitdrukking
moest geven aan het ideaal der harmonie
tusschen kapitaal en arbeid. Het instituut
meest dan ook schipbreuk lijden. Spr. heeft
er nooit verwachtingen van gehad, integen
deel. hij heeft gezegd, dat de arbeiders
klasse op den goeden weg was toen zq
den scherpsten strijd voerde tegen d" bour
geoisie. Maar dat was uit toen me i samen
werking en overeenstemming zocht met do
bourgeoisie.
We hebben acht jaren ervaring gehad en
de heer Stenhuis, inplaats van daaruit de
juiste lessen te trekken, zoekt de samen
werking met de bourgeoisie nog sterker
te maken en de kleine arbeidersorganisaties
uit te sluiten. Hjj vraagt den Minister om
nog een wetenschappeipen socialist er bq
te benoemen. Wat heeft dat nu met klassen
strijd ais anderszins te maken f
De heer Smeenk smeekte den werkgevers
nu eens wat toeschietelijker te worden, dan
zou het den Hoogen Raad van Arbeid in de
toekomst beter gaan, en een andere illusionist
meende, dat de Hooge Raad alleen maar
technische adviezen, en dan geheim, moet
geven. Dergelijke opmerkingen wortelen niet
in de maatschappelijke werkelijkheid, even-
mm als de Hooge Raad zelf. Het blijft illusie
te meenen binnen de kapitalistische maat
schappij harmonie te scheppen tusscheD de
belangen van arbeiders en bourgeoisie. Als
we over 8 jaren elkander weer spreken,
zullen dan ook de teleurstellingen nog groo-
ter kjjn dan thans.
De MINISTER VAN ARBEID, HANDEL
EN NIJVERHEID, do heer SLOTEMAKER
DE BRUINE, meende de beschouwingen al
dus te kunnen samenvatten, dat het wets
ontwerp niet is een groot evenement, maar
dat het toch niet is zonder beteekenis. Spr.
kan het daarmee eens zijn. Hij deelt het
standpunt van den heer Bierema niet, dat
de Raad zal afsterven.
Spr. breekt zijn rede af.
De vergadering wordt te 5.50 verdaagd
tot hedenmiddag 1 uur.
RECLAME.
A. KLAASSENS
Wij brengen steeds het nieuwste tegen
zeer concnrreerende prijzen.
VISCHMARKT 7 - TELEFOON 882.
9952
DOOD DOOR SCHULD.
Voor de Haarlemschc Rechtbank had
zich Donderdagmiddag te verantwoorden
de 27-jarige wagenbestuurder J. van K.,
geboren te Haarlem, aan wiens schuld vol
gens de dagvaarding de dood te wijten is
van Govert Goossens. Op 21 Juli 1927 deed
do verdachte dienst als wagenbestuurder
op een tramtrein van de N.Z.H.T.M. Hij
reed to Heemstede in de richting van het
cindpimt Groenendaal. Ter hoogte -van het
Raadhuis gekomen, op het zoogenaamde
schuine pad, naderde van de tegenoverge
stelde richting genoemde Goossens op een
dricwielig transportrijwiel, die wegens de
situatie aldaar noch naar links, noch naar
rechts kon uitwijken. Hoewel verdachte
een vrij uitzicht van circa 40 a 50 M. had,
heeft, hij hoogst roekeloos en onvoorzichtig,
althans niet tijdig, geremd, tengevolge
waarvan hij Goossens heeft aan en omver
gereden. Deze is tusschen de tramwagens
gevallen en werd aan den schedel en aan
de linkerzijde getroffener ontstonden uit
gebreide hersenverwondingen, zoodat het
slachtoffer kort na de aanrijding overle
den is.
Na een langdurig getuigenverhoor vroeg
de officier van justitie een nieuw onder
zoek, omdat hem de juiste afstand tusschen
den tramwagen en het transportrijwiel op
den dag van het ongeluk Diet duidelijk ge
worden was.
De verdediger, mr. Witlox, uit 's-Her-
togenbosch, adviseur der R.-K. Vereeni-
ging van Spoor- en Tramwegpersoneel, zag
geen nut in een nieuw onderzoek. Mede
omdat de verdachte nu al zoo lang onder
den druk doT 'beschuldiging geleefd heeft-,
vroeg pleiter aan de rechtbank, den ver
dachte nu onmiddellijk vrij te spreken.
Na in raadkamer geweest te zijn, deelde
de president mede, dat de rechtbank geen
termen had gevonden om een nieuw onder
zoek te gelasten. De rechtbank bepaalde
de uitspraak op a.8. Donderdag. Mocht zij
intusschen een nieuw onderzoek gewenscht
achten, dan zal daartoe last worden ge
geven.
De officier van justitie eóschte, als de
rechtbank den verdachte schuldig mocht
achten, veertien dageD hechtenis.
Mr. Witlox verklaarde niets van dezen
eisch te begrijpen. Hij bleef op vrijspraak
aandringen; subsidiair vroeg hij een voor
waardelijke veroordeeling.
BEROOVING.
Het gerechtshof te Arnhem heeft uit
spraak gedaan in de zaak tegen twee land
bouwers te Gameren, die een koopman
uit Leerdam, die zich met een roeiboot over
de Waal liet zetten, een zak over het hoofd
hadden geworpen en hem toen van zijn
portefeuille met f 1400 beroofden. De recht
bank te Tiel had hen veroordeeld resp. tot
2V& en 1^2 jaar gevangenisstraf.
Het Hof beeft de laatste straf bevestigd,
maar de eerste verhoogd tot drie jaar.
RECLAME.
van
JAftSEX en TILA3US
en
W. BERGER SÖHNE
Nieuwe Modellen
Levering op Maat
BREESTRAAT 93
2-2