HOLLANDSCH 'Z WITSERSCHE LOCARA mt. 55MB
VOOR DE BADKAMER:
WIE IS EDMUND GRAY?
Wed, P. DE WILDE Zonen's
68*<e Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD, Donderdag 20 October 1927
Tweede Blad No. 20736
BINNENLAND.
Beddenhandel
Nieuwe Rijn 39 40 - Telefoon 2158.
TWEEDE KAMER.
FEUILLETON.
I
COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST.
Het voorloopig verslag der Eerste Kamer.
Verschenen is het voorloopig verslag der
Eerste Kamer over het ontwerp van wet
tot nadere regeling van de Collectieve Ar
beidsovereenkomst.
Vele leden waren van meening, dat het
wetsontwerp, met den algemeenen inhoud,
waarmee zij zich overigens wel konden ver
eenigen, weinig belangrijk is en zeker niet
in een sterk gevoelde behoefte voorziet.
Het ontwerp brengt hoofdzakelijk onder
woorden, hetgeen een ongeveer twintigjarige
practijk reeds had vastge.egd en wat u.t het
burg. Wetboek en de beginselen, welke daar
aan ten grondslag liggen, bereids voort
vloeit.
Ongetwijfeld zou h. i. dit wetsontwerp
in belangrijkheid hebben gewonnen, indien
het zich ook had toegelegd op een regeling
van het vakvereenigmgsrecht, voor zoover
dal bij de collectieve arbeidsovereenkomst
is betrokken.
Van andere zijde echter werd ontkend,
dat het wetsontwerp zoo onbelangrijk zou
zijn. De collectieve arbeidsovereenkomst is,
volgens deze leden, in wezen geen gewone
burgerrechtelijke overeenkomstzij bevat
publiekrechtelijke elementen, die echter nog
niot lot ontwikkeling zijn kunnen komen.
Voorts werd van deze zijde volstrekt geen
behoefte gevoeld aan een regeling van het
vakvereenigingsrecht, welke zou beoogen,
de rechten der minderheden te waarborgen.
Zonder thans een breed debat te willen
openen over de publiekrechtelijke regeling,
welke door dit wetsontwerp niet onmiddellijk
aan de orde wordt gesteld, waren eenige
leden toch van oordeel, reeds thans te moeten
doen blijken, dat de verbindend-verklaring,
ook in den vorm van het voorontwerp-
Aalberse, voor hen onaannemelijk is. Tegen
de verbindend-verklaring waren deze leden
ook daarom gekant, omdat de wijze, waarop
het typografenbedrijf is georganiseerd, een
voorbeeld oplevert van de bedenkelijke con
sequenties, waartoe al te sterke gebondenheid
dreigt te leiden.
Verscheidene leden, tegenstanders der
verbindendverklaring, zouden, alvorens hun
stem over het thans aan de orde zijnde
wetsontwerp te bepalen, verlangen te welen,
welke plannen de Regeering ten aanzien-
van dien maatregel heeft.
Verschillende leden waren voorts van oor
deel, dat het wetsontwerp meer dan wen-
schelijk is, gaat in de richting van dwang.
DE TAAK DER BRIEVENBESTELLERS.
Het lid der Eerste Kamer, de heer Her
mans heeft den Minister van Waterstaat do
volgende vragen gesteld:
Kan de Minister ook mededeelen of het
onderzoek inzake de overschrijving van de
gewichtsbepaling van de vrachten der brie
venbestellers, door den Minister toegezegd,
bij de behandeling van de regeling van de
inkomsten en uitgaven van de P., T. en T.
voor 1927, in de Eerste Kamer reeds heeft
plaats gehad?
En zoo ja, hoe dat onderzoek is geschied
en welke resultaten het heeft opgeleverd?
NED. CENTRALE BOND VAN CHR.
ARBEIDERS IN DE BEDRIJVEN VAN
VOEDINGS. EN GENOTMIDDELEN.
Door bovengenoemden bond zijn in de af-
geloopen weken districts-bestuursvergade-
ringen gehouden in een 8-tal plaatsen, om
vatlende een 38-tal afdeelingsbesturen van
de afdeelingen in deze districten gelegen.
Deze vergaderingen zijn gehodden te Am
sterdam, Alkmaar, Arnhem, Haarlem;
's-Gravenhage, Groningen. "Rotterdam en
Utrecht. In deze vergaderingen is onder
staande resolutie aangenomen:
De besturen van de afdeelingen van den
Ned. Centr. Bond van Chr. arbeiders (sters)
in de bedrijven van Voedings- en Genotmid
delen in een achttal districtsvergaderingen,
October 1927. in verschillende deelen van
het land bijeen:
Gehoord hebbende de besprekingen over
de bedrijfsverhoudinggen, de naleving der
bepalingen der arbeidswet en de positie van
de arbeiders in de bij den Bond aangesloten
bedrijven,
gehoord de besprekingen inzake de te voe
ren propaganda tot uitbreiding van het
ledental,
stellen zich op het standpunt dat krachtig
moet worden bevorderd:
a. richtige naleving^ en controle op de
voor de bedrijven geldende bepalingen der
arbeidswet;
b. strenge toepassing en handhaving van
de in onderscheidene bedrijven en plaatsen
afgesloten arbeidsregelingen en collectieve
contracten.
Is voorts van oordeel dat moet worden ge
streefd naar:
a. Verbetering van bestaande collectieve
contracten in de bij den Bond aangesloten
bedrijfsgroepen;
b. tot stand brengen van collectieve over
eenkomsten en arbeidsregelingen, in die
plaatsen en bedrijven, waar deze lot dusver
nog niet werden afgesloten.
Overwegende daarbij dat mede door het
verkrijgen van meerder contact en een groo-
tere mate van medezeggenschap bij de vast
stelling der arbeidsvoorwaarden, de rechts
toestand der arbeiders kan worden ver
beterd;
overtuigd zijnde, dat dit alleen kan wor
den verkregen door meerderen invloed op
den gang van het bedrijfsleven met verster
king van den Bond en afdeelingen, door uit
breiding van het aantal in de bedrijven ge
organiseerde arbeiders;
dringt aan op het voeren van krachtige
actie in elk der afdeelingen, om te komen
tot beter geregelde bedrijfsverhoudingen en
afsluiting van collectieve contracten
acht daartoe het voeren van een inten
sieve propaganda, met name door een goed
geregeld huisbezoek, onder de on- en ver
keerd georganiseerde bedrijfsgenooten, drin
gend gewenscht.
èn besluit aan de verwerkelijking van het
hiervoren genoemde in elke afdeeling met
kracht te werken.
WERKLOOZENKASSEN.
Te Amsterdam is een vergadering ge
houden van het Ned. Verbond van Werk-
loozenkassen. Besproken werden de verzoe
ken, welke zullen worden gericht tot de
Gemeentebesturen, waar afdeelingen bestian
van de aangesloten vereenigingen, om ver;
tegenwoordigers aan te wijzen voor de
commissie van werkverschaffing, arbeids
bemiddeling en steunverleening.
Vervolgens gaf de heer C. H. A. v. cL
Toorn Vrgthoff, den secretaris van het
Verbond, een uiteenzetting over de gevoerde
correspondentie met vereenigingen. welke
venschen toe te treden tot het Verbond.
Mededeeling was ingekomen van de Ned.
Ver. v. Vertegenwoordigers van Handelaren
en Industrieelen „Hermes", dat deze zich
met 1500 leden bij het Verbond aansloot.
Binnenkort komt het Verbondsbestuur
weder bijeen in verband met de bestuurs-
uitbreiding van drie op vijf leden.
VEREENIGING VAN VRIJZINNIG
DEMOCRATISCHE GEMEENTE
RAADSLEDEN IN NEDERLAND.
Onder voorzitterschap van Mr. S. J. L.
van Aallen hield bovengenoemde vereeniging
j.l. haar jaarvergadering te Utrecht. Uit het
door den secretaris E. J. Abrahams uitge
brachte jaarverslag en uit de rekening blijkt,
dat het ledental stationair is en de stand der
geldmiddelen gunstig mag worden genoemd.
Besloten werd te onderzoeken of het op
richten van een correspondentieblad nut zou
kunnen stichten. Ook zal de vraag worden
onder de oogc-n gezien of eene reorganisatie
der vereeniging, waarbij de leden provincie-
gewijs zullen vergaderen aanbeveling ver
dient.
Daarna hield Mr. van Aal ten een voor
dracht over de finantieele verhouding van
Rijk en Gemeente, welke inmiddels in het
Oclobernummer van de „Opbouw" is ver
schenen.
DE GASKWESTIE TE WOERDEN.
In de raadsvergadering der gemeente
Woerden werd in geheime zitting de ontslag
aanvrage van den directeur van het gein.
gasbedrijf, den heer Baas, besproken. Na
een half uur werd de openbare zitting weer
voortgezet en besloot de Raad met algemeene
stemmen het voorstel van B. en W., om den
heer Baas wegens gezondheidsredenen ont
slag te verleenen, aan te nemen.
RECLAME.
Witgelakte Stoelen, -Tafels. -Bad-
krukjes. -Spiegels, Linnenmanden,
Linnenbanken, Glazen-. Houten- en
IJzeren Handdoekrekjes. Witte Kap-
stokjes met porseleinen haken. enz.
81
9872
Het ontwerp inzake de Robaver
aangenomen. Wijziging di
vidend- en tantièmebelasting
Afsluiting crisisdienst Re-
servepersoneel der landmacht.
(Vervolg van gisteren.)
Aan de orde is het wetsontwerp tot wij
ziging van hoofdstuk VII B der Staatsbe-
grooting voor 1927 (overeenkomst Rotter-
damsche Bankvereeniging).
De heer VLIEGEN (S. D. A. P.) wijst er
op, dat de heeren van het particulier initia
tief heftig gekant zijn legen staatsinmen
ging, doch een beroep om den Staat moeten
doen als zij den boel in de war hebben ge
stuurd. Spr. citeert een boekje van mr.
Westerman „De zieke staat", waarin de de
mocratie wordt aangevallen, de democratie
waarop thans een beroep gedaan wordt
Spr. zou geen enkel bezwaar hebben
tegen staatshulp, als. die verleend werd aan
de slachtoffers; maar hier wordt hulp ver
leend aan de schuldigen. Hij wijst erop, dat
in de Mem. van Toelichting wordt meege
deeld, dat verliezen te vreezen waren ten
gevolge van plotseling opgekomen wan
trouwen; maar op dezelfde bladzijde wordt
meegedeeld, dat 4-2 millioen uit de reserve
moest worden afgeschreven wegens verlie
zen. De verliezen waren er dus al. Hoe
klopt dat? Wijlen Keesing wees er in een
zijner wekelijksche overzichten in het
„Handelsblad" op 1 November 1924 op. dat
er 6 pCt. dividend op de balans voorkwam,
terwijl er inderdaad belangrijke verliezen
waren. Er was dus een valsche balans inge
diend. Voor spr. staat vast, dat, waar in de
aandeelhoudersvergadering van 27 October
1924 de verliezen reeds bekend moesten
zijn, de justitie in had moeten grijpen.
Spr. wijst verder op de debacle van de
Compania, in welks raad van beheer de
kopstukken van de Robaver zalen en op de
credieten aan het Müller-concern verleend.
De accountant daarvan is door het Insti
tuut van Accountants voor 6 maanden in
zijn lidmaatschap geschorst.
Toch heeft men de heeren niet vervolgd,
doch integendeel vaderlijk voor hen gezorgd.
Er is een syndicaat gevormd tot steun
aan de Robaver, doch de regeeringscommis-
saris in de Ned. Bank is daarover niet ge
hoord. De regeering heeft daarover de Sta-
ten-Generaal niet gehoord en toch kon zij
over geen cent beschikken zonder goedkeu
ring van de Staten-Generaal. Spr. eischt
dan ook, dat niet drie jaren nadien, doch
onverwijld dergelijke zaken aan de Staten-
Generaal worden voorgelegd. Spr. neigt
daarom ertoe over, aan dit ontwerp zijn
stem niet te geven.
Spr. zou wenschen dat een instelling voor
staatstoezicht op de banken werd in het
leven geroepen in den geest van de Ver
zekeringskamer.
De heer VAN GIJN W.-B.) is eveneens
geneigd zijn stem aan het ontwerp te ont
houden. De toenmalige Minister heeft, toen
de Ned. Bank, sommigen zeggen te kwader
ure, een communiqué over de Robaver uit
gaf, zich garant gestold voor de verliezen,
die de Ned. Bank zou kunnen lijden. Toen
de debiteuren gerustgesteld waren, werd een
tweede stap gedaan, waarmee de Ned. Bank
niet instemde. Er werd voor 17 millioen
aan aandeelen van de Robaver opgekocht.
Spr. kan zich niet begrijpen, dat de Minister
op eigen houtje, zonder de Staten-Generaal
te raadplegen en terwijl zijn adviseur het
onnoodig vond, zooveel millioenen in de
waagschaal stelde. Waar gaat het op die
manier heen? De Minister erkent zelf in
een paniekstemming te hebben verkeerd.
Om de ontbrekende 25 millioen te vinden,
had men het aandeelenkapitaal van 75 tot
50 millioen moeten verminderen. Inplaals
daarvan nam de Ned. Bank 15 en een on
bekende 10 millioen voor hun rekening.
Niemand vermoedde, dat die royale onbe
kende de Staat was. Door het nemen van
amortisatiebewijzen voor dit bedrag heeft
de Ned. Bank rente gedorven en is de Staat
benadeeld.
De onbekende, die 10 millioen nam had
daarenboven nog voorwaarden gesteld, die
het geheele plan op losse schroeven zeiten.
Er werd bepaald, dat indien een der leden
van het steunsyndicaat in déconfiture
mocht geraken, hij zou worden uitgeliqui-
deerd en de in zijn handen zijnde aandeelen
van Robaver t£gen beurskoersen de winst
bewijzen 30 pCt. onder beurskoers zouden
worden overgenomen. Dientengevolge zou
den de 10 millioen slechts 3 millioen
waard zijn.
De Minister zegt nu wel, dat de regee
ring het voorbehoud had gemaakt van goed
keuring der garantie door de Staten-Gene
raal, maar dit is onjuist; dat voorbehoud
was slechts gemaakt voorzoover het later
noodig mocht zijn. Als het voorbehoud iels
bHeektnt, dan is het dit, dat de Stiten-
Gcneraal de goedkeuring ook kunnen weige
ren. Spr. meent, dat. indien de Ned Bank
de garantie noodig a^ht, van de Staten-Ge
neraal niet is te verwachten, dat zij haar
goedkeuren. Men kan afwachten, hoe de
zaak loopt en als h« t uitloopt op schade
YGor de betrokkenen, kan altijd nog ov.-r-
wogen worden wat er te doen valt
De heer OUD (V.-D.) meent, dat men er
de Regeering moeilijk een verwgt van kan
maken, dat zij garantie verleende. Men moet
den toestand van 1924 niet beoordeelen
naar den toestand van thans. Men kan wel
zeggen, dat de garantie niet noodig Ls,
omdat de Robaver over het moeilijke punt
heen is en het zonder garantie kan stellen.
Maar dan vergeet men, dat de garantie de
Robaver in staat heeft gesteld over dat
moeilijke punt heen te komen. Men denke
zich in. dat de Robaver ineen was gestort,
dan zou niet alleen zij, dan zouden ook
provinciale banken en de Nationale Bank
vereeniging zijn meegegaan en dat zou van
verstrekkende economische gevolgen geweest
zjjn. Volkomen terecht heeft de Regeering
afgewogen wat het grootste belang was:
de kans. dat het den Staat geld gekost had
of de kans. dat het geheele economische
leven getroffen was geworden.
Achteraf kan men wel zeggen, dat het
niet noodig is geweest, dat de Staat de
garantie op zich nam. Spr .betwijfelt dit
echter. Had de Regeering anders gehan
deld, dan zou het geschokte vertrouwen
nog meer geschokt zijn. Men verleent de
garantie dan ook niet om de aandeelhouders
te helpen, doch om den koers der aandeelen
op peil te houden. Dit onderscheid is niet
voldoende in het oog gehouden. Men moet
daarbg niet vergeten, dat de garantie aan
den Staat geen cent gekost heeft.
Spr. erkend, dat de loop der zaken voor
de Staten-Generaal in hooge mate onbe
vredigend is, omdat zij gesteld werden voor
gevolgen van een handelwijze, waarop zij
niet den minsten invloed hebben gehad. Dat
is nog onaangenamer wanneer het geidt
heeren uit het particuliere bankbedrijf, die
meenen, dat zjj het vee! beter weten dan
de leden der Staten-Generaal en der Re
geering. Spr. doelt hier op de directie der
Ned. Bank, wier houding hg niet fier vindt,
omdat zij, die eigenlijk vinden, dat geen
der leden van de Staten-Generaal, de heer
Van Gijn inbegrepen, verstand van het bank
wezen heeft, zich tot den Staat wenden
om hulp, inplaats van zelf den zwakken
broeder te steunen.
Wat zullen de gevolgen zgn, indien men
dit wetsontwerp verwerp!? Indien men dat
bedenkt, wordt het heel moeilijk te advi-
seeren tegen te stemmen, terwijl men dat
niet had durven doen als daaromtrent in
1924 een beslissing had moeten worden
genomen. Spr. meent trouwens, dat men de
garantie niet kan weigeren, omdat de regee
ring van die garantie toch niet af kan.
De vraag is, welke der beide organen, de
Minister of de Staten-Generaal, in staat is
den Staat te binden. En spr. vreest, dat
de Regeering daartoe gerechtigd is. Ander3
had in het contract een clausule voor moeten
komen, dat het contract slechts geldig was
als de Staten-Generaal het had goedgekeurd.
En dat is niot het geval. Spr. herinnert
aan de kwestie der veevoedercontracten,
waarbij de Staat ook gebonden was door
een toezegging van de regeering.
Een preventief toezicht op het bankwezen
acht spr. niet uitvoerbaar. Maar wel is
uitvoerbaar meer medezeggenschap van den
Staat in de gestie der Nederlandsche Bank.
Er is een regeerings commissaris, maar wat
doet die eigenlijk? Op het oogenblik be
kleedt de heer Bruins, voormalig hoog
leeraar te Rotterdam, die functie, maar die
is in Berlijn betrokken bjj de uitvoering van
het Dawesplan. In deze verhouding dient
verandering te worden gebracht
De heer LOVINK (C.-H.) i3 het met
den heer Oud eens, dat men der regeer';ngi
er geen verwijt van kan maken, dat zij dea-
tgds de garantie heeft verleend. Er moest
op dat oogenblik worden ingegrepen en dat
is geschied. Spr. wenscht slechts te weten
waarom de regeering heeft gehandeld tegon
het advies van de Nederl. Bank. Bij hem
is twjjfel gerezen of de Minister wel juist
heeft gehandeld met zjjn maatregelen om
de aandeelen op peil te houden. Spr. neemt
aan, dat de Staat door het contract gebonden
is, maar de economische werking daarvan
is goed geweest.
De MINISTER VAN FINANCIEN, de heer
DE GEER, sluit zich aan bg den heer Oud.
De val van de Robaver zou groote gevolgen
hebben gehad. 640 fabrieken met 400.000
arbeiders waren daarbg betrokken. De heer
Van Gijn heeft de steunactie van de aan
deelen afgekeurd, maar dit was geen steun
aan aandeelhouders, het gold het steunen
van den koers der aandeelen, waarvan het
crediet der Robaver afhankelijk was.
De heer Van Gijn achtte het omzetten
van aandeelen in amortisatiebewgzen onver-
RECLAME. 9913 *0
Geautoriseerde vertaling naar het Engelsch
van
WALTER BESANT.
door Mej. E. HOOGEWERF.
35)
„Neen. er is wel eens zoo'n Checkley in
de Salution". Maar ik denk niet. dat die een
vriend is van mr. Gray, die een edel moedi
gen aard verraadt."
„Toch hebben we Checkley hier de trap
af zien komen."
Ze spraken over andere dingen en zaten
te hoornen tot middernacht.
„We zijn nog net zoo ver als eerst," zei
George.
„Neen, we zijn toch zóó veel verder, dat
we weten wie' Edmund Gray niet is: hij is
niet Checkley. Hij heeft geen klerken,
krijgt geen menschen bij zich, komt maar
zelden.... Maar George, dit lijkt mij ver
dacht. Checkley kwam daar toch vandaan?
Waarom houdt Edmund Gray de kamers?
Er worden dus geen zaken gedaan-, geen
brieven gebracht, de man woont er niel.
Dat socialisme zal maar ecu voorgewend
iets zijn. Waarom houdt de man de kamers
aan?"
Intusschen was in de „Salutation" het
gewone gezelschap bijeen
Opeens zei een der bezoekers op vrij
luiden loon:
»Xr slaat een brie'f in de krant, die wel
het lezen waard is. Een brief over socia
lisme."
„Het is een heel knap mensch, Edmund
Gray gcheeten."
„Watvroeg Checkley. „Kent u
Edmund Gray?"
„Zeker. Ik heb hem al negen jaar ge
kend. Zoo lang hij in Gray's Inn woont."
„Wat voor een soort man is het?" stamel
de Checkley.
„Een héél goed soort. Waarom vroeg je
dat?"
„Och. ik wou dat zoo maar eens weten,
zie' je, in zijn eigen belang."
„O ja. juist." zei de pleitbezorger, en
verschool zich weer achter zijn krant.
„In zijn eigen belang," herhaalde Check
ley. „Robert, breng hier dezen heer een
sterken rumgrog met citroen."
Zóó verleidelijk steeg de geur daarvan
den armen man in den neus. dat hij er, zoo
gloeiend heet. eerst een paar teugen van
drinken moest zijn diner had ook wel heel
veel te wenschen over gelaten, en zich
daarna tot Checkley wendde met de vraag:
„En nu wilde u zeker graag het een en
ander van mr. Edmund Gray weten, als ik
mij niet bedrieg?"
„Juist, wat u maar weet van zijn zaken,
zijn particulier leven, kortom betreffende
alles."
„Zaken heeft hij niet, hij leeft van zijn
geld. gelijk ik. alleen bezit hij meer. Hij
woont ergens anders, maakt maar zelden
gebruik van zijn kamers. Hij heeft daar een
verzameling werken voor studie, naar het
schijnt.
„Komt hi> er iederen dag?"
„Neen. op heel ongeregelde tijden, soms
in geen weken."
„Heeft hij vrienden?"
,.Ik zou zeggen van neen. althans geen
vrienden, die daar bij hem komen. Ik heb
nooit iemand op zijn kamers gezien, pf ge
hoord. Het is dan ook een uiterst kalm
medebewoner. Je merkt hem haast niet.
„Hoe ziet hij er uit?"
„Een knappe man. van een zeventig, met
een heel vriendelijk gezicht, lang en nog
kaarsrecht, draagt een gekleede jas. Maar
dit is nu ook al. wat ik van hem weeL"
„Is dat al. wat u mij vertellen kunt?"
„Ja, mr. Checkley. Alleen dan nog. dat
hij een heel merkwaardige brief heeft ge
schreven jn de „Times" van vanochtend."
„Als dat alles is. dan is het niet te veel
voor uw grog, dat moet ik zeggenI"
„Laat ik dan ook vooral niet méér drin
ken, dan mijn inlichting waard was!" sprak
hij hooghartig.
Heel de gelagkamer stond versteld en mr.
Checkley was ontzet.
HOOFDSTUK XVI.
De stem van den Plicht.
Elsie was op haar atelier aan het werk
en aan het genieten van de hervorming,
die zij had aangebracht op hel gelaat van
den ouden mr. Dering. alleen wilde zij die
nog nauwkeuriger uitwerken.
„Waarlijk," sprak zij in zichzelven. zóó
keek u, toen u mij mededeelde van dat on
verwachte fortuin, dat me ten deel was ge
vallen. en ook. toen u sprak van uw droom,
van uw illusies, zóó edelmoedig, zóó wel
dadig en zóó verheven van uitdrukking!"
Het liep tegen vijven. Elisie begon te
denken, dat ze nu genoeg gedaan had en
dat na de thee. een wandeling in de Gar
dens wel heerlijk zou zijn, toen, zonder
eenige aankondiging haar zuster Hilda ver
scheen. en met vrouwelijke intuïtie begreep
Elise dadelijk, dat dit iels slechts bctee-
kende. Want. vooreerst ging de deur zoo
hijzonder zachtjes open en dan bleef Hilda
daar eenigen tijd staan in artistiek-droevs
houding, met hel hoofd wat naar links ge
bogen en de oogleden half-geslolen.
Nu is het vrouwen gegeven, maar dan ook
alleen, zoo lang ze nog jong, slank en
schoon zijn, om in haar houding alle gevoe
lens uit te drukken.
„Kom binnen, Hilda," noodde Elsie. „Ik
ben wel zeker, dat je mij iets droevigs hebt
te vertellen."
Hilda kuste haar het voorhoofd:
„Arm kind," prevelde zij. „Had het je
loch maar door iemand anders kunnen ver
teld worden I"
„Is het dan zóó verschrikkelijk?"
„O, ik zie er vreeselijk tegen op, het je te
vertellen. Maar je moet het weten."
„Hoe gauwer je er dan mee voor den dag
komt, hoe beter!"
„Het is van George."
„O," zei Elsie, met vlammende kleur. „Ik
heb al zooveel ellende over George gehad,
dat ik nu meende, dat het wel genoeg was
geweest I"
„Maar lieve kind, die eerste tegenstand
was immers geheel opgeheven. Dit is iets
anders. Veel erger....!"
„In 's hemelsnaam, spreek loch uit
Hilda!"
„Hij heeft je verteld van den vreeselijken
diefstal? Natuurlijk heb je over niets anders
gepraat, sinds dat gebeurde? Ik vond moeder
er geheel van vervuld."
„Ja. George heeft het onderzoek op zich
genomen. Hij zegt, dal alles wel ontdekt zal
worden en dat mr. Dering ten slojle geen
andere schade er door zal hebben dan de
onaangenaamheid van het geval."
„Dal kan zijn, Elsie, ik durf het je haast
niet zeggen, maar er is een aanwijzing, die
Checkley heeft gevonden en die hij sir Sa
muel heeft meegedeeld. O, het is verschrik
kelijk, als ik daaraan denk!"
„Betreft die aanwijzing mij?" vroeg Elsie
met een gebaar van ongeduld.
„Ik heb op mij genomen, moeder en jou
de geschiedenis le vertellen. Luister dus
kind! Herinner je je wel nu acht jaar gele
den die ellendige zaak van onzen onwaar-
digen broer?"
„Ik herinner het mij. Maar niet, „onwaar
dige," „ongelukkige broer! Verbeeld je, ze
hebben nu de banknoten gevonden, die hij
gestolen zou hebben. Precies op den dag
toen ze die andere ontdekking deden. Heb
ben ze je dat niet verteld?"
„Checkley heeft het sir Samuel verleid.
Hij herinnert zich nu ook, dat hij Athelslan
hel bundeltje in de safe heeft zien leggen."
„O! Durft hij dat zeggen?.... Als hij dat
daar gezien heeft, waarom heeft hij er dan,
acht jaren lang, het stilzwijgen over be
waard?"
Hilda-schudde droevig het hoofd:
„Ik vrees," zei ze, „dat we loch niet kun
nen aannemen, dat onze broer onschuldig
was. Athelslan werd ten laste gelegd, dat hij
het handschrift van mr. Dering had nage
bootst. En dezelfde vervalsching heeft nu
weer plaats gehad."
„Dan is hel toch juist nog al duidelijk, dat
het Athelslan niel kon wezen?"
(Wordl vervolgd).