HOLLANDSCH 'Z WITSERSCHE LOCARA mt. 55MB VOOR DE BADKAMER: WIE IS EDMUND GRAY? Wed, P. DE WILDE Zonen's 68*<e Jaargang LEIDSCH DAGBLAD, Donderdag 20 October 1927 Tweede Blad No. 20736 BINNENLAND. Beddenhandel Nieuwe Rijn 39 40 - Telefoon 2158. TWEEDE KAMER. FEUILLETON. I COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST. Het voorloopig verslag der Eerste Kamer. Verschenen is het voorloopig verslag der Eerste Kamer over het ontwerp van wet tot nadere regeling van de Collectieve Ar beidsovereenkomst. Vele leden waren van meening, dat het wetsontwerp, met den algemeenen inhoud, waarmee zij zich overigens wel konden ver eenigen, weinig belangrijk is en zeker niet in een sterk gevoelde behoefte voorziet. Het ontwerp brengt hoofdzakelijk onder woorden, hetgeen een ongeveer twintigjarige practijk reeds had vastge.egd en wat u.t het burg. Wetboek en de beginselen, welke daar aan ten grondslag liggen, bereids voort vloeit. Ongetwijfeld zou h. i. dit wetsontwerp in belangrijkheid hebben gewonnen, indien het zich ook had toegelegd op een regeling van het vakvereenigmgsrecht, voor zoover dal bij de collectieve arbeidsovereenkomst is betrokken. Van andere zijde echter werd ontkend, dat het wetsontwerp zoo onbelangrijk zou zijn. De collectieve arbeidsovereenkomst is, volgens deze leden, in wezen geen gewone burgerrechtelijke overeenkomstzij bevat publiekrechtelijke elementen, die echter nog niot lot ontwikkeling zijn kunnen komen. Voorts werd van deze zijde volstrekt geen behoefte gevoeld aan een regeling van het vakvereenigingsrecht, welke zou beoogen, de rechten der minderheden te waarborgen. Zonder thans een breed debat te willen openen over de publiekrechtelijke regeling, welke door dit wetsontwerp niet onmiddellijk aan de orde wordt gesteld, waren eenige leden toch van oordeel, reeds thans te moeten doen blijken, dat de verbindend-verklaring, ook in den vorm van het voorontwerp- Aalberse, voor hen onaannemelijk is. Tegen de verbindend-verklaring waren deze leden ook daarom gekant, omdat de wijze, waarop het typografenbedrijf is georganiseerd, een voorbeeld oplevert van de bedenkelijke con sequenties, waartoe al te sterke gebondenheid dreigt te leiden. Verscheidene leden, tegenstanders der verbindendverklaring, zouden, alvorens hun stem over het thans aan de orde zijnde wetsontwerp te bepalen, verlangen te welen, welke plannen de Regeering ten aanzien- van dien maatregel heeft. Verschillende leden waren voorts van oor deel, dat het wetsontwerp meer dan wen- schelijk is, gaat in de richting van dwang. DE TAAK DER BRIEVENBESTELLERS. Het lid der Eerste Kamer, de heer Her mans heeft den Minister van Waterstaat do volgende vragen gesteld: Kan de Minister ook mededeelen of het onderzoek inzake de overschrijving van de gewichtsbepaling van de vrachten der brie venbestellers, door den Minister toegezegd, bij de behandeling van de regeling van de inkomsten en uitgaven van de P., T. en T. voor 1927, in de Eerste Kamer reeds heeft plaats gehad? En zoo ja, hoe dat onderzoek is geschied en welke resultaten het heeft opgeleverd? NED. CENTRALE BOND VAN CHR. ARBEIDERS IN DE BEDRIJVEN VAN VOEDINGS. EN GENOTMIDDELEN. Door bovengenoemden bond zijn in de af- geloopen weken districts-bestuursvergade- ringen gehouden in een 8-tal plaatsen, om vatlende een 38-tal afdeelingsbesturen van de afdeelingen in deze districten gelegen. Deze vergaderingen zijn gehodden te Am sterdam, Alkmaar, Arnhem, Haarlem; 's-Gravenhage, Groningen. "Rotterdam en Utrecht. In deze vergaderingen is onder staande resolutie aangenomen: De besturen van de afdeelingen van den Ned. Centr. Bond van Chr. arbeiders (sters) in de bedrijven van Voedings- en Genotmid delen in een achttal districtsvergaderingen, October 1927. in verschillende deelen van het land bijeen: Gehoord hebbende de besprekingen over de bedrijfsverhoudinggen, de naleving der bepalingen der arbeidswet en de positie van de arbeiders in de bij den Bond aangesloten bedrijven, gehoord de besprekingen inzake de te voe ren propaganda tot uitbreiding van het ledental, stellen zich op het standpunt dat krachtig moet worden bevorderd: a. richtige naleving^ en controle op de voor de bedrijven geldende bepalingen der arbeidswet; b. strenge toepassing en handhaving van de in onderscheidene bedrijven en plaatsen afgesloten arbeidsregelingen en collectieve contracten. Is voorts van oordeel dat moet worden ge streefd naar: a. Verbetering van bestaande collectieve contracten in de bij den Bond aangesloten bedrijfsgroepen; b. tot stand brengen van collectieve over eenkomsten en arbeidsregelingen, in die plaatsen en bedrijven, waar deze lot dusver nog niet werden afgesloten. Overwegende daarbij dat mede door het verkrijgen van meerder contact en een groo- tere mate van medezeggenschap bij de vast stelling der arbeidsvoorwaarden, de rechts toestand der arbeiders kan worden ver beterd; overtuigd zijnde, dat dit alleen kan wor den verkregen door meerderen invloed op den gang van het bedrijfsleven met verster king van den Bond en afdeelingen, door uit breiding van het aantal in de bedrijven ge organiseerde arbeiders; dringt aan op het voeren van krachtige actie in elk der afdeelingen, om te komen tot beter geregelde bedrijfsverhoudingen en afsluiting van collectieve contracten acht daartoe het voeren van een inten sieve propaganda, met name door een goed geregeld huisbezoek, onder de on- en ver keerd georganiseerde bedrijfsgenooten, drin gend gewenscht. èn besluit aan de verwerkelijking van het hiervoren genoemde in elke afdeeling met kracht te werken. WERKLOOZENKASSEN. Te Amsterdam is een vergadering ge houden van het Ned. Verbond van Werk- loozenkassen. Besproken werden de verzoe ken, welke zullen worden gericht tot de Gemeentebesturen, waar afdeelingen bestian van de aangesloten vereenigingen, om ver; tegenwoordigers aan te wijzen voor de commissie van werkverschaffing, arbeids bemiddeling en steunverleening. Vervolgens gaf de heer C. H. A. v. cL Toorn Vrgthoff, den secretaris van het Verbond, een uiteenzetting over de gevoerde correspondentie met vereenigingen. welke venschen toe te treden tot het Verbond. Mededeeling was ingekomen van de Ned. Ver. v. Vertegenwoordigers van Handelaren en Industrieelen „Hermes", dat deze zich met 1500 leden bij het Verbond aansloot. Binnenkort komt het Verbondsbestuur weder bijeen in verband met de bestuurs- uitbreiding van drie op vijf leden. VEREENIGING VAN VRIJZINNIG DEMOCRATISCHE GEMEENTE RAADSLEDEN IN NEDERLAND. Onder voorzitterschap van Mr. S. J. L. van Aallen hield bovengenoemde vereeniging j.l. haar jaarvergadering te Utrecht. Uit het door den secretaris E. J. Abrahams uitge brachte jaarverslag en uit de rekening blijkt, dat het ledental stationair is en de stand der geldmiddelen gunstig mag worden genoemd. Besloten werd te onderzoeken of het op richten van een correspondentieblad nut zou kunnen stichten. Ook zal de vraag worden onder de oogc-n gezien of eene reorganisatie der vereeniging, waarbij de leden provincie- gewijs zullen vergaderen aanbeveling ver dient. Daarna hield Mr. van Aal ten een voor dracht over de finantieele verhouding van Rijk en Gemeente, welke inmiddels in het Oclobernummer van de „Opbouw" is ver schenen. DE GASKWESTIE TE WOERDEN. In de raadsvergadering der gemeente Woerden werd in geheime zitting de ontslag aanvrage van den directeur van het gein. gasbedrijf, den heer Baas, besproken. Na een half uur werd de openbare zitting weer voortgezet en besloot de Raad met algemeene stemmen het voorstel van B. en W., om den heer Baas wegens gezondheidsredenen ont slag te verleenen, aan te nemen. RECLAME. Witgelakte Stoelen, -Tafels. -Bad- krukjes. -Spiegels, Linnenmanden, Linnenbanken, Glazen-. Houten- en IJzeren Handdoekrekjes. Witte Kap- stokjes met porseleinen haken. enz. 81 9872 Het ontwerp inzake de Robaver aangenomen. Wijziging di vidend- en tantièmebelasting Afsluiting crisisdienst Re- servepersoneel der landmacht. (Vervolg van gisteren.) Aan de orde is het wetsontwerp tot wij ziging van hoofdstuk VII B der Staatsbe- grooting voor 1927 (overeenkomst Rotter- damsche Bankvereeniging). De heer VLIEGEN (S. D. A. P.) wijst er op, dat de heeren van het particulier initia tief heftig gekant zijn legen staatsinmen ging, doch een beroep om den Staat moeten doen als zij den boel in de war hebben ge stuurd. Spr. citeert een boekje van mr. Westerman „De zieke staat", waarin de de mocratie wordt aangevallen, de democratie waarop thans een beroep gedaan wordt Spr. zou geen enkel bezwaar hebben tegen staatshulp, als. die verleend werd aan de slachtoffers; maar hier wordt hulp ver leend aan de schuldigen. Hij wijst erop, dat in de Mem. van Toelichting wordt meege deeld, dat verliezen te vreezen waren ten gevolge van plotseling opgekomen wan trouwen; maar op dezelfde bladzijde wordt meegedeeld, dat 4-2 millioen uit de reserve moest worden afgeschreven wegens verlie zen. De verliezen waren er dus al. Hoe klopt dat? Wijlen Keesing wees er in een zijner wekelijksche overzichten in het „Handelsblad" op 1 November 1924 op. dat er 6 pCt. dividend op de balans voorkwam, terwijl er inderdaad belangrijke verliezen waren. Er was dus een valsche balans inge diend. Voor spr. staat vast, dat, waar in de aandeelhoudersvergadering van 27 October 1924 de verliezen reeds bekend moesten zijn, de justitie in had moeten grijpen. Spr. wijst verder op de debacle van de Compania, in welks raad van beheer de kopstukken van de Robaver zalen en op de credieten aan het Müller-concern verleend. De accountant daarvan is door het Insti tuut van Accountants voor 6 maanden in zijn lidmaatschap geschorst. Toch heeft men de heeren niet vervolgd, doch integendeel vaderlijk voor hen gezorgd. Er is een syndicaat gevormd tot steun aan de Robaver, doch de regeeringscommis- saris in de Ned. Bank is daarover niet ge hoord. De regeering heeft daarover de Sta- ten-Generaal niet gehoord en toch kon zij over geen cent beschikken zonder goedkeu ring van de Staten-Generaal. Spr. eischt dan ook, dat niet drie jaren nadien, doch onverwijld dergelijke zaken aan de Staten- Generaal worden voorgelegd. Spr. neigt daarom ertoe over, aan dit ontwerp zijn stem niet te geven. Spr. zou wenschen dat een instelling voor staatstoezicht op de banken werd in het leven geroepen in den geest van de Ver zekeringskamer. De heer VAN GIJN W.-B.) is eveneens geneigd zijn stem aan het ontwerp te ont houden. De toenmalige Minister heeft, toen de Ned. Bank, sommigen zeggen te kwader ure, een communiqué over de Robaver uit gaf, zich garant gestold voor de verliezen, die de Ned. Bank zou kunnen lijden. Toen de debiteuren gerustgesteld waren, werd een tweede stap gedaan, waarmee de Ned. Bank niet instemde. Er werd voor 17 millioen aan aandeelen van de Robaver opgekocht. Spr. kan zich niet begrijpen, dat de Minister op eigen houtje, zonder de Staten-Generaal te raadplegen en terwijl zijn adviseur het onnoodig vond, zooveel millioenen in de waagschaal stelde. Waar gaat het op die manier heen? De Minister erkent zelf in een paniekstemming te hebben verkeerd. Om de ontbrekende 25 millioen te vinden, had men het aandeelenkapitaal van 75 tot 50 millioen moeten verminderen. Inplaals daarvan nam de Ned. Bank 15 en een on bekende 10 millioen voor hun rekening. Niemand vermoedde, dat die royale onbe kende de Staat was. Door het nemen van amortisatiebewijzen voor dit bedrag heeft de Ned. Bank rente gedorven en is de Staat benadeeld. De onbekende, die 10 millioen nam had daarenboven nog voorwaarden gesteld, die het geheele plan op losse schroeven zeiten. Er werd bepaald, dat indien een der leden van het steunsyndicaat in déconfiture mocht geraken, hij zou worden uitgeliqui- deerd en de in zijn handen zijnde aandeelen van Robaver t£gen beurskoersen de winst bewijzen 30 pCt. onder beurskoers zouden worden overgenomen. Dientengevolge zou den de 10 millioen slechts 3 millioen waard zijn. De Minister zegt nu wel, dat de regee ring het voorbehoud had gemaakt van goed keuring der garantie door de Staten-Gene raal, maar dit is onjuist; dat voorbehoud was slechts gemaakt voorzoover het later noodig mocht zijn. Als het voorbehoud iels bHeektnt, dan is het dit, dat de Stiten- Gcneraal de goedkeuring ook kunnen weige ren. Spr. meent, dat. indien de Ned Bank de garantie noodig a^ht, van de Staten-Ge neraal niet is te verwachten, dat zij haar goedkeuren. Men kan afwachten, hoe de zaak loopt en als h« t uitloopt op schade YGor de betrokkenen, kan altijd nog ov.-r- wogen worden wat er te doen valt De heer OUD (V.-D.) meent, dat men er de Regeering moeilijk een verwgt van kan maken, dat zij garantie verleende. Men moet den toestand van 1924 niet beoordeelen naar den toestand van thans. Men kan wel zeggen, dat de garantie niet noodig Ls, omdat de Robaver over het moeilijke punt heen is en het zonder garantie kan stellen. Maar dan vergeet men, dat de garantie de Robaver in staat heeft gesteld over dat moeilijke punt heen te komen. Men denke zich in. dat de Robaver ineen was gestort, dan zou niet alleen zij, dan zouden ook provinciale banken en de Nationale Bank vereeniging zijn meegegaan en dat zou van verstrekkende economische gevolgen geweest zjjn. Volkomen terecht heeft de Regeering afgewogen wat het grootste belang was: de kans. dat het den Staat geld gekost had of de kans. dat het geheele economische leven getroffen was geworden. Achteraf kan men wel zeggen, dat het niet noodig is geweest, dat de Staat de garantie op zich nam. Spr .betwijfelt dit echter. Had de Regeering anders gehan deld, dan zou het geschokte vertrouwen nog meer geschokt zijn. Men verleent de garantie dan ook niet om de aandeelhouders te helpen, doch om den koers der aandeelen op peil te houden. Dit onderscheid is niet voldoende in het oog gehouden. Men moet daarbg niet vergeten, dat de garantie aan den Staat geen cent gekost heeft. Spr. erkend, dat de loop der zaken voor de Staten-Generaal in hooge mate onbe vredigend is, omdat zij gesteld werden voor gevolgen van een handelwijze, waarop zij niet den minsten invloed hebben gehad. Dat is nog onaangenamer wanneer het geidt heeren uit het particuliere bankbedrijf, die meenen, dat zjj het vee! beter weten dan de leden der Staten-Generaal en der Re geering. Spr. doelt hier op de directie der Ned. Bank, wier houding hg niet fier vindt, omdat zij, die eigenlijk vinden, dat geen der leden van de Staten-Generaal, de heer Van Gijn inbegrepen, verstand van het bank wezen heeft, zich tot den Staat wenden om hulp, inplaats van zelf den zwakken broeder te steunen. Wat zullen de gevolgen zgn, indien men dit wetsontwerp verwerp!? Indien men dat bedenkt, wordt het heel moeilijk te advi- seeren tegen te stemmen, terwijl men dat niet had durven doen als daaromtrent in 1924 een beslissing had moeten worden genomen. Spr. meent trouwens, dat men de garantie niet kan weigeren, omdat de regee ring van die garantie toch niet af kan. De vraag is, welke der beide organen, de Minister of de Staten-Generaal, in staat is den Staat te binden. En spr. vreest, dat de Regeering daartoe gerechtigd is. Ander3 had in het contract een clausule voor moeten komen, dat het contract slechts geldig was als de Staten-Generaal het had goedgekeurd. En dat is niot het geval. Spr. herinnert aan de kwestie der veevoedercontracten, waarbij de Staat ook gebonden was door een toezegging van de regeering. Een preventief toezicht op het bankwezen acht spr. niet uitvoerbaar. Maar wel is uitvoerbaar meer medezeggenschap van den Staat in de gestie der Nederlandsche Bank. Er is een regeerings commissaris, maar wat doet die eigenlijk? Op het oogenblik be kleedt de heer Bruins, voormalig hoog leeraar te Rotterdam, die functie, maar die is in Berlijn betrokken bjj de uitvoering van het Dawesplan. In deze verhouding dient verandering te worden gebracht De heer LOVINK (C.-H.) i3 het met den heer Oud eens, dat men der regeer';ngi er geen verwijt van kan maken, dat zij dea- tgds de garantie heeft verleend. Er moest op dat oogenblik worden ingegrepen en dat is geschied. Spr. wenscht slechts te weten waarom de regeering heeft gehandeld tegon het advies van de Nederl. Bank. Bij hem is twjjfel gerezen of de Minister wel juist heeft gehandeld met zjjn maatregelen om de aandeelen op peil te houden. Spr. neemt aan, dat de Staat door het contract gebonden is, maar de economische werking daarvan is goed geweest. De MINISTER VAN FINANCIEN, de heer DE GEER, sluit zich aan bg den heer Oud. De val van de Robaver zou groote gevolgen hebben gehad. 640 fabrieken met 400.000 arbeiders waren daarbg betrokken. De heer Van Gijn heeft de steunactie van de aan deelen afgekeurd, maar dit was geen steun aan aandeelhouders, het gold het steunen van den koers der aandeelen, waarvan het crediet der Robaver afhankelijk was. De heer Van Gijn achtte het omzetten van aandeelen in amortisatiebewgzen onver- RECLAME. 9913 *0 Geautoriseerde vertaling naar het Engelsch van WALTER BESANT. door Mej. E. HOOGEWERF. 35) „Neen. er is wel eens zoo'n Checkley in de Salution". Maar ik denk niet. dat die een vriend is van mr. Gray, die een edel moedi gen aard verraadt." „Toch hebben we Checkley hier de trap af zien komen." Ze spraken over andere dingen en zaten te hoornen tot middernacht. „We zijn nog net zoo ver als eerst," zei George. „Neen, we zijn toch zóó veel verder, dat we weten wie' Edmund Gray niet is: hij is niet Checkley. Hij heeft geen klerken, krijgt geen menschen bij zich, komt maar zelden.... Maar George, dit lijkt mij ver dacht. Checkley kwam daar toch vandaan? Waarom houdt Edmund Gray de kamers? Er worden dus geen zaken gedaan-, geen brieven gebracht, de man woont er niel. Dat socialisme zal maar ecu voorgewend iets zijn. Waarom houdt de man de kamers aan?" Intusschen was in de „Salutation" het gewone gezelschap bijeen Opeens zei een der bezoekers op vrij luiden loon: »Xr slaat een brie'f in de krant, die wel het lezen waard is. Een brief over socia lisme." „Het is een heel knap mensch, Edmund Gray gcheeten." „Watvroeg Checkley. „Kent u Edmund Gray?" „Zeker. Ik heb hem al negen jaar ge kend. Zoo lang hij in Gray's Inn woont." „Wat voor een soort man is het?" stamel de Checkley. „Een héél goed soort. Waarom vroeg je dat?" „Och. ik wou dat zoo maar eens weten, zie' je, in zijn eigen belang." „O ja. juist." zei de pleitbezorger, en verschool zich weer achter zijn krant. „In zijn eigen belang," herhaalde Check ley. „Robert, breng hier dezen heer een sterken rumgrog met citroen." Zóó verleidelijk steeg de geur daarvan den armen man in den neus. dat hij er, zoo gloeiend heet. eerst een paar teugen van drinken moest zijn diner had ook wel heel veel te wenschen over gelaten, en zich daarna tot Checkley wendde met de vraag: „En nu wilde u zeker graag het een en ander van mr. Edmund Gray weten, als ik mij niet bedrieg?" „Juist, wat u maar weet van zijn zaken, zijn particulier leven, kortom betreffende alles." „Zaken heeft hij niet, hij leeft van zijn geld. gelijk ik. alleen bezit hij meer. Hij woont ergens anders, maakt maar zelden gebruik van zijn kamers. Hij heeft daar een verzameling werken voor studie, naar het schijnt. „Komt hi> er iederen dag?" „Neen. op heel ongeregelde tijden, soms in geen weken." „Heeft hij vrienden?" ,.Ik zou zeggen van neen. althans geen vrienden, die daar bij hem komen. Ik heb nooit iemand op zijn kamers gezien, pf ge hoord. Het is dan ook een uiterst kalm medebewoner. Je merkt hem haast niet. „Hoe ziet hij er uit?" „Een knappe man. van een zeventig, met een heel vriendelijk gezicht, lang en nog kaarsrecht, draagt een gekleede jas. Maar dit is nu ook al. wat ik van hem weeL" „Is dat al. wat u mij vertellen kunt?" „Ja, mr. Checkley. Alleen dan nog. dat hij een heel merkwaardige brief heeft ge schreven jn de „Times" van vanochtend." „Als dat alles is. dan is het niet te veel voor uw grog, dat moet ik zeggenI" „Laat ik dan ook vooral niet méér drin ken, dan mijn inlichting waard was!" sprak hij hooghartig. Heel de gelagkamer stond versteld en mr. Checkley was ontzet. HOOFDSTUK XVI. De stem van den Plicht. Elsie was op haar atelier aan het werk en aan het genieten van de hervorming, die zij had aangebracht op hel gelaat van den ouden mr. Dering. alleen wilde zij die nog nauwkeuriger uitwerken. „Waarlijk," sprak zij in zichzelven. zóó keek u, toen u mij mededeelde van dat on verwachte fortuin, dat me ten deel was ge vallen. en ook. toen u sprak van uw droom, van uw illusies, zóó edelmoedig, zóó wel dadig en zóó verheven van uitdrukking!" Het liep tegen vijven. Elisie begon te denken, dat ze nu genoeg gedaan had en dat na de thee. een wandeling in de Gar dens wel heerlijk zou zijn, toen, zonder eenige aankondiging haar zuster Hilda ver scheen. en met vrouwelijke intuïtie begreep Elise dadelijk, dat dit iels slechts bctee- kende. Want. vooreerst ging de deur zoo hijzonder zachtjes open en dan bleef Hilda daar eenigen tijd staan in artistiek-droevs houding, met hel hoofd wat naar links ge bogen en de oogleden half-geslolen. Nu is het vrouwen gegeven, maar dan ook alleen, zoo lang ze nog jong, slank en schoon zijn, om in haar houding alle gevoe lens uit te drukken. „Kom binnen, Hilda," noodde Elsie. „Ik ben wel zeker, dat je mij iets droevigs hebt te vertellen." Hilda kuste haar het voorhoofd: „Arm kind," prevelde zij. „Had het je loch maar door iemand anders kunnen ver teld worden I" „Is het dan zóó verschrikkelijk?" „O, ik zie er vreeselijk tegen op, het je te vertellen. Maar je moet het weten." „Hoe gauwer je er dan mee voor den dag komt, hoe beter!" „Het is van George." „O," zei Elsie, met vlammende kleur. „Ik heb al zooveel ellende over George gehad, dat ik nu meende, dat het wel genoeg was geweest I" „Maar lieve kind, die eerste tegenstand was immers geheel opgeheven. Dit is iets anders. Veel erger....!" „In 's hemelsnaam, spreek loch uit Hilda!" „Hij heeft je verteld van den vreeselijken diefstal? Natuurlijk heb je over niets anders gepraat, sinds dat gebeurde? Ik vond moeder er geheel van vervuld." „Ja. George heeft het onderzoek op zich genomen. Hij zegt, dal alles wel ontdekt zal worden en dat mr. Dering ten slojle geen andere schade er door zal hebben dan de onaangenaamheid van het geval." „Dal kan zijn, Elsie, ik durf het je haast niet zeggen, maar er is een aanwijzing, die Checkley heeft gevonden en die hij sir Sa muel heeft meegedeeld. O, het is verschrik kelijk, als ik daaraan denk!" „Betreft die aanwijzing mij?" vroeg Elsie met een gebaar van ongeduld. „Ik heb op mij genomen, moeder en jou de geschiedenis le vertellen. Luister dus kind! Herinner je je wel nu acht jaar gele den die ellendige zaak van onzen onwaar- digen broer?" „Ik herinner het mij. Maar niet, „onwaar dige," „ongelukkige broer! Verbeeld je, ze hebben nu de banknoten gevonden, die hij gestolen zou hebben. Precies op den dag toen ze die andere ontdekking deden. Heb ben ze je dat niet verteld?" „Checkley heeft het sir Samuel verleid. Hij herinnert zich nu ook, dat hij Athelslan hel bundeltje in de safe heeft zien leggen." „O! Durft hij dat zeggen?.... Als hij dat daar gezien heeft, waarom heeft hij er dan, acht jaren lang, het stilzwijgen over be waard?" Hilda-schudde droevig het hoofd: „Ik vrees," zei ze, „dat we loch niet kun nen aannemen, dat onze broer onschuldig was. Athelslan werd ten laste gelegd, dat hij het handschrift van mr. Dering had nage bootst. En dezelfde vervalsching heeft nu weer plaats gehad." „Dan is hel toch juist nog al duidelijk, dat het Athelslan niel kon wezen?" (Wordl vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1927 | | pagina 5