DE TWAALFDE PROVINCIE WIE IS EDMUND GRAY? 68"° Jaargang LEIDSCH DAGBLAD, Dinsdag 18 October 1927 Derde Blad No. a20734 HET TWEEDE BEZOEK AAN DE ZUIDERZEEWERKEN. FEUILLETON. De directie der Zuiderzeewerken, die de Nederlandsche dagbladpers in Juni had uit- genoodigd tot een bezoek aan haar groot en belangrijk arbeidsterrein, was van oordeel, dat eenige der in uitvoering zijnde werken thans zoodanig waren gevorderd, dat het voor het groote publiek wellicht van belang zou zijn, daarover jets naders te vernemen. Dus richtte zij een tweede uitnoodiging tot de bladen om door hun vertegenwoordigers zich te overtuigen van den gestadigen en tevens snellen arbeid, die het grootsche werk moet volbrengen om aan Nederland zeven procent van zijn oppervlakte toe te voegen, te weten 224.000 H.A. Dat is een onderneming, zooals er wellicht aan impor tantie geen tweede is aan te wijzen. Tweehonderd vier en twintig duizend H.A. land, dat vóór dien zee was, drooggelegd jn vier blokken: een Noord-West polder, ten Zuiden van Wieringen20.000 H.A. een Zuid-West polder, ten Zuiden van Hoorn: 56.000 H.A.; een Zuid-Oost polder, ten Westen van Harderwijk en Elburg: 95.000 H.A.; een Noord-Oost polder, ten Westen van de Lemmer, Kuinre, Blokzijl en Vollenhove: 53.000 H.A. De vier blokken omsluiten Westelijk, Zuidelijk en Oostelijk het toekomstige IJscl- meer, dat de afwatering van IJsel, Eem on Vecht mogelijk moet maken en in het Zuid- Oosten, bij het Zwolsche Diep beginnend, smal in Noord-Westelijke richting ioopend, daarna in Noord-Westelijke richting zich verbreedt, totdat het, op zijn grootste breed te van de Noordzee wordt afgesloten door den grooten afsluitdijk van dertig K.M., die van Den Oever, 't uiterste Oostpunt van Wieringen, loopt naar de Friesche kust bjj Zurig, ten Zuiden van Harlingen. Dat IJselmeer loost zjjn water door vijf en twintig sluizen, in vijf groepen te bouwen, n.l. twee groepen van vijf sluizen op korten afstand van de Friesche kust en drie eveneens van vijf sluizen, dicht bij de meest Oostelijk gelegen kust van Wieringen. Elke sluis heeft een breedte van 12 Meter, zoodat het water van het IJselmeer zich door een gleuf van 300 meter in de Noordzee kan storten. Die wateren worden bij de Westelijke kust van Wieringen reeds teruggehouden door den reeds lang voltooiden afsluitdijk van 2509 M., gelegd tusschen van Ewvcksluis en ge noemde Westelijke kust van Wieringen; bjj van Ewycksluis geeft echter een nieuw ge graven kanaal door een sluis de gelegenheid aan de schepen om Den Helder te bereiken. Dit een en ander is bekend. In Juni is er uitvoerig over geschreven. Daarop be hoeft dus niet teruggekomen te worden in tal van bijzonderheden. De verbinding van Wieringen met Noord- Hollands kust is zoozeer realiteit, dat auto's en vrachtwagens daveren over den dijk en eenig begrip geven van wat het later zal zjjn, wanneer een dubbelspoor Friesland met Wieringen en dus met Noord-Holland ver- eenigt. Dat is zoozeer realiteit, dat de Nederland sche journalisten, die in Juni hun eersten indruk kregen van de werken der Zuiderzee, thans zelf den geweldigen vooruitgang kon den constateereneen sluisput, destijds ter nauwernood drooggelegd, nu reeds gevorderd tot den bouw der sluizen; nieuwe steunpun ten van den afsluidijk boven de wateropper vlakte verrijzend; den afsluitdijk verder voortkruipen,! naar de overzijde; het ont gonnen land landbouwkundig beproefd en het verrassend getuigenis afleggend van de snelle droog-wording van den bodem, zoowel als van de bereidwilligheid van den bodem om het gezaaide te' doen ontkiemen. Er is „go" in het werk, het vordert, het vordert ziender oogen. Dat is waarschijnlijk ook de oplossing van de opgewektheid, die men bij de leidende mannen, bij de uitvoerende in genieurs. bij den directeur der aangenomen werken bespeurt. Want die werken, hoe grootsch, hoe be langrijk ook, komen tot stand met veel op offering van comfort en met veel trotseeren van de ruwheden van het weer. 't Is niet alles een pretje, wanneer de regens neerpias sen en de winden striemen, af te dalen naar den glibberigen bodem, in een omgeving van isolement met grauwe luchten, water en nevel tot begrenzing. En tóchl Met rustige verzekerdheid en hoopvol enthousiasme werd èn op de verkregen resultaten èn op het werk. dat nog wachtte, gewezen. Hier is Nederland in zijn kracht, in zijn durf en in zijn historisch vertrouwen aan den arbeid om een werk te volbrengen, waarvoor de geheele wereld eerbied heeft. Schrijver dezes herinnert zich. hoe hij met de officieele Fransche journalisten, die destijds president Fallières vergezelden bij zijn bezoek aan ko ningin Wilhelmina, van Enkhuizen naar Stavoren voer, op een prachtigen dag. Hij had toen kaarten van de plannen inzake de drooglegging der Zuiderzee bij zich en bij de koffie op de keurige veerboot ontvouwde hij die en vertelde wat Nederland wilde. De hee- ren keken met verwondering om zich heen, naar dien onmetelijk schijnenden plas en zeiden aarzelend: „Maar dat is onmogelijkl Een zee te dempen!" Welnu, laten ze terug komen De mogelijkheid is in aanvang wer kelijkheid geworden. Dezen keer bepaalde het bezoek der jour nalisten zich tot de werken om de Wieringer- meer (den Noord-Westelijken polder: 20.000 H.A.) en het proefpoldertje van pl.m. 40 H.A., dat den 12611 Augustus van dit jaar was drooggelegd bij Andijk. Bij de Wieringer- meer waren het de sluizen en de verschil lende steunpunten, waaruit de toekomstige Oostelijke afsluitdijk moet groeien. Wat de eerste, de sluizen betreft, hadden we in Juni de diepten betreden, waar de sluizen gebouwd zouden worden, thans zagen we aan Wieringens Oostpunt, den Oever, het werjc ver gevorderd. De fundatiei van de kunstwerken was in vollen gang, ge deeltelijk zelfs voltooid. Het oogenblik was goed gekozen om den arbeid te toonen. De groote put, waarin de drie groepen van vijf sluizen zullen gebouwd worden, is als een kleine polder, 30 H.A. groot, die thans ge heel droog ligt. De bodems, bestemd voor de driei groepen, verkeeren thans in verschil lend stadium; de betonning, die noodig is voor den onderbouw, wat bij de eene groep juist aangevangen, bij de tweede half, bij de derde geheel voltooid. Bij de eerste twee zagen we het beton uit machtige slurven van geweldige kranen neerstorten op de ijzeren geraamten, die den bodem, omlijnd door ijzeren platen, welke diep in den grond zijn gedreven, doch daarboven een ommu ring vormen van 11/2 M., bedekken. Loco motiefjes. die kipkarretjes aanvoerden, puf ten aan weerszijden van den put, zoodat ge lijktijdig twee kranen haar werk kunnen doen. wat dan ook gebeurt zonder ophouden, dag en nacht. De armen der kranen zijn, als de buizen van sommige tuinsproeiers, naar alle zijden beweegbaar, zoodat zij alle hoe ken van het terrein kunnen bereiken. De kipkarretjes met hun gemengden inhoud van zand, kiezel en cement, worden omhoog getrokken, ledigen hun inhoud in een molen, die alles verbrijzeld en met wa ter dooreenmengt, en keeren terug voor het halen van nieuwe vrachten. Inmiddels is dat, wat zij losten, verbrijzeld, vermengd en uitgelost op den bodem. Dagelijks wordt al dus 1000 M3. beton aangevoerd. Van het jaar zal de geheele put klaar zijn; daarna kan begonnen worden met den sluizen bouw. De grootste nauwgezetheid moet bij dit werk in acht genomen worden: eerst wordt door hydraulische persen, die met centenaars zakken met zand bezwaard zijn, de soliditeit en de gelijke soliditeit van den bodem beproefd; daarna komt de eerste be- tonlaag, die den bodem afsluit, waarna de verdere zware betonning volgt. Bij de stor ting van het beton op de ijzeren roosters wordt door een heir van werklieden, met lange stokken gewapend, toegezien, dat alle galen worden gevuld, zoodat het beton een sterk aanééngesloten geheel vormt. Op een dergelijk goed beproefde, stevig en nauw keurig opgebouwde basis zal het groote slui- zen-complex rusten, dat de Zuiderzee in haar nieuwe gedaante: de vruchtdragende polders en het IJselmeer, moet verdedigen tegen den grooten belager daarbuiten, de Noordzee, en tevens het scheepvaartver keer verzekeren tusschen de Noordzee en het IJselmeer. II. Oorspronkelijk had men gedacht eerst den geheelen afsluitdijk te maken, van den wal tot Wieringen en van Wieringen lot de Friesche kust. Dus eerst het IJselmeer vor men. Daarna zou men beginnen met de in polderingen. Dat plan heeft men laten varen. De af sluitdijk zou acht jaren vorderen, dan het inpolderen ook nog zeven k acht jaren; eindelijk het betrouwbaar worden van den grond, de ontziltmg, waarmede al weer een jaar of zeven gemoeid zouden zijn. Dat vond de heer Lovink te lang: men wilde eerder resultaten zien. Dus werd op andere wijze geprocedeerd. Er wordt nu ingepol derd gelijktijdig met het aanleggen van den afsluitdijk. Dat is tijdelijk wel duurder; er is rekening te houden met de gewijzigde stroomwegen in het water, met eb en vloed; de dijken moeten nu hooger zijn de dij ken van de polders maar.nu wordt ook eerder rendabel land gewonnen. Men is begonnen met de Wieringermeer droog te leggen. De afsluitdijk is achttien kilometer; hij zal in drie jaar arbeids klaar zijn. Men is thans op drie plaatsen daaraan be^ig: bij Wieringen, bij een plek halver wege Medemblik en die „Haven" zal hee- ten, en bij Medemblik zelf. Voor dit werk zijn groote gemalen noodig, die, zooals bij Medemblik het water 7V» Meter omhoog moeten voeren. Medemblik zal trotsch kun nen zijn op het feit, dat zijn gemaal het grootste ter wereld is: 2000 P.K. De gema len kunnen met olie of electrisch (kolen) gedreven worden en 200 k 250 M3. per mi nuut \rerwerken of zelfs, zooals bij Medem blik, 1200 M3. Is deze afsluitdijk klaar, dan moeten de polderlanden kunnen afwateren. Daarvoor zal een kanaal zorgen, dat langs de kust ten noorden van Aartswoud noordwaarts zal gaan en door het Boerenmeer, ten zui den van den dijk van Ewijcksluis-Wierin- gen, en door middel van de. hierboven reeds genoemde afwateringssluis, verbinding heeft met het kanaal naar den Helder. Tenslotte nog dit: het proefpoldertje. Inderdaad, het is maar een poldertje, niet veel grooter dan de put voor het sluizen- complex bij Wieringe. Maar het is goed ge kozen, hoewel door zijn ligging ten noorden van Andijk blootgesteld aan alle noord-wes telijke stormen. Maar de zeebodem bood daar alle grondsoorten, die voor bebouwing in aanmerking komen. Snel is een afsluit dijk, iets als een rechte hoek, gezet op de inbuiging der kust bij Andijk. In Augustus was het stuk zeebodem drooggelegd, uitgemalen op eenigszins pri mitieve wijze, waarbij van een oud schip gebruik werd gemaakt om er de bulzen over te leggen. Naarmate de waterhoogte verminderde, zakte het schip; de buizen bleven daardoor hun zelfden stand houden en de uitmaling ging ononderbroken voort. Over groote steenen, met mosselschelpen bedekt, daalden we van den ouden hoogen dijk in het poldertje af. Op den bodem kon den we loopen, zonder diep in den bodem te zakken. De grond was in stevige brokken gescheurd, niet ongelijk aan een reusach tige legkaart en daar.in de spleten tus schen de brokken, eenig groen gewas, zoo als we ook reeds hier en daar aan den bovenkant van den den bodem eenige vege tatie hadden bespeurd. Dat was het uit gezaaide koolzaad, dat zich reeds nu in kleine blaadjes en stengels vertoonde. Welke conclusie uit dat alles te trekken? Dat de grond spoedig droog en hard wordt, konden we constateeren. Onze wandeling over den bodem bewees het. Dat de ontzil- ting zeer 9ne(l gaat? Dit vermoedden we. Gelukkig, dat onze uitspraak en ons ver moed geen wetenschappelijke waarde moe ten hebben. Doch de zeer bekwame man nen, de deskundigen van Wageningen, de vooraanstaande op landbouwgebied zullen hier hebben te beslissen en vinden zeker in hetgeen in het proefpoldertje te zien is, kostbare aanwijzingen voor de procedure, die later gevolgd moet worden, wanneer de tienduizenden hectaren in cultuur moeten worden gebracht. Deze proefpolder is o.l. volkomen terecht aangebracht. Door zijn verschillende grondsoorten biedt hij een kostbaar terrein, waarop de ervaring later haar instructies kan geven. „Een dure polder", heeft men gezegd. Ja, wellicht op zichzelf. Maar een goed- koope polder, wanneer men de onkosten verdeelt over de 224000 H A. aan het ge heele groote werk der Zuiderzee-droogleg- ging. Een winstbelovende polder, voor wie denkt aan de onschatbare wenken, die door de proeven, hier genomen, worden gegeven. Onze dag was om, vermoeiend doch be- belangrijk. We waren even hupsch als In Juni ontvangen door de hoofdingenieurs Kamp en Van der Wal, die. later bijgestaan door de ingenieurs Verhev en Ringeling en door den directeur der Maatschappij tot uitvoering der Zuiderzeewerken, den heer Geautoriseerde vertaling naar het Engelsch van WALTER BESANT, door Mej. E. HOOG EWERF. 33) „.Het is velkomen waar, sir Samuel. Ik heb hem gezien. Hij was vorstelijk gekleed, droeg een zwart-fluweelen jas, een roode das en wit vest. En hij stapte daar binnen, net. als we dit van hem gewoon waren, met zijn neus in den wind, en om zich heenkijkend, of hij eigenlijk zijn omgeving te min achtte." „Mijn hemel!" riep sir Samuel. „Wat zal Hilda, ik bedoel lady Dering, zeggen, als ze dit hoort?" „En er valt nog wat te hooren! Niet véél meer, maar wat juist den doorslag geeft aan het geheel." „Wat dan?" „U heeft mij gevolgd niet waar, in al wat ik zei van Edmund Gray, van Gray's Inn, r.o. 22, die acht jaren geleden genoemd werd, en dat het handschrift van toen en nu hetzelfde was?" „Ja." „Zóó, dat dezelfde hand, die toen den wis sel vervalschte, nu de brieven heeft ver- valscht?" „Juist." „Ik heb toen gezegd, dat de jonge Arun del den wissel vervalschte. Ik zeg nu, dat hij de vervalscher is van de brieven en dat Austin met hem samen deed en zijn ver trouwde was. Wat denkt u daarvan?.... Vanavond, na kantoortijd, viel het mij in, dat ik toch eens even moest gaan kijken, naar dat nummer 22 in Gray's Inn! Dus ging ik er eerst eens kijken en bleef ik toen wat aan den overkant schilderen, mijn oogen zijn nog goed gelukkig! En wie kwam daar, in zijn volle waardigheid, de straat inge wandeld?.... Mr. Alhelstan Arundell Hij belde aan, nummer 22, let wel, nummer 22, sir Samuel, het nummer van Edmund Gray, en ging de trap op." „Goede Hemel!" riep sir Samuel. „Dit is verdacht!" „Ja, en nog ben ik er niet! Ik bleef, waar ik was. mij afvragend, of hij weer gauw be neden zou komen, en ik hem dan tegemoet zou treden en hem vragen zou, wat hij daar deed. bij Edmund Gray, toen ik rijkelijk be loond werd voor mijn geduld, want daar kwam de straat in niemand meer of min der. dan de jonge Austin! Toen heb ik ze beiden daar gelaten en haastte, mij, u het geval in handen te geven." „En wat verlang je nu van mij?" „Dat u mij raad geeft. Wat zal ik doen? Ik geloof niet, dat het geval vollediger hoeft te zijn. voor eenige rechtbank!" „Wat dit betreft, ben ik geen rechtskun dige, maar een handelsman. En. als één van mijn klerken nu verkeerde in een geval, van zóó zeer verdacht te zijn, als de jonge Austin, dan zou ik een volledige verklaring van hem verlangen. Je hebt geen werkelijk bewijs, zie je, dat hij of Athelstan het deden." „Neem mij niet kwalijk, sir Samuel. Ik ben maar een klerk en u is een groot han delsman. maar ik zou toch niet weten, wat u voor beter bewijs verlangt! Ziet u niet in, dat Austin vóórgeeft, Edmund Gray niet te kennen en dat hij dan bij d^en op de ka mers samenkomt met zijn kameraad, Athel stan Arundel? Is dat geen bewijs? Heb ik u dan niet meegedeeld, dat het dezelfde hand was van beide vervalschingen. En is dat niet de hand van den jongen Arundel?" „Checkley, ik zie, dat je ten zeerste be lang stelt in de zaak." „O, ik zou twintig, ja, twintig met moeite verdiende ponden geven, als ik zag, dat de beide jongeheeren veilig achter slot en gren del zaten, waar ze dan ook zullen komen, dat beloof ik hun!" Het trillen van zijn stem en de uitdruk king van zijn gelaat waren geheel in over een stemming met de boosaardigheid van de woorden. „Eén van de jongelui," sprak sir Samuel, „is mijn zwager en de ander zal, als deze zaak tenminste niet tusschen beide komt, binnenkort mijn zwager zijn. Je begrijpt dus wel, dat ik, mijnerzijds zal doen, wat in mijn vermogen is, om ze uit de gevangenis te houden. Checkley ging. Sir Samuel zat te denken, wat het beste was om te doen. Gelijk ieder ander, geloofde hij. dat Athelstan schuldig was. En, daar hij dit eenmaal aannam, be greep hij, dat dit een heel leeüjk "ding was voor hem en voor George Austin. Wat zou hij doen? Hij zou er zijn vrouw eens over raadplegen. „Wat zal Else zeggen?" vroeg ze. „Want, het zij nu wat vroeger of later, ze moet hel toch te hooren krijgen Dat zal dan mijn taak wel zijn, om haar dit te vertellen Maar ze kan nog wel even wachten Ga je mor genochtend nu naar mr. Dering om hel hem vast mee te deelen? Hoe eerder hij het weet, hoe belerl" Dit was nu de reden van Checkley's vreugde, toen hij in „Salutation Inn" kwam. Op den ochtend ging sir Samuel naar zijn broer en fluisterde dien de heele geschiede nis in het oor, hem door Checkley mee gedeeld. „Wat zeg je er van?" vroeg hij, toen hij uitverteld was. „Ik zeg er niets van!" antwoordde die, in het minst niet ontroerd. „Het berust alles op veronderstelling: Als Arundel die eerste vervalsching bedreef, en er is geenerlei bewijs, dat hij dit deed en zoo voort. en zoo voort, en zoo voort. „Toch is het volkomen logisch. Wie an ders kon dat doen?Checkley zeker niet, die oude man, en zulk een oud-gedien stige." „Ik ben het met je eens, dat Checkley het niet kon doen. Niet, omdat hij te bejaard is. of een te oud-gediende. Maar omdat hij niet knap genoeg is. Zoo iets eischt inzicht en vlugheid van beweging, die hij beide mist. Hij kon medeplichtige zijn geweest. Hij kon de brieven hebben opgehouden. Hij kon in verzoeking zijn gebracht door geld. Toch acht ik dit niet mogelijk." „Neen. dat kan ik ook nie't gelooven," zei sir Samuel. „Toch is het even moeilijk om zoo iels van den jongen Austin aan te nemen. O, ik weet: alles is mogelijk! Maar ik laat mij niet zoo gauw misleiden door een gelaat en ik acht George Austin niet in slaat tot iets onteerends. Ik ben nu al vijftig jaar in het vak en ik heb al menige familie-zaak mee' helpen doormaken, waarbij mannen, zoowel a!s vrouwen, zirh hadden laten ver leiden door geld. waarvoor ze hun gevoel van eigenwaarde, hun trots, hun positie en hun rust ten offer hadden gebracht. Austin zei je, zou in verleiding zijn gebracht door gebrek aan geld? Neen, nog eens: het is, natuurlijk, mogelijk, zooals alles mogelijk is. Toch geloof ik het niet. Maar in ieder geval, Samuel, zwijg er over. Want wordt er van gesproken tot den jongen man, dan beleedig ie hem geweldig als hij onschuldig is;-en is hij schuldig, dan doe je hem nog een9 zoo zeer op zijn hoede zijn. Den waren schuldigen zal ik geen genade betoonen. Des te meer reden dus, om het stilzwijgen te bewaren." Sir Samuel beloofde dit. Maar hij had het geheim al aan zijn vrouw toevertrouwd. HOOFDSTUK XV. Wie is Edmund Gray? Athelstan lachte in het eerst, toen hij het geval hoorde op den avond van de ont dekking. toen Austin bij hem dineerde. Hij lachte lang en luide, en met iets van de oude bitterheid in den toon van zijn stem: „Dus de banknoten waren veilig en wel in de safe! Wie heeft ze daar gelegd? Check ley soms, met zijn „oude gedienstige'" han den?" „Zoodra deze zaak nu ten einde is, moet de chef het mededeelen aan je moeder, Athelstan. Dit dient van hem uit te gaan. Zij moet tegelijkertijd hooren, dat je hier bent en dat je naam bevrijd is van smet." „Ik geef toe. dat het mij aangenaam zou zijn, als ze* allen met de bekentenis voor den dag moesten treden, dal hun verdenking overijld en ongegrond was! Wel heb ik ver keerd gedaan, met weg te gaan. ik had be- hooren te blijven. Dat zal me wat geweest zijn voor den ouden man om veertig duizend pond te verliezen, hij. die de onaantastbaar heid van den eigendom voor zoo heilig houdt." (Wordt vervolgd),

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1927 | | pagina 9