CORRESPONDENTIE.
werkelijk, we moeten ons over je schamen P.
De menschen, die in het oude huis woon
den, dachten er ook dikwijls over in plaats
van de kleine, bouwvallige woning, een
mooi nieuw huis op die plek te laten bou
wen; maar hoe dikwijls zij hierover ook
spraken, groote ernst scheen het hun toch
niet te zijn. Men was zoo aan die oude,
prettige kamers gewend, dat men er moei
lijk van scheiden kon en zoo bleef men er
het eene jaar vóór en het andere jaar na in
wonen, ofschoon het oude dak bij een hevi-
gen storm naar beneden dreigde te komen
en de muren op het punt schenen ineen te
storten.
Wie er wel het meeste belang bij hadden,
dat alles bleef zooals het was, waren de
muizen, die vroolijk tusschen het ver
molmde houtwerk en de afbrokkelende mu
ren rond trippel den en wien het in 't oude
huis vrij wat beter beviel dan in de aan
grenzende deftige woningen, waar niet half
zooveel verborgen hoekjes en gaatjes waren
en het hout en de muren veel meer tegen
stand boden aan de knagende muizen
tandjes dan ginds. Nu moet je niet denken,
dat de bewoners van het oude huis gesteld
waren op dat knabbelende, onrustige troepje
neen, zij stelden zelfs alles in het werk om
die kleine lastposten te verdrijven, doch het
was alles te vergeefs; geen vergift en peen
muizenval hielpen er kwamen er altijd
meer in plaats van minder.
„Och Moeder, die akelige muizen!" riep
het kleine Suusje op een morgen, half hui
lend. „Den heelen nacht hebben ze weer
zoo'n leven gemaakt, dat ik niet slapen
kon. Zij hebben bepaald een muizenbal ge
had. zoo vlogen en trippelden zij rond. Ik
geloof vast. dat er een paar over mijn deken
liepen, zoodat ik maar gauw mijn hoofd er
onder gestoken heb."
„Wacht maar, Suusje ,van avond zal ik
die kleine rustverstoorders wel eens helpen
verdrijven. Roep mij maar, zoo gauw het
bal weer begintI" zei haar broer Hein, ter
wijl hij met een dikken stok zwaaide, dien
hij dan ook werkelijk meebracht, toen
Suusje hem dien avond riep. Zij zelf had
een bezem met een langen *steel uit de
keuken gehaald, en nu begonnen zij den
vijand met vereende krachten te bestrijden.
Het werd een wanhopige jacht! Zoodra
stok en bezem de kleine knabbelaars onder
de kast en het ledikant opjoegen, vlogen zij
vlug in de vele gaten, die er overal waren,
ja, eindelijk klauterden zij zelfs tegen de
gordijnen op, waar zij in de hoogte uitda
gend naar hun vervolgers beneden keken,
die te vergeefs met stok en bezem naar hen
sloegen, om ze te verjagen.
„Kijk maar, ik geloof, dat die dikke muis
daar boven op de gordijnroe ons uitlacht!"
riep Hein boos uit en hij wierp met een
schoen van Suze naar zijn kleinen vijand.
De schoen vloog echter tegen een ruit. die
nu met luid geraas in stukken brak en naar
beneden viel De dikke muis had zich na
tuurlijk hevig verschrikt uit de voeten ge
maakt. maar al heel gauw kwam Moeder
met ontsteld gezicht de kamer binnen om
te zien. wat er eigenlijk gebeurd was.
..Wij jagen de muizen maar weg. Moe
der!" riep Hein dadelijk, „die ruit wou ik
natuurlijk niet raken."
..Morgen zullen we ons een kat aan
schaffen," antwoordde Moeder, „die ver
staat de jacht op muizen beter dan jullie.
Ga nu maar gauw naar bed, anders krijg
ik nog zieke kinderen."
„O Moeder, alsjeblieft geen kat," smeekte
Suusje, „want die zal de vogeltjes, die al
tijd in den tuin komen, opeten. Nee, dan
nog liever die akelige muizen!"
„Oom Willem moet ons helpen; hem
zullen we morgen om raad vragen," zei
Moeder. „Laat nu de muizen maar met
rust en ga naar bed."
Toen Suusje Oom Willem den volgenden
dag haar leed klaagde, zei deze: „Nee, een
kat gaat niet om de vogels, maar ik zal wel
een anderen muizenvijand in huis brengen"
Reeds den volgenden morgen bracht hij
een wonderlijk, kogelrond ding onder zijn
fietscape mee. Hij zette het voor de kinde
ren op den grond. Na verloop van een paar
minuten begon de bruinachtige bal levend
te worden, en kwam er een kleine, spitse
snuit uit te voorschijn.
„Dat is een egell" riep Hein en hij wilde
het dier vlug grijpen. Dit hield hem echter
dreigend zijn scherpe stekels voor, en ter
wijl de kleine, zwarte oogjes in zijn spits
kopje schitterden, gluurde hij heel grimmig
naar den jongen.
„Zoo'n egel is een gezworen vijand van
muizen," ging Oom Willem voort, „hij zal
die lastige gasten gauw genoeg verdrijven!"
Daarop werd de egel in den tuin gezet,
waar het hem heel goed scheen te bevallen.
Overdag kroop hij wel is waar in een hoek,
doch zoodra de schemering inviel, kwam
hij uit zijn schuilhoek te voorschijn, om,
zooals Oom Willem zei, op de muizenjacht
te gaan. Met ongelooflijke snelheid kroop
hij overal rond, in kelder, keuken en kas
ten, want overal vond hij buit.
Op een kleine veranda zette het dienst
meisje, Betje, hem altijd een schoteltje vol
melk en korstjes brood voor en gretig ver
orberde hij telkens dat lievelingsgerecht
Als Betje echter bij ongeluk eens vergeten
'had het voor hem klaar te zetten, dan
draafde het dier haastig naar de keuken en
schoof met zijn stekelig lichaam zóó lang
tegen de rokken der keukenprinses heen en
weer, totdat deze den kleinen bedelaar zijn
schoteltje weer vulde.
Zoo verliepen er eenige dagen en het
scheen inderdaad, dat de egel een heilza-
men schrik onder de muizenschaar ver
spreid had. Het luidruchtige gezelschap
hield zich al heel stil en Suusje had langen
tijd niet meer over nachtelijke stoornis te
klagen.
„Hoe heerlijk toch, dat Oom Willem ons
dien egel gegeven heeft," zei ze menigmaal,
„Nu kan ik weer rustig slapen."
„En ik hoef geen ruiten meer in te
gooien!" riep Hein, „de egel is de bovenste
beste!"
Doch lang duurde deze vreugde niet, of
het begon weer, eerst stil en daarna steeds
luidruchtiger te knagen, te knabbelen en
te trippelen, bijna nog erger dan vóór de
komst van den egel. 't Was alsof de muis
jes geslapen hadden en nu, na 't ontwaken,
des te vroolijker an luidruchtiger waren.
Suusje jammerde opnieuw, Hein ging te
vergeefs weer op de jacht en Oom Willem
schudde bedenkelijk het hoofd.
,,Ik begrijp er niets van. Wat voert die
egel dan toch uit, als hij geen muizen
vangt V' zed hij. „Ik heb toch zelf gezien,
hoe hij als een dolleman rondrent, zoodra
het donker wordt."
„Wij ook, Oom! Hij jaagt stellig op mui
zen, maar er zullen er te veel zijn," hernam
Suusje zuchtend, ,,'t Zal langzamerhand
wel "*beter worden, als we maar geduld
hebben."
Deze hoop bleek echter ij del- te zijn:
't werd niet beter. De muizen dansten
evenals vroeger vroolijk in het oude huis
rond, ofschoon hun vijand, de ronde egel,
op de oude manier, ze overal nazat.
Op zekeren dag echter kwamen Suusje
en Hein met vroolijk lachende gezichten op
Oom af, toen deze de kamer binnentrad.
„Oom, ooml Kom eene gauw met ons
meel" riep Suusje, ,,we hebben een leuke
verrassing voor u 1 Maar loopt u vooral
heel zacht V'
Bij deze laatste woorden trok zij Oom
mee naar een open raam, vanwaar men
precies op de veranda kon zien, waar altijd
het schoteltje met melk en brood voor den
egel werd neergezet. Het schoteltje stond
dan ook op de gewone plaats en, met zijn
rug naar 't raam gekeerd, zat de egel er
bij en stak zijn spits snuitje in het sma
kelijk voedsel. Maar o wonder I om den
egel heen zaten aan hetzelfde schoteltje
vier grijze muizen, een oude en drie jon
gen, die in gezelschap van den egel heel
vreedzaam eveneens hun spitse snuitjes
in de melk staken en die lekker opdronken.
De egel schoof hun zelfs met zijn zwarte
snuitje de beste brokjes brood toe, die zijn
kleine gasten dadelijk met smaak veror
berden.
Vol verwondering keek Oom Willem naar
dit gastmaal. Boos hief hij de hand op
naar den verraderlijken egel en hij wilde
de kamer uithollen om den kleinen zondaar,
die hem zoo bij den neus had gehad, eens
ongemakkelijk te straffen. Doch Suusje
hield Oom bij zijn jas vast en smeekte
„Toe Oom, stoor die 'beestjes alsjeblieft
nietl Het is zoo'n aardig gezicht, ze alle
maal van den schotel met melk en brood
te zien smullen. Zie eens, hoe sierlijk de
jonge muisjes hun staartjes bewegen en
ik geloof wezenlijk, dat de oude den klein
tjes zelfs een hapje in den bek steekt."
„Malligheid 1 't Is akelig gespms I" riep
Oom nog even verontwaardigd uit. „Ik
wou, dat ze verpletterd werden 1"
En alsof zijn woorden een tooverspreuk
geweest waren, kraakte de zijmuur der
veranda plotseling onheilspellend. Een
stofwolk omhulde het schoteltje en de die
ren en er was in de eerste oogenblikken'
niets van heai te zien.
Toen bet stof weggetrokken was, lag
onder puin en steenen het heele troepje
verpletterd, dat daareven nog zoo vreed
zaam om het schoteltje gezeten had. Door
een zwaren baksteen gedood, lagen de oude
en de jonge muisjes onder het puin en
ook den gastvrijen egel scheen hetzelfde
lot getroffen te hebben.
„Arme schelm 1" zei Oom Willem, die
nu toch medelijden met hem had en terwijl
hij den onbewegelijken kogel in de hand
nam. „Nu zul je niet meer op muizen jagen,
noch als vriend noch als vijand."
Daar bewoog de dood-gewaande zich
echter plotseling een weinig en zijn spits
zwart snuitje rekte zich voorzichtig onder
de stekels uit.
„Hij leeft, Oom Willem 1 Zijn pantser-
huid heeft hem beschermd 1" juichte Hein
en hij greep naar djem egel, die echter snel
zijn kop weer introk en zijn stekels opzette.
„Nu, neem dan 't diertje mee naar ons
buiten", zei Vader, die door al het leven
er ook bij gekomen was. „Het oude huis
dreigt ons hetzelfde lot te doen onder
gaan als de muizen, als wij niet zoo ver-*
standig zijn er nog bijtijds uit te trekken*
Buiten kan de egel met de veldmuizen
vriendschap sluiten, als hij daar lust in
heeft."
„Ja, dat is best," zei Oom. „Men wordt
toch nooit te oud om te leeren. Mijn aller
nieuwste wijsheid luidt dus: „Wanneer je
muizen in huis hebt, weet dan, dat geen
egel die verjaagt, want er bestaan op
aarde geen betere vrienden dan egels en
muizen 1"
Wat was dat deze week voor velen ge*
makkelijk dat ik in Leiden Hooge Rijndijk
legeerde ,veel dichter bij hun huis dan dat
zij naar den Witte Singel moesten gaan. Ik
merkte het; Zondags en 's Maandags wer-
den hier al vele brieven in de bus gedaan,
groot gelijk hoor, als je wist dat ik hier
logeerde. Maar de volgende week ben ik
weer in Den Haag; kijk maar wat er onder
de raadsels slaat
Margaretha Sierag, jij was ook vlak bij
hè, bracht je den brief zelf? Ik was Zon
dagmiddag uit met de auto, dus heb nie
mand gezien.
Aagje v. d. Ham, voor jou was het zeker
ook dichter bij. Je woont immers in Leider
dorp, woon je ver van den Hooge Rijndijk?
Je had mooie cijfers op je rapport, heerlijk
voor je: Je raadsels zal ik bewaren voor
later.
Corry v. Stralen, weer een uit Leiderdorp,
die den brief hier kon bezorgen. Wel, wat
heb jij genoten op 3 October, naar alles
gaan kijken en luisteren, groot gelijk hoor,
vooral nu bet zulk prachtig weer was, alles
is ook wel heel goed geslaagd, dat trof bij
zonder goed.
Annie van Oort, jij woont ook dichter bij
den Hooge Rijndijk dan bij het Bureau L. D.
Ik begrijp best, dat je den brief naar hier
bracht. Ben je Zondags met Frekie naar
den Hooge Rijndijk gewandeld om mij je
brief te brengen? Het is jammer dat ik jul
lie niet heb gezien.
Agatha Braat en Jo Nagtegaal, neen hoor
we hebben elkaar niet gezien al brachten
jullie Zondags de brieven zelf, het was zulk
prachtig mooi weer en toen waren we met
de auto gaan rijden. Vervelend dat A. ziek
is geweest. Vindt je kleine broertje het zoo
heerlijk op school? Nu jullie hebt ook veel
plezier gehad op 3 October, zie ik uit je
brieven. Ik vind het groote verhaal ook heel
mooi, wat een angsten staan die kinderen
uit op dat eiland.
Willy Horst, aan jou heb ik eigenlijk
niets te antwoorden op je brief, want we
hebben elkaar Maandags gezien en gespro-