„O Joke, wees toch alsjeblieft voorzich tig en schiet onzen lieven Quick niet dood!" jammerde Elly. „Draai je hoofd om, Elly, en doe wat ik zeg!" De arme Joke had nog nooit zoon zware taak te vervullen gehad als die, waarvóór zij nu geplaatst werd Quick's trouwe, be droefde oogen keken recht in de hare. „Nu moet ik al mijn best doen jou niet te raken, arme hond!" mompelde Joke. „Vooruil! welke is de grootste en lee- lijkste van de krabben? ha! dat monster links van je. Quick. Daar moet ik op mik ken." Joke kon aardig goed mikken, maar er had toch nooit zooveel van haar schol af gehangen! Zij drukte het geweer stijf tegen haar schouder, mikte heel nauwkeurig en haalde den trpkker over Een afschuwelijk krakend geluid volgde, dat door de rotsen herhaald werd. Quick uitte een zwakken kreet In het eerste oogenblik zag Joke niets anders dan een rookwolk. Deze trok echter op en hu zag zij een paar krabben zich omwentelen, één of meer waren pr dood en o, groote vreugde! Quick was ongedeerd gebleven en had zich vrij gemaakt uit den kring van vijanden, die hem omringde. Niettegenstaande zijn kreupelheid kon Quick zijn kleine pootjes zeiten op plaat sen. waar geen mensch of kind dit kon en het duurde niet lang of het dier was bij zijn vrienden Dat was een algemeene vreugde! De arme hond werd omhelsd, terwijl het met zijn staarlstompje kwispelde en de handen van alle drie likte Uit zijn trouwe honden- oogen sprak een dankbaarheid, grooter dan duizend woorden hadden kunnen uitdruk ken! Joke. de heldin van den dag. liep met het geweer op haar schouder, vooraan door het ravijn Ellv en Tonv volgden haar en droegen om heurlen Quick, die zoo- dra zij het Witte Schip berpikt hadden in triomf op Ferdinand's knieën gplegd werd „En nu geen drukte meer, maar zorg eerst maar eens voor een stevig maal," scheen hij te zeggen, terwijl hij zich be- hagelijk op Ferdinand's knieën nestelde. (Wordt vervolgd). De Spin. Als de spin in de een of andere kamer Laar kunstig web geweven heeft, komt er dadelijk iemand, die al die pracht plotseling doet verdwijnen. Ternauwernood kon het arme diertje zich in een muurspleet redden, doch niet zoodra gelooft het zich veilig, of het begint zijn moeilijk werk van voren af aan. Niemand onzer kan zich op zulk een onvermoeide vlijt beroemen, en ik voor mij geloof dan ook dat het diertje niet alleen geschapen is om muggen en vliegen te vangen maar ook om ons. menschen. een voorbeeld te geven van onvermoeide plichtsbetrachting. Zij hangt haar web. dat naar de soort dor spin verschillend is het liefst lusschen de takken De kruisspin spint een rad. de huisspin een dichten sluier, andere spinnen weer zakken of fijne pijpen. Als de laat ste zonnigp dagen in den herfst komen ziet men duizenden draden in de zon glinsteren over weiden en stoppelvelden, aan struiken en boomen of zij zweven door de lucht. Dat zijn alle welen waarlangs de spinnen zich naar hun winterkwartier hebben begeven en men noemt ze Mariadraden. of ook wel in sommige streken „Oudewijvenzomer". Hoeveel soorten van spinnen zijn er wel niet! De kruisspin is jullie zeker wel bekend door het kruis, dat zij op den rug heeft; eveneens de waterspin of hooiwagen, ook wel timmerman of wever genoemd. De grootste leeft echter in Zuid-Amerika en heet bosch- of ook wel vogelspin. Haar lichaam alleen, behalve de groote pootcn, meet zes centimeter, en zij voedt zich niet alleen met insecten, maar ook met de eieren van kleine vogels. De tarantula vindt men in Italië; haar steek is vergiftig en de over levering zegt. dat zij. die door haar geslo ken worden, steeds maar moeten blijven dansen, tot zij dood neervallen. Laat ik jullie echter dadelijk zeggen, dat daar geen woord van waar is. \u zullen wij de spin eens bekijken, ter wijl zij midden in haar web zit en op een goeden buit loert. Zie eens. hoe rustig zij is en hoe zij met gebogen kop op haar dra den tuurt. Nu trekken deze samen, want een ongelukkige vlieg is in haar net ver ward geraakt. Hoe meer zij worstelt om los te komen, hoe onherroepelijker zij verloren is. De spin 9poedt zich naar haar gevangene, omwik kelt haar met sterke draden en bijt haar dood Als je goed oplet, zul je bemerken, dat de spin nogal kieskeurig is. Als zij een wesp of ander insect in haar web ontdekt, ver scheurt zij eenige draden en geeft daardoor haar gevangene de gelegenheid te ontvluch ten Wil de spin zich zc-if bij naderend ge vaar in veiligheid brengen, dan laat zij zich aan een langen draad naar beneden, blijft in de lucht hangen, of laat zich op den grond vallen en houdt zich dood. om als hei gevaar voorbij is. weer naar boven te klim men Soms laat zij zich ook wel op den grond vallen en maakt zij. dat ze wegkomt. Bij de Ouden, die aan tallooze goden en godinnen geloofden, was Pallas Athene, de godin der kunsten, der wijsheid en van het verstand. Zij kon prachtig weven en maakte dan ook de kleeren der goden en godinnen. Nu leefde er in Lydië een landstreek in Klein-Azië. een meisje, de dochter van een purperverver en Arachne geheeten. Zij kon zóó prachtig weven, dat zij in een overmoe dige bui Pallas Athene tot een wedstrijd uitdaagde. Nu bezaten de Grieksche goden ook alle menschelijke gebreken, zooals toorn haat en nijd. en de godin strafte Arachne voor haar vermetelheid, door haar in een spin te veranderen. Zoo verklaarden de Ouden de kunstvaar digheid van het kleine, verachte diertje, dat in zijn wanstallig lichaam zulke wonderen verbergt Want waarlijk! een wonder zijn de draden van de spin. van duizend draadjes ^amengedraaid en toch zoo fijn en sterk, dat de bekwaamste weefster ze niet kan na maken. Van een klein Muisje en een grooten Hond door D. B. 't Was een heel groote schuur. En 't was er zóó donker, vooral als de deur dicht was, dat je er bijna niets zag; alleen hier en daar viel er een klein lichtstraaltje tusschen de pannen doör, of speelde er een zonne straaltje door een roet tusschen de planken. Maar als er geen zon was, nu. dan was het er griezelig donker. Vandaag was er even wel heel veel zon, en de boer had de groote deur wijd. wijd open gezet, zoodat een heele boel gouden zonnestralen naar binnen huppelden Ze hadden al zoo dikwijls door de reetjes gekeken en nooit goed gezien, wat er nu toch eigenlijk in de schuur stond, maar nu konden ze vrij binnen komen en dat deden ze ook heel vlug. 't Viel hun echter niet mee. wat ze te zien kregen. -Vooraan een oude kar op drie wielen Op de plaats waar het vierde moest zitten stond een blok hout. zoodat de arme slakker niet om kon vallen. Een eindje verder lag een ongelukkige kruiwagen en in één der hoe ken lag een hoop gebroken bloempotieh. Op de balken lag nog een bos stroo. Dat was alles, wat de zonnestralen zagen, toen ze door de open schuurdeuren naar binnen keken. Maar er was er nog een. die eens kwam kijken, wat er te zien was. Dat was Bello, de groote waakhond. Langzaam en bedaard kwam hij aangewandeld. Eerst rook hij eens aan de wielen van den wa gen, toen besnuffelde hij de bloempotten; daarna moest hij weten, wat er onder den kruiwagen lag. 't Scheen hem ook al niet mee te vallen, wat er daar binnen le zi^n was. heel gauw kwam hij al weer naar builen en legde zich voor de open schuur deuren neer in 't zonnetje. En de zonne stralen dansten rondom hem heen, dat hij moe werd van 't kijken er naar. Toen vielen zijn oogen dicht en Bello sliep lekker! Hadden de zonnestralen Bello in slaap gemaakt, een ander hadden ze wakker ge kust. Die ander woonde m de schuur in het stroo, met zijn twee broertjes, bij vader en moeder, 't Was een heel klein, dom muisje. Vader muis was de grootste, de knapste en de vlugste en het jongste muisje was niet alleen de kleinste en de domste, neen hij was ook de stoutste. Luister maar eens, wat hij ging doen. Toen de zonnestralen hem hadden wakker gekust, knipte hij eerst eens met zijn oogen Zooveel licht was hij niet gewoon. Maar al heel gauw kon hij goed zien en nieuwsgierig keek hij over den rand van het nestje naar beneden. Wat was het daar leuk! Wal zou hij graag eens rondwandelen in de zonnestralen. En wat lag daar toch bij de deur zoo zwart en wil?" Kom. hij zou maar eens gaan kijken! Vader en moeder hadden we! gezegd, dat hij nog veel te klein was. om naar beneden te gaan. maar vader en moeder waren ook altijd zoo bang en nu waren ze er immers niet. En voorzichtig, heel voorzichtig om de broertjes niet wakker te maken, richtte hij zich op in het stroomaar toen hij weg wilde loopen, werden de broertjes allebei wakker. „Waar ga je heen?" riepen ze tegelijk. En de eene pakte zijn oor en de ander zijn staart. Dat was de bedoeling van den kieinen stouterd heclemaal niet. Hij rukte zich los, beet zijn broertjes met zijn fijne scherpe tandjes zoo hard hij kon, en rende, toen ze één minuut van schrik en pijn los lieten. als een dolle naar beneden. „Piep, piep, piep!" klonk het van boven. „Piep, piep, kom toch terug!" Maar het hielp allemaal niets De bengel stond al op den grond en sprong weldra vroolijk in den lekkeren zonneschijn Wat was hij blij! Hij dacht niet aan gevaar. „O, muisje, muisje!" riepen de zonne stralen. „ga gauw terug naar je nestje. Je mag hier niet komen!" Maar 't muisje luisterde ook al niet naar de zonnestralen. Hij wilde immers weten, wat daar voor de deur lag. en wip. wip ging hij er heen. Eerst trippelde hij om het wit en zwarte ding heen. Ons domme muisje wist niet. dat hot Bello, de waakhond was, die heelemaal niet van stoute muisjes houdt. Na eenige oogenblikken klauterde hij tegen Bello op en was juist bij zijn oor gekomen, toen Bello van al dat gekriebel wakker werd, en met zijn groolen poot over zijn kon streek. Wat schrok ons muisje daarvan' Hij kon gelukkig nog net wegloopen. maar Bello sprong op en rende hem na 't Muisje wilde terug naar zijn neslje. maar hij wist niet meer tegen welken paal hij op moest klim men. „Piep, piep." riepen de broertjes. ..Kom hier, kom hier!" Maar het muisje hoorde er niets van. Hij klom maar gauw tegen het wiel van den wagen op. „Hè. hè!" dacht hij. „hier ben ik veilig!" Maar jawel hoor, Bello kon niet klimmen, maar wel springen en één. twee, drie. hoepla! daar is hij ook op de kar. Roef, de muis er weer af en onder de kruiwagen. Roef, Bello er ook af en naar den kruiwagen. Hij liep er eens om heen! hij snuffelde eens: neen, zóó kon hij het muisje niet pakken. „Dan zal ik er maar op springen!" dacht hij en de daad bij het woord voegende, wipte Bello op den krui wagen enviel met kruiwagen en al om. 't Muisje weg Maar de bengel was nu zóó angstig, dat hij nog den paal niet kon v n- den en ook zijn broertjes niet hoorde die maar al om hem riepen. Hij wist niets beiers te doen. dan in een bloempot te kruipen. Eerst dacht het muisje, dat hij daar nu wel veilig zat, want het duurde wel vijf minuien, voor Bello weer rond ging snuffelen Toen vond hij de schuilplaats van den bengel al heel gauw en krabde met zijn grooten poot zoolang tusschen de bloempotten, dat het muisje niet durfde blijven zitten rrt.... wegstoofI Als een dolle vloog hij de schuur uit. Maar daar buiten was ook geen schuil plaats. Dan maar weer terug. In zijn vaart bonsde hij tegen den schuurdeur aan. Boven aan zat een dwarslat en in een seconde zat hij er boven op. 't "Was juist bijtijds. Bijna had Bello hem gepakt. Nu kon Bello hem niet krijgen. Hij legde zich dus maar weer neer in de zon en sliep weldra weer lek ker in. Toen de boer hem riep, was het het muisje vergelen. En het muisje had zich heel stil gehouden, hoewel het trilde van schrik cn

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1927 | | pagina 16