VOOR DE JEUGD 'i iff7*> j*«>»>T<1 ji??;>ïïitTiljiïTff 'J \i LEIDSCH DAGBLAD 68sta Jaargang Vrijdag 30 September 1927 No. 37. k* Met z'n Vieren op een Eiland. AA 1 Ai£==-A -«vj I p --Li p- Naar het Engelsch van L. T.MEADE. Beknopt bewerkt door C. E. de Lille Hogerwaard. 11) Hoofdstuk XII. Quick en de Krabben. Toen de dag eindelijk na dien angstvolien nacht aanbrak, was het water zóó gezakt, dat de kinderen niet alleen de grot konden verlaten, maar zelfs teTug konden keeren naar het schip, dat hun gastvrijheid ver leend had. Tot hun onuitsprekelijke verlich ting wa9 het Witte Schip niet in zee gedreven, maar lag het nog stevig vastge klemd fusschen de rotsen. Met gemengde ge voelens van blijdschap en angst gingen de kinderen aan boord. „We zullen wel alles in gruizelementen vinden", zei Joke. „Maar we moeten dankbaar zijn, dat we het Witte Schip hier nog vinden en er zelf heelhuids afgekomen zijn al heb ik erge pijn aan mijn voet" zei Ferdinand. De kinderen stonden nu op het dek van het Witte Schip. De zonnetent wa9 natuurlijk heelemaal verdwenen, maar ge lukkig had Ferdinand bij hun overhaaste vlucht niet vergeten het luik achter zich tei sluiten. Daardoor was betrekkelijk weinig water de kajuit binnengedrongen. Joke liep nu vlug het laddertje af en haalde een stoel voor Ferdinand, wiens enkel zoo'n pijn deed, dat hij niet langer kon blijven staan. „De zon zal de lucht lekker warm maken en je enkel goed doen", zei zij. „Elly, wil jij Fer's schoen en kous uittrekken, terwijl ik beneden wat orde stel op ons huishouden? Kom maar mee. Tony, dan kun jij mij hel pen. We moeten de geschutpoorten openzet ten en het water hoozen. Maar wat scheelt er aan. Tonv?" Tony, die eerst overal gezocht had, riep nu op wanhopigen toon uit: „Quick is verdronken! Onze arme Quick is verdronken!" „Wat? Waar? Hoe?" hijgde Elly. „Dat weet ik niet! Maar hij is hier niet hij is nergens te vinden hij moet dus wel verdronken zijn". De kinderen herinnerden zich nu plotse ling. dat zij Quick het laatst gezien hadden, toe-n zij in aller ijl langs het laddertje het Witte Schip verlaten hadden ..O, hij is dood, het lieve dierl" jammerde Elly en zij wierp zich luid snikkend voor over op het dek van het schip. Maar Joke, die naar Ferdinand keek en haar broertje steeds bleeker zag worden, zei „Elly, we zjjn allemaal natuurlijk erg be droefd over Quick, maar we moeten nu voor Ferdinand zorgen. Zie eens, wat 'n pijn hg heeft! We mogen op 't oogenblik niet aan onszelf of ons eigen verdriet den ken, maar moeten trachten zjjn pijn te ver zachten." Zij liep nu het laddertje naar de kajuit af, stond tot haar knieën in het water en begon in allerlei laadjes en kastjes te aoekeo. Plotseling slaakte zij een kreet van verlich ting. Zij had een klein medicijnkastje ge vonden, dat bljjkbaar aan den kapitein van het schip toebehoord had. Joke nam er een fleschje met een glazen stop uit Er stond „brandewijn" op net fleschje, dat nog half gevuld was. Zij goot een deel van den inhoud in een kopje, deed er wat water bij en bracht het aan naar broertje. „De apotheek van het schip bevat ware schatten," zei zij, toen zjj weer wat meer kieui op zijn gezicht zag komen. „Ik heb beneden een flesch brandewijn ontdekt en ook kininepillen. Die zal ik je geven, zoodra je wat warms gedronken hebt." Allen hadden het druk gedurende het overige gedeelte van den dag, behalve de arme Ferdinand, wiens enkel heel dik werd en bij de minste beweging leelijk pijn deed, zoodat hij wel gedwongen was stil te blijven zitten. Joke daarentegen was druk in de u eer en werd trouw bijgestaan door de beide anderen. Zjj schepten het water uit het schip, stookten een groot vuur op de kust, sleepten matrassen en beddegoed na^r buiten en luchtten en droogden alles. Tegen den avond hadden zij alles schoongemaakt en het was werkelijk verwonderlijk te zien, hoe weinig schade de storm op het schip aangericht had. Ferdinand zat deo geheelen dag op het dek en de kinderen slaagden er in een tijdelijke zonnetent te maken, om hem voor de felle zonnestralen te beschermen. „Ziezoo!" zei Joke, toen zij tegen den avond naast haar broer kwam zitten. „Dat hebben we weer voor elkaar. Maar waar zijn de anderen heen? Zij moeten zich niet te ver weg wagen." „O, laat hen maar loopen. Ze zijn een paar flinke kinderen en Tony heeft mijn duitje bij zich in geval van nood." „Ja, dat is waar. Ik geloof, dat ze op verkenning uit zijn. Ze schijnen meer dan genoeg te hebben van het harde leven op een onbewoond eiland, maar we moeten niet vergeten, dat ze minder sterk zijn dan wij, Fer. Vooral Elly is eigenlijk een zwak poppetje. De kinderen piekeren over het lot van onzen armen Quick. We zullen hem allemaal vreeselijk missen." „Maar wat is dat voor eeu geluid?" vroeg Ferdinand plotseling, terwijl hij zich oprichtte. „Luister, Joke! Luister toch!" Het geluid was vrij zwak, maar drong toch tot hen door. Het was een lang ge rekt gefluit. ,,'t Zijn de kinderen!" riep Joke doods bleek uit. „Ze hebben met de één of an dere moeilijkheid te kampen. Ik hol naar hen toe. Fer, hier is het oude geweer; wil je het voor mrj laden?" „Maar ben je niet bang om ne; te ge bruiken, Joke?" „Ik? Nee, ik ben niet bang," antwoordde zij dapper. „Daar fluiten ze weer. Geef mij het geweer, Ferdinand. Ik beloof je, dat ïk er heel voorzichtig mee zal zijn." Joke verliet nu het schip, Ferdinand gaf haar het geweer aan en zjj liep in de richting vanwaar het noodsein kwam. Een klein, en smal ravijn liep van de Witte Baa; een ein<i landwaarts in. De grond was er bedekt met gras en mooie, tropische varens, terwij} verschillende, in het wild groeiende bloemen de onderste rotsblokken bedekten e«n hun een bij het schemerachtig avondlicht schilderachtig aanzien gaven. Het fluiten hield steeds aan en Joke liep zóó vlug, aU de oneffen bodem haar dit mogelijk maakte. Bovendien moest zij voor zichtig zijn met het geweer. Bij het omslaan van een hoek zag zij Elly plotseling m de verte. Toen deze haar nichtje zag, begon zij opgewonden met haar armen te zwaaien en te roepen. Hij gend en geheel buiten adem kwam Joke eindelijk bp haar ,,0, kom toch gauwl" zen Elly. ,,Het is QuickHij leeft nog, maar verkeert in groot gevaar! Tony en ik kon-den niet naar jul lie teruggaan, omdat wij hem wilden aan moedigen. Als hij ons zag weggaan, zou hij den moed heelemaal verliezen I We zouden, al het mogelijke voor hem willen doen, maar we kunnen ze niet wegjagen ,,Wie kun je niet wegjagen, Elly ,.De landkrabben! Ze nebhen hem heele maal ingesloten en hp blaft en springt in het rond als een razende. Hij is mank en ziet er erg zielig uit. Ik begrijp niet, waar hij al dien tijd gezeten heeft." ,,Kora maar mee,' zei Joke nu. „Mijn geweer zal de krabben wel wegjagen. Waar zijn ze, Elly? Zijn ze ver weg?" „Dat ia juist het ergste," zei Elly. „Je moet een heel steile rots beklimmen om bij hem te komen, 'lony en ik hebben het ge probeerd, maar het ging niet. O Joke, pro beer jij het alsjeblieft en red onzen armen Quick „Natuurlijk zal ik het probeeren," ant woordde Joke Zij en Elly hadden nu de plek bereikt» waau Tony stond. Het was een kleine verhevenheid, vanwaar *ij heel duidelijk Quick's smeekende oogen konüen zien. Het arme diei huilde jammerlijk, sprong als een dolleman m het rond en wierp woedende blikken naar den vijand. De krabben hadden het arme dier inge sloten. Als hij niet kreupel geweest was, zou hij met een aanloopje over hen hoen gesprongen zijn. Zijn gewonde poot maak te dit echter onmogelijk en als hij met spoedig ontzet werd, zouden de krabben hem stellig dooden. Tusschen Quick en de kinderen 9trekte zich een soort vallei uit. Het was niet moeilijk zich er in te laten afzakken, maar er aan den anderen kant tegen op te klau teren. was een tweede. Aan dien kant was de rots steil en glad; er wa9 bovendien niets om zich aan vast te houden. Ferdinand kon van de viei* kinderen het beste klimmen, maar zelfs hem zou het moeilijk zijn gevallen, Quick te hulp te snellen. Met één oogopslag nam Joke den geheelen toestand op. „Ik kan onmogelijk tegen die rots op klimmen." dacht zij. ..Met leege handen zou ik het niet kunnen doen en nu ik een ge laden zeweer bij mij heb dus heelemaal niet. Er is maar één ding. dat mij te doen slaat en dat is: ik moet midden tusschen de krabben schieten. Er is natuurlijk kans, dat ik den armen Quick raak in plaats van hen, maar ik moet het wagen Snel wendde Joke zich nu tot de beide k nderen. „Ik kan onmogelijk bij Quick komen," zei zij, „maar ik zal mijn geweer midden tusschen de krabben afschieten. Gaan jul lie nu alle twee terug en doe je oogen dicht. Vlug! We hebben geen enkel oogen blik te verliezenl"

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1927 | | pagina 15