WIE IS EDMUND GRAY? LEIDSCH DAGBLAD, Zaterdag 17 September 1927 Derde Blad No. 20709 68"*® Jaargang BINNENLAND. VOOR DE HUISKAMER. FEUILLETON. FRANSCHE KWEEKERS BEZOEKEN LEIDEN. Op de kweekerij van de firma J. G. Ballego en Zonen aan den Rijnsburgerweg, tusschen de dahlia's. V. 1. n. r. de vertegenwoordiger der Spoorwegen van Elzas-Lotharingen, drie Fransche kweekers, de heer Eymard van het Office Gommerciale van Frankrijk te Amsterdam en de heer Ballego uit Leiden. BEVORDERING VAN BEHOUD VAN NATUURSCHOON. SEen wetsontwerp ingediend Fiscale verzachtingen De openstelling voor het publiek. In de Troonrede van 1926 werd een wets ontwerp aangekondigd, waarin tot bevorde ring van behoud van natuurschoon zekere fiscale verzachtingen zouden worden ver bonden aan een vrijwillige beperking van het beschikkingsrecht over bepaalde lande lijke eigendommen. Een wetsontwerp van die strekking is thans ingediend. In den laatsten tijd aldus schreven de Ministers van Financiën en van Binnen- landsche Zaken en Landbouw in de Memorie van Toelichting wordt zoozeer de aan dacht gevestigd op de drukkende belastin gen voor de eigenaren van landgoederen, dat dit den schijn krijgt, dat die belastingen de hoofdoorzaak zijn van het verdwijnen van natuurschoon. Hoewel de ministers overtuigd zjjn, dat de zware belastingen een belangrijke factor vormen, meenen zij toch tegen deze, naar hun meening eenzijdige opvatting, te moeten waarschuwen. Tal van andere factoren be vorderen het gevreesde kwaad ^ls de uit breiding der gemeenten, de een tjjd lang zoo hooge houtprqzen en de behoefte aan hout, de economische verplaatsing van kapi talen, de geringe opbrengst, die het bezit van landgoederen gewoonlijk geeft^ e. d, Bjj de vraag, welke belastingen voor de vermindering in aanmerking moeten komen, valt de aandacht in de eerste plaats wel op de rechten van successie, van schenking en van overgang. Ter voorkoming van ver koop, wanneer op een bepaald oogenblik een dikwijls zeer belangrijke som aan belasting moet worden afgestaan, 4 schqnt een aan merkelijke vermindering van de bedoelde rechten geboden. Naast deze belastingen komen in aanmerking de vermogens- en verdedigingsbelastingen, de inkomsten- en de personeele belasting. De vermindering dier belastingen is in •bet ontwerp gebaseerd op een vervanging van de heffing naar de verkoopwaarde door een heffing naar de waarde, die veelal de bestemmingswaarde wordt genoemd. Welke financieele offers deze wet zal vorderen is niet met nauwkeurigheid te ramen. Uit art. 1 blijkt, dat het de bedoeling is om alleen voor terreinen en daarop voor komende gebouwen, waarvan het behoud in het belang van het natuurschoon noodig is, verlaging van belastingen te verleenen. Art. 2 bevat de kern der regeling. Van de belastingverlaging geniet de eigenaar of gebruiker, zoolang het goed als landgoed kan worden aangemerkt en hij zich, wat de veiling betreft, gedraagt naar de voorschriften, die hem door den Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw worden gegeven. Houdt hg zich daaraan niet en vervalt dientengevolge het karakter van landgoed, dan worden in het vervolg de belastingen weer op den ouden voet geheven. Navordering vindt voor de jaarlijks geheven belastingen niet plaats, omdat de Staat de belastingverlaging geeft, zoolang de rechthebbende op het onroerend goed daartegenover zijn onroerend goed als land goed intact laat. Hetzelfde zal gelden, indien andere omstandigheden het karakter van landgoed hebben doen teloor gaan. Daar de geheele regeling een karakter van vrijwilligheid draagt, moet ook de eigenaar de gelegenheid hebben, de werking der wet ten aanzien van zijn onroerend goed te doen eindigen, ook zonder dat hij over- gaa tot het vellen van hout of het ver anderen van het landgoed. Een bepaling daartoe bevat het tweede lid, letter a, van dit art. He+ ligt, volgens art. 4, niet in de be doeling, te eischen, dat de goederen in absoluten zin voor het publiek worden open gesteld. Een regeling, ten gevolge waarvan het goed ni:t 'la dagen of gedurende alle uren van den dag is opengesteld, of een regeling, waarbij het goed slechts toeganke lijk is gesteld voor houders van door de eigenaren afgegeven toegangskaart n (mits dezo gemakkelijk verkrijgbaar zijn), zaï vol doende kunnen zijn. DE PENSIOENWET VOOR DE SPOORWEGAMBTENAREN. Een wetsontwerp tot wijziging. Ingediend zijn een wetsontwerp lot wij ziging van de Pensioenwet voor de Spoor wegambtenaren 1925 en een wetsontwerp houdende machtiging tot het aangaan van een overeenkomst met de Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen inzake de pensioenregeling voor haar personeel. De commissie van bijstand, bedoeld in art. 6 der Pensioenwet voor de Spoorweg ambtenaren 1925 bestaat thans uit 5 door den minister van Waterstaat benoemde leden, van wier er 3 op grond van een door de spoorwegambtenaren bij dien minister ingediende aanbeveling zijn benoemd. De benoeming van deze leden heeft moei lijkheden opgeleverd als gevolg van de om standigheid, dat onder 't spoorwegperso neel meer dan drie erkende vakvereenigin- gen bestaan en het bij de vereenigingen aangesloten aantal leden onderling sterke afwijkingen vertoont. In verband met een en ander is de wen- schelijkheid gebleken om het aantal op aanbeveling van het personeel aan te wij zen leden van 3 op 4 te brengen. Dienten gevolge behoort ook het aantal op andere wijze te benoemen leden met één te worden vermeerderd, weshalve wordt voorgesteld, het totaal te brengen op 7. Verder wordt voorgesteld om den termijn van inkoop van den tijd, in dienst van een Ned. Spoor- of Tramweg-Maatschappij doorgebracht, die volgens de bepalingen der wet niet medetelt. welke termijn aan vankelijk 1 April 1926 verviel alsnog open te houden tot 1 Juli 1928, terwijl in een nieuw artikel tevens de mogelijkheid wordt geschapen om tot 1 October 1928 op vroeger afgelegde verklaringen inzake in koop van den diensttijd terug te komen. De bij het tweede wetsontwerp bedoelde overeenkomst strekt om voor een 20-tal personen, die door omstandigheden onaf hankelijk van hun wil, volgens de be staande redactie geen aanspraak zouden kunnen mé-ken op de uitkeering, bedoeld hij art, 3 van de overeenkomst tusschen den Staat en de S. S dd. 12 Sept. 1914, als nog die aanspraak te doen gelden. HET RIJKSWEGENREGLEMENT. Op de vragen van den heer Weitkamp in verband met het bepaalde in het Rijkswe genreglement inzake het verbod tot het zonder vergunning berijden van Rijkswe gen met aaneengekoppelde voertuigen, heeft de minister van waterstaat geantwoord: 1. Het is den ondergeteekende bekend, dat tegen het bepaalde bij artikel 11, onder b, van het bij Koninklijk besluit van 4 Juli 1927 (Staatsblad No. 249) vastgestelde Rijkswegenreglement, vooral van de zijde van den landbouw, bezwaren zijn gerezen. Hij meent echter aan die bezwaren grooten- deel3 tegemoet te zijn gekomen door de opdracht, onder meer aan de hoofdambte naren van den Rijkswaterstaat verstrekt, om, geheel in den geest der reglementsbe paling, van zijnentwege de bij die bepaling bedoelde vergunningen in ruime mate te verleenen. 2. De gedachte, die aan de bepaling ten grondslag ligt, is deze, dat het der regee ring mogelijk moet zijn, om, zoowel in ver band met de vrijheid en de veiligheid van het verkeer op de Rijkswegen, als met het oog op de instandhouding en de bruikbaar heid dier wegen, ten aanzien van het rijden met twee of meer aaneengekoppelde wagens op de Rijkswegen de noodige voorziening te treffen, terwijl het daarbij gewenscht is, die voorziening zooveel mogetijk aan te passen aan de gesteldheid van den weg en den aard van het verkeer. 3. Met het oog op den gevraagden en ook inderdaad gewenschten spoed is voorshands aan de betrokken hoofdambtenaren opdracht gegeven, om slechts in de gevallen, waar in zulks ter bescherming van den weg of ter beveiliging van het verkeer daarover volstrekt noodzakelijk zal wezen, aan de be doelde vergunningen voorwaarden te ver- I binden en deze in ieder geval zoo min mo gelijk bezwarend te doen zijn. 4. Zooals reeds voortvloeit uit hetgeen aan het slot onder 2 is aangeteekend, zullen de voorwaarden van geval tot geval nogal uiteen kunnen loopen, zoodat op dit punt een algemeene regel, die overigens met het stelsel van afgifte van vergunningen ook niet geheel strookt, bezwaarlijk zal zijn te geven. Aangezien die voorwaarden uiter aard zoo. min mogelijk bezwarend zullen i zijn, zal wel mogen worden verwacht, dat de weggebruikers daaraan zullen kunnen voldoen. 5. Zooals reeds in het antwoord op de vragen, nopens dit onderwerp gesteld door het lid der Tweede Kamer der Staten-Gene- raal den heer Van der Sluis is medege deeld, ligt het in de bedoeling, dat deze aangelegenheid nog nader zal worden over wogen. De ondergeteekende is gaarne bereid, ter zake ook overleg te plegen met landbouw organisaties. LUCHTPOST VOOR INDIË. Met het vliegtuig van luit. Koppen. Vanwege het hoofdbestuur der P. en T. wordt medegedeeld, dat de gelegenheid wordt opengesteld om met het vliegtuig van luit. Koppen, dat 1 October a.s. van Am sterdam naar Ned.-Indië vertrekt, gewone en aangeteekende correspondentie te ver zenden. Het daarvoor verschuldigde lucht recht bedraagt f 2.50 per briefkaart en f 10 per 20 gram voor de overige stukken en is te voldoen door middel van frankeerzegels boven de gewone port. De aangeteekende stukken worden uitsluitend verzonden op risico van den afzender. Brieven en doosjes met aangegeven waarde zijn van het lucht verkeer uitgesloten. EERSTE KAMER. De Eerste Kamer vergadert in openbare zitting Dinsdagmiddag a.s. om half vier voor het trekken der afdeelingen. Woensdagmiddag 2 uur komt de Kamer weer bijeen om, na benoeming van een tweetal commissies, in de afdeelingen te behandelen het onlwerp-adres van antwoord op de Troonrede, welk adres wordt vastge steld in een vergadering op Donderdagoch tend 11 uur. EEN NIEUW PASPOORT. Naar wij vernemen, aldus de „N. Crt.", zal er een nieuw paspoort komen, waarbij het formulier zich meer zal aansluiten bij *lat, op de Internationale Pasconferentie van 1920 te Parijs vastgesteld. De indeeling zal anders worden. Verder zal de handteekening van den secretaris-generaal van buiten- landsche zaken worden vervangen door die van den ambtenaar, die den pas uitreikt. De verlengingen zullen voortaan moeten wor den ingeschreven op de twee daarvoor be stemde afzonderlijke bladzijden en niet meer verspreid mogen voorkomen. Voor het publiek zullen de formaliteiten in zoover verzwaard worden, dat voor het dubbele paspoort ook het signalement van de vrouw en haar handteekening, dus ook haar tegenwoordigheid naast die van den man bij de aanvrage en uitreiking van den pas vereischt zal zijn. OFFICIEELE BERICHTEN. Bij Kon. besluit is benoemd met 1 Octo ber tot Generaal-majoor, Commandant der Ille Divisie, Kolonel der artillerie C. A. Prins, thans belast met het bevel over ge noemde divisie; bij den generalen staf met 1 Oct. tot luit kolonel majoor E. H. van den Akker van dien staf, chef van den staf der Vesting Holland; met 3 October tot majoor,, kapitein A. R. van der Bent, van dien staf, toegevoegd aan de Chef van den generalen staf; bij de intendance, met 3 October lot ma joor-intendant, de kapitein-intendanten J. W. G. ten Have, W. Schutte en H. Bak ker, resp. hoofd der Keuringscommissie bij het Ceniraalmagazijn van militaire kleeding en uitrusting te Amsterdam, werkzaam bij het Dep. van Oorlog en toegevoegd aan den Hoordintendant; bij de infanterie met 1 October, tot kolo nel, resp. Commandant der 4e, 5e, 7e en 8e brigade de luit.-kolonels E. J. M. Ochsen- dorf, H. K. Hardenberg en J, P. J. Ver- berne resp. Comm. van het 13e reg. inf., het reg. Jagers en het reg. Grenadiers; tot Commandant van het reg. Grenadiers luit.-kolonel W. Froger, van den staf der inf., toegevoegd aan den Inspecteur van den Vrijwilligen Landstorm. RADIO-TENTOONSTELLING. Te Amsterdam is gistermiddag, onder groote belangstelling uit de kringen van de handelaren in radio-artikelen, in het Pa leis voor Volksvlijt de tentoonstelling ge opend, door den Ned. Bond van Radio- handelaren georganiseerd en die van 16 September tot 25 September a.s, voor het publiek toegankelijk zal zijn. De directeur-generaal van Posterijen en Telegrafie, ir. M. H. Damme, opende de tentoonstelling. Vervolgens heeft de heer A. van Santen, voorzitter van den Ned. Bond van Radio- Handelaren, een rede gehouden. DE JAARBEURS TE UTRECHT. Een druk bezoek. Tot het einde is het druk geweest op de Jaarbeurs te Utrecht. Er zijn goede zaken gedaan. Over het geheel zijn de standhou ders zeer tevreden. Vooral 't buitenland heeft zich voor deze beurs meer geïnteresseerd dan in vorige jaren. Een bewijs van voor uitgang was, dat het aantal zakenmenschen dat een bezoek bracht, sterk vermeerderd is. Reeds nu is de datum van de volgende Voorjaarsbeurs vastgesteld. Deze zal van 21 Fcbr. tot 1 Maart 1928 gehouden worden. Wij vernamen, dat tal van standhouders besloten hebben, om niet alleen terug te keeren, maar ook om hun stands uit te breiden. Het secretariaat der Jaarbeurs is nu reeds verzekerd van een groot aantal be langrijke inschrijvingen, HET ANNEXATIE-PLAN VAN ROTTERDAM Gisteren is het annexatie-plan van Rot terdam verschenen. Het omvat een uitbrei ding der gemeente met 13.000 H.A. grond gebied en 100.000 inwoners -.annexatie van Pernis, Hoogvliet, IJsselmonde, Hillegers- berg, Schiebroek, Overschie, Schiedam en Vlaardingen. NEDERLANDSCHE VEREENIGING VOOR GEMEENTEBELANGEN. De vergadering te Baarn. De Ned. Vereeniging voor Gemeente belangen hield gistermiddag een druk be zochte algemeene vergadering te Baarn onder voorzitterschap van mr. S. J. R. de Monchy, burgemeester van Arnhem. Medegedeeld werd, dat het bestuur onder voorzitterschap van den heer mr. L. B. J. van Oppen een commissie heeft benoemd, die rapport zal uitbrengen over de vraag, of EEN VRAAGSTUK. Wanneer een klok 6 seconden noodig heeft om 6 uur te slaan, hoelang heeft ze dan noodig om 12 uur te slaan? door samenwerking van gemeenten annexa tie kan worden voorkomen of beperkt. Het ligt in de bedoeling het uit te bren gen rapport in de volgende vergadering aan de orde te stellen. Het bestuur heeft verder besloten onder voorzitterschap van den heer Ulbo J. Mijs een commissie te benoemen welke rapport zal uitbreiden omtrent de werking van de woonwagen- en de woonschepenwet. Ingo- komen was een schrijven van den heer C. van Andel te Zuidland, waarbij hij bericht, wegens drukke bezigheden, ontslag Ie moe ten nemen als bestuurslid en als secretaris der examencommissie. Door den voorzitter werd een woord vap dank gebracht aan den heer Van Andel voor datgene, wat hij voor de Vereeniging had gedaan. In een volgende vergadering zal in deze bestuursvacature worden voorzien. De rekening 1926, sluitende met een batig saldo van f 172.13 wordt goedgekeurd. De begrooting 1928 sluit in ontvangst en uit gaven met een bedrag van f 3528. Deze begrooting werd aldus vastgesteld. Vervolgens kwam aan de orde de herziening van het reglement op het examen ter ver krijging van een akte van bekwaamheid van de gemeente-administratie. In het ontwerp met toelichting, gaf het bestuur als zijn meening te kennen, dat dit examen niet een vast en onveranderlijk ka rakter kan vertoonen, maar dat het zich bij veranderde verhoudingen en omstandighe den aanpassen moet. Volgens het bestuur is het bezit van het U. L. O. diploma niet het minste, waarvan kan worden uitgegaan voor een vakopleiding, welke uitloopt op een examen, waarvan het met goed gevolg af leggen de geschiktheid voor zelfstandigen arbeid in de gemeente-administratie waar borgen moet. De noodzakelijkheid van een herziening van het examenprogramma is met nadruk betoogd in het eerste advies der stichting voor het onderwijs in de bestuurs wetenschappen, waarin met de Ned. Ver eeniging voor Gemeentebelangen, de Ver eeniging van Ned. Gemeenten, de Ned. Bond van Gemeente-ambtenaren en de Vereenii ging van ambtenaren der gemeentefinan-t ciën vertegenwoordigd zijn. Met het be stuur der stichting werd een gemeenschap pelijke vergadering van beide besturen ge houden, in welke samenkomst overeen stemming werd verkregen ten aanzien van de toevoeging van de vakken „Beginselen van het boekhouden" en „Beginselen der Staathuishoudkunde" aan het examenregle ment en ten aanzien van verandering in de omschrijving van enkele andere examen- Geautoriseerde vertaling naar het Engelsch van WALTER BEMANT, door Mej. E. HOOGEWERF. 7) „Moeder," begon ze, „misschien is het beter dat hij maar wegblijft, zoo lang er verdenking op hem rust We zullen toch wel te weten komen, waar hij is, want hij zal wel moeten schrijven om geld. Mocht nu blijken, dat een ander het had gedaan, dan kon hij immers weer terugkomen en zou den we hem allen op de knieën om vergif fenis smeeken, terwijl hij zeker weer zijn plaats op het bureau zou kunnen krijgen. Maar, mocht hij 't wel hebben gedaan, dan zal mr. Dering, om der wille van u de zaak wel willen stilhouden, niet waar? Mis schien krijgen we de banknoten nog wel terug; hij kan ze toch niet allemaal ge bruikt hebben. In ieder geval is het dan veel beter, dat hij maar uit den weg is. Ver beeld u, dat het anders tot een pijnlijke rechtzaak was geworden. Dat hij vóór had moeten komen! Dat zou toch verschrikke lijk zijn 1 Vreeselijk ook voor Elsie en mij! En nu moeten we er maar wat op ver zinnen. dat hij zoo in eens weg is- dat hij bijvoorbeeld, wat loszinnig is geweest dat hoor ie zoo dikwijls van jongelui We ont gaan dan zoodoende de schande „Ja, lieve kind. Dat is ook zoo. Maar in- tusschen is Athelstan weg. En zijn toe komst is vernietigd. Er is geen hoop meer voor hem. En hij was zoo veelbelovend. Ik had mij zoo voorgesteld, dat ik hem eens nog een bloeiend notaris-kantoor zou zien hebben, in de City. En nu is het hoogste wat wij bereiken kunnen: schandaal te vermijden." Hilde vouwde de handen in den schoot en hield haar hoofdje wat op zij; heel haar houding gaf te kennen berusting in het leed, dat over haar werd gebracht Ze zou a! dankbaar zijn. dat er schandaal verme den was. terwijl mrs. Arundel allereerst hoopte, dat haar zoon ontkomen zou aan een wettelijke vervolging. Wat Elsie betreft het arme kind liep dagen-lang rond met gezwollen oogleden* van het huilen. Ze was lastig in den om gang en kribbig voor haar moeder. Tegen haar zusje sprak ze in het geheel niet Dagen werden tot weken maan den jaren. nog altijd was er niets van Athelstan gehoord. Hij had aan nie mand geschreven, niemand om geld ge vraagd. Ze wisten dus niet. waar hij was, noch wat hij deed Hij wa9 verdwenen. Algemeen werd het er voor gehouden dat hij wat lichtzinnig had geleefd. Verwonderlijk mocht het heeten dat. of schoon de vervalscher toch drie weken vrij spel had trehad er nooit een banknoot was gepresenteerd met een van de bewuste nummers Misschien waren ze buitenslands gegaan, maar vreemde en koloniale ban ken wisten toch ook de nummers. Er was geen verder onderzoek ingesteld, om den vervalscher zeiven te snappen De commissionnair die de chèquc inde bleef volhouden dat hij zeer coed den heer her kennen zou, die hem den vervalschten wis sel opdroeg. Bij een hernieuwd ondervragen had hij er nog bij verklaard, dat Checkley in het geheel niet leek op dien ouden heer. Wat lag dus eerder voor de hand dan dat Athelstan Arundel zich als ouden heer zou „gegrimeerd" hebben. Daar was hij toch zeer bedreven in, want hij hield dol van liefhebberij-tooneeluitvoeringen. Intusschen had er een ander belangrijke gebeurtenis in de familie Arundel plaats ge had, die de herinnering aan den „verloren zoon" eenigszins op den achtergrond had gedrongen, namelijk het geluk, dat Hilda was ten deel gevallen. Hilda Arundel was een bevallig jong meisje. De uitdrukking van haar gezichtje was wat koud, haar oogen waren hard en haar lippen wat dun; maar zij was als ge schapen voor een weelderige omgeving. Nu was er een jongere broer van mr. Dering, den notaris, een zekere sir Samuel Dering; ridder en een van de grootste za kenmannen uit de City, die. een huis had in Kensington Palace Gardens, een jacht, een buitenplaats in Sussex en hoopen gelds waardige papieren in zijn safe. Hij was zeven en vijftig jaar, maar leek in het minst niet oud. of vervallen. En die man had een vrouw noodig. die aan het hoofd van zijn huishouding zou staan en kon ontvangen op de diners, die hij gaf. En daar Hilda Arundel jong en mooi was en toch volkomen in staat leek. de plichten waar te nemen, aan de positie van een lady Dering verbonden, stelde hij de schik king voor aan zijn broer, als voogd van Hilda en mr. Edward Dering had een lang durig onderhoud met mr9. Arundel. Het eind daarvan was. dat er al heel gauw een groote huwelijksplechtigheid plaats had, waarbij alle rijke Arundels tegenwoordig waren, maar geen van de arme bloedverwanten. Zoo was Hilda dus lady Dering geworden en ze voelde zich volkomen gelukkig in dien staat. Elsie bleef bij haar moeder. Van haar broer werd tusschen moeder en dochter nooit gesproken. Maar zij dacht nog dik wijls aan hem en bleef volharden in haar overtuiging, dat zijn onschuld eens nog wel aan het licht zou komen. Toen er na vijf jaren nog niets van de banknoten was gehoord, wendde mr. De- ring zich tot de Engelsche Bank en kreeg van haar de som van zeven-honderd-twin tig pond, in spiksplinternieuwe banknoten in plaats van die, waarvoor hij opgelicht was. Hij had dus alleen het verlies van de rente. Maar voor een man met een jaar- lijksch inkomen van tienduizend pond, is dit wel te overkomen. Hij beschouwde het dan ook eenvoudig als een onaangenaam voorval uit zijn kantoorleven, maar verder dacht hij weinig meer over de zaak. Athelstan Arundel was ook geheel ver geten geraakt door zijn vrienden. Er is er altijd wel één bij in zoo'n kringetje van jongelui, die in moeilijkheden raakt en die dan geheel uit hun midden verdwijnt. Een jaar of vier na deze geheimzinnige zaak van Edmund Gray, ontving mr. Dering een brief met een Amerikaanschen post zegel. waarop stond: „Privé en vertrouwe lijk" Hij legde hem op zij, tot hij door zijn andere zakenbrieven heen was. Toen maakte hij hem open. Allereerst keek hij naar de onderteekening. „Ha'" zei hij. „Athelstan Arundel! Ein delijk Nu zullen we eens zien." Mr Dering verwachtte een volledige be kentenis van het misdrijf. Het zou hem een verlichting zijn geweest als dit zoo ware. Natuurlijk had Athelstan het gedaan. Niemand anders kwam er voor in aanmer king. En toch, telkens als het geval weer bij hem boven was gekomen, had hij die zelfde onaangename gewaarwording, dat hij toen misschien niet verstandig had ge daan. Mogelijk had hij de feiten niet zoo voor hem moeten blootleggen, tot hij vaste bewijzen had gehad. Mogelijk ook had hij meer in vertrouwen moeten spreken, of schoon dit vertrouwen ontbrak. Mr. Dering begon den brief te lezen met belangstelling. De aanhef was zonder eenige inleiding van eerbiedige, of vrien delijke woorden. Toch was het niet het schrijven van een slecht mensch, noch van een boetvaardige. „Vier jaar geleden," las mr. Dering, „dreef u mij uit mijn betrekking en maakte een verandering in mijn leven door een verdenking, die tot een beschuldiging werd van de ergste soort: dat ik u, den oudsten vriend van mijn vader, den raadsman van mijn moeder en mijn eigen voogd en werk gever, zou bestolen hebben van een groote som gelds; en dit alles naar aanleiding van enkele feiten, die deze richting uitwezen. U heeft zich nooit afgevraagd of deze ver denking wel gerechtvaardigd was, door eenige handeling van mij". „Dat is toch niet waar-, opzettelijk on waar. Ik heb enkel de feiten voor hem blootgelegd. Niels dan de feiten. Ik heb geen beschuldiging tegen hem ingebracht." (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1927 | | pagina 9