WIE IS EDMUND GRAY?
LEIDSCH DAGBLAD, Zaterdag 17 September 1927 Derde Blad No. 20709
68"*® Jaargang
BINNENLAND.
VOOR DE HUISKAMER.
FEUILLETON.
FRANSCHE KWEEKERS BEZOEKEN LEIDEN.
Op de kweekerij van de firma J. G. Ballego en Zonen aan den Rijnsburgerweg, tusschen
de dahlia's. V. 1. n. r. de vertegenwoordiger der Spoorwegen van Elzas-Lotharingen,
drie Fransche kweekers, de heer Eymard van het Office Gommerciale van Frankrijk
te Amsterdam en de heer Ballego uit Leiden.
BEVORDERING VAN BEHOUD
VAN NATUURSCHOON.
SEen wetsontwerp ingediend
Fiscale verzachtingen
De openstelling voor het
publiek.
In de Troonrede van 1926 werd een wets
ontwerp aangekondigd, waarin tot bevorde
ring van behoud van natuurschoon zekere
fiscale verzachtingen zouden worden ver
bonden aan een vrijwillige beperking van
het beschikkingsrecht over bepaalde lande
lijke eigendommen.
Een wetsontwerp van die strekking is
thans ingediend.
In den laatsten tijd aldus schreven
de Ministers van Financiën en van Binnen-
landsche Zaken en Landbouw in de Memorie
van Toelichting wordt zoozeer de aan
dacht gevestigd op de drukkende belastin
gen voor de eigenaren van landgoederen,
dat dit den schijn krijgt, dat die belastingen
de hoofdoorzaak zijn van het verdwijnen van
natuurschoon.
Hoewel de ministers overtuigd zjjn, dat
de zware belastingen een belangrijke factor
vormen, meenen zij toch tegen deze, naar
hun meening eenzijdige opvatting, te moeten
waarschuwen. Tal van andere factoren be
vorderen het gevreesde kwaad ^ls de uit
breiding der gemeenten, de een tjjd lang
zoo hooge houtprqzen en de behoefte aan
hout, de economische verplaatsing van kapi
talen, de geringe opbrengst, die het bezit
van landgoederen gewoonlijk geeft^ e. d,
Bjj de vraag, welke belastingen voor de
vermindering in aanmerking moeten komen,
valt de aandacht in de eerste plaats wel
op de rechten van successie, van schenking
en van overgang. Ter voorkoming van ver
koop, wanneer op een bepaald oogenblik een
dikwijls zeer belangrijke som aan belasting
moet worden afgestaan, 4 schqnt een aan
merkelijke vermindering van de bedoelde
rechten geboden. Naast deze belastingen
komen in aanmerking de vermogens- en
verdedigingsbelastingen, de inkomsten- en
de personeele belasting.
De vermindering dier belastingen is in
•bet ontwerp gebaseerd op een vervanging
van de heffing naar de verkoopwaarde door
een heffing naar de waarde, die veelal de
bestemmingswaarde wordt genoemd.
Welke financieele offers deze wet zal
vorderen is niet met nauwkeurigheid te
ramen.
Uit art. 1 blijkt, dat het de bedoeling is
om alleen voor terreinen en daarop voor
komende gebouwen, waarvan het behoud in
het belang van het natuurschoon noodig is,
verlaging van belastingen te verleenen.
Art. 2 bevat de kern der regeling.
Van de belastingverlaging geniet de
eigenaar of gebruiker, zoolang het goed als
landgoed kan worden aangemerkt en hij
zich, wat de veiling betreft, gedraagt naar
de voorschriften, die hem door den Minister
van Binnenlandsche Zaken en Landbouw
worden gegeven. Houdt hg zich daaraan
niet en vervalt dientengevolge het karakter
van landgoed, dan worden in het vervolg
de belastingen weer op den ouden voet
geheven. Navordering vindt voor de jaarlijks
geheven belastingen niet plaats, omdat de
Staat de belastingverlaging geeft, zoolang
de rechthebbende op het onroerend goed
daartegenover zijn onroerend goed als land
goed intact laat. Hetzelfde zal gelden, indien
andere omstandigheden het karakter van
landgoed hebben doen teloor gaan.
Daar de geheele regeling een karakter
van vrijwilligheid draagt, moet ook de
eigenaar de gelegenheid hebben, de werking
der wet ten aanzien van zijn onroerend goed
te doen eindigen, ook zonder dat hij over-
gaa tot het vellen van hout of het ver
anderen van het landgoed. Een bepaling
daartoe bevat het tweede lid, letter a, van
dit art.
He+ ligt, volgens art. 4, niet in de be
doeling, te eischen, dat de goederen in
absoluten zin voor het publiek worden open
gesteld. Een regeling, ten gevolge waarvan
het goed ni:t 'la dagen of gedurende alle
uren van den dag is opengesteld, of een
regeling, waarbij het goed slechts toeganke
lijk is gesteld voor houders van door de
eigenaren afgegeven toegangskaart n (mits
dezo gemakkelijk verkrijgbaar zijn), zaï vol
doende kunnen zijn.
DE PENSIOENWET VOOR DE
SPOORWEGAMBTENAREN.
Een wetsontwerp tot wijziging.
Ingediend zijn een wetsontwerp lot wij
ziging van de Pensioenwet voor de Spoor
wegambtenaren 1925 en een wetsontwerp
houdende machtiging tot het aangaan van
een overeenkomst met de Maatschappij tot
Exploitatie van Staatsspoorwegen inzake de
pensioenregeling voor haar personeel.
De commissie van bijstand, bedoeld in
art. 6 der Pensioenwet voor de Spoorweg
ambtenaren 1925 bestaat thans uit 5 door
den minister van Waterstaat benoemde
leden, van wier er 3 op grond van een door
de spoorwegambtenaren bij dien minister
ingediende aanbeveling zijn benoemd.
De benoeming van deze leden heeft moei
lijkheden opgeleverd als gevolg van de om
standigheid, dat onder 't spoorwegperso
neel meer dan drie erkende vakvereenigin-
gen bestaan en het bij de vereenigingen
aangesloten aantal leden onderling sterke
afwijkingen vertoont.
In verband met een en ander is de wen-
schelijkheid gebleken om het aantal op
aanbeveling van het personeel aan te wij
zen leden van 3 op 4 te brengen. Dienten
gevolge behoort ook het aantal op andere
wijze te benoemen leden met één te worden
vermeerderd, weshalve wordt voorgesteld,
het totaal te brengen op 7.
Verder wordt voorgesteld om den termijn
van inkoop van den tijd, in dienst van een
Ned. Spoor- of Tramweg-Maatschappij
doorgebracht, die volgens de bepalingen der
wet niet medetelt. welke termijn aan
vankelijk 1 April 1926 verviel alsnog
open te houden tot 1 Juli 1928, terwijl in
een nieuw artikel tevens de mogelijkheid
wordt geschapen om tot 1 October 1928 op
vroeger afgelegde verklaringen inzake in
koop van den diensttijd terug te komen.
De bij het tweede wetsontwerp bedoelde
overeenkomst strekt om voor een 20-tal
personen, die door omstandigheden onaf
hankelijk van hun wil, volgens de be
staande redactie geen aanspraak zouden
kunnen mé-ken op de uitkeering, bedoeld
hij art, 3 van de overeenkomst tusschen
den Staat en de S. S dd. 12 Sept. 1914, als
nog die aanspraak te doen gelden.
HET RIJKSWEGENREGLEMENT.
Op de vragen van den heer Weitkamp in
verband met het bepaalde in het Rijkswe
genreglement inzake het verbod tot het
zonder vergunning berijden van Rijkswe
gen met aaneengekoppelde voertuigen, heeft
de minister van waterstaat geantwoord:
1. Het is den ondergeteekende bekend, dat
tegen het bepaalde bij artikel 11, onder b,
van het bij Koninklijk besluit van 4 Juli
1927 (Staatsblad No. 249) vastgestelde
Rijkswegenreglement, vooral van de zijde
van den landbouw, bezwaren zijn gerezen.
Hij meent echter aan die bezwaren grooten-
deel3 tegemoet te zijn gekomen door de
opdracht, onder meer aan de hoofdambte
naren van den Rijkswaterstaat verstrekt,
om, geheel in den geest der reglementsbe
paling, van zijnentwege de bij die bepaling
bedoelde vergunningen in ruime mate te
verleenen.
2. De gedachte, die aan de bepaling ten
grondslag ligt, is deze, dat het der regee
ring mogelijk moet zijn, om, zoowel in ver
band met de vrijheid en de veiligheid van
het verkeer op de Rijkswegen, als met het
oog op de instandhouding en de bruikbaar
heid dier wegen, ten aanzien van het rijden
met twee of meer aaneengekoppelde wagens
op de Rijkswegen de noodige voorziening te
treffen, terwijl het daarbij gewenscht is, die
voorziening zooveel mogetijk aan te passen
aan de gesteldheid van den weg en den aard
van het verkeer.
3. Met het oog op den gevraagden en ook
inderdaad gewenschten spoed is voorshands
aan de betrokken hoofdambtenaren opdracht
gegeven, om slechts in de gevallen, waar
in zulks ter bescherming van den weg of
ter beveiliging van het verkeer daarover
volstrekt noodzakelijk zal wezen, aan de be
doelde vergunningen voorwaarden te ver-
I binden en deze in ieder geval zoo min mo
gelijk bezwarend te doen zijn.
4. Zooals reeds voortvloeit uit hetgeen
aan het slot onder 2 is aangeteekend, zullen
de voorwaarden van geval tot geval nogal
uiteen kunnen loopen, zoodat op dit punt
een algemeene regel, die overigens met het
stelsel van afgifte van vergunningen ook
niet geheel strookt, bezwaarlijk zal zijn te
geven. Aangezien die voorwaarden uiter
aard zoo. min mogelijk bezwarend zullen i
zijn, zal wel mogen worden verwacht, dat
de weggebruikers daaraan zullen kunnen
voldoen.
5. Zooals reeds in het antwoord op de
vragen, nopens dit onderwerp gesteld door
het lid der Tweede Kamer der Staten-Gene-
raal den heer Van der Sluis is medege
deeld, ligt het in de bedoeling, dat deze
aangelegenheid nog nader zal worden over
wogen.
De ondergeteekende is gaarne bereid, ter
zake ook overleg te plegen met landbouw
organisaties.
LUCHTPOST VOOR INDIË.
Met het vliegtuig van luit. Koppen.
Vanwege het hoofdbestuur der P. en T.
wordt medegedeeld, dat de gelegenheid
wordt opengesteld om met het vliegtuig van
luit. Koppen, dat 1 October a.s. van Am
sterdam naar Ned.-Indië vertrekt, gewone
en aangeteekende correspondentie te ver
zenden. Het daarvoor verschuldigde lucht
recht bedraagt f 2.50 per briefkaart en f 10
per 20 gram voor de overige stukken en is
te voldoen door middel van frankeerzegels
boven de gewone port. De aangeteekende
stukken worden uitsluitend verzonden op
risico van den afzender. Brieven en doosjes
met aangegeven waarde zijn van het lucht
verkeer uitgesloten.
EERSTE KAMER.
De Eerste Kamer vergadert in openbare
zitting Dinsdagmiddag a.s. om half vier
voor het trekken der afdeelingen.
Woensdagmiddag 2 uur komt de Kamer
weer bijeen om, na benoeming van een
tweetal commissies, in de afdeelingen te
behandelen het onlwerp-adres van antwoord
op de Troonrede, welk adres wordt vastge
steld in een vergadering op Donderdagoch
tend 11 uur.
EEN NIEUW PASPOORT.
Naar wij vernemen, aldus de „N. Crt.",
zal er een nieuw paspoort komen, waarbij
het formulier zich meer zal aansluiten bij
*lat, op de Internationale Pasconferentie van
1920 te Parijs vastgesteld. De indeeling zal
anders worden. Verder zal de handteekening
van den secretaris-generaal van buiten-
landsche zaken worden vervangen door
die van den ambtenaar, die den pas uitreikt.
De verlengingen zullen voortaan moeten wor
den ingeschreven op de twee daarvoor be
stemde afzonderlijke bladzijden en niet
meer verspreid mogen voorkomen.
Voor het publiek zullen de formaliteiten
in zoover verzwaard worden, dat voor het
dubbele paspoort ook het signalement van
de vrouw en haar handteekening, dus ook
haar tegenwoordigheid naast die van den
man bij de aanvrage en uitreiking van den
pas vereischt zal zijn.
OFFICIEELE BERICHTEN.
Bij Kon. besluit is benoemd met 1 Octo
ber tot Generaal-majoor, Commandant der
Ille Divisie, Kolonel der artillerie C. A.
Prins, thans belast met het bevel over ge
noemde divisie;
bij den generalen staf met 1 Oct. tot luit
kolonel majoor E. H. van den Akker van
dien staf, chef van den staf der Vesting
Holland;
met 3 October tot majoor,, kapitein A. R.
van der Bent, van dien staf, toegevoegd
aan de Chef van den generalen staf;
bij de intendance, met 3 October lot ma
joor-intendant, de kapitein-intendanten J.
W. G. ten Have, W. Schutte en H. Bak
ker, resp. hoofd der Keuringscommissie bij
het Ceniraalmagazijn van militaire kleeding
en uitrusting te Amsterdam, werkzaam bij
het Dep. van Oorlog en toegevoegd aan den
Hoordintendant;
bij de infanterie met 1 October, tot kolo
nel, resp. Commandant der 4e, 5e, 7e en 8e
brigade de luit.-kolonels E. J. M. Ochsen-
dorf, H. K. Hardenberg en J, P. J. Ver-
berne resp. Comm. van het 13e reg. inf.,
het reg. Jagers en het reg. Grenadiers;
tot Commandant van het reg. Grenadiers
luit.-kolonel W. Froger, van den staf der
inf., toegevoegd aan den Inspecteur van den
Vrijwilligen Landstorm.
RADIO-TENTOONSTELLING.
Te Amsterdam is gistermiddag, onder
groote belangstelling uit de kringen van de
handelaren in radio-artikelen, in het Pa
leis voor Volksvlijt de tentoonstelling ge
opend, door den Ned. Bond van Radio-
handelaren georganiseerd en die van 16
September tot 25 September a.s, voor het
publiek toegankelijk zal zijn.
De directeur-generaal van Posterijen en
Telegrafie, ir. M. H. Damme, opende de
tentoonstelling.
Vervolgens heeft de heer A. van Santen,
voorzitter van den Ned. Bond van Radio-
Handelaren, een rede gehouden.
DE JAARBEURS TE UTRECHT.
Een druk bezoek.
Tot het einde is het druk geweest op de
Jaarbeurs te Utrecht. Er zijn goede zaken
gedaan. Over het geheel zijn de standhou
ders zeer tevreden. Vooral 't buitenland heeft
zich voor deze beurs meer geïnteresseerd
dan in vorige jaren. Een bewijs van voor
uitgang was, dat het aantal zakenmenschen
dat een bezoek bracht, sterk vermeerderd
is. Reeds nu is de datum van de volgende
Voorjaarsbeurs vastgesteld. Deze zal van 21
Fcbr. tot 1 Maart 1928 gehouden worden.
Wij vernamen, dat tal van standhouders
besloten hebben, om niet alleen terug te
keeren, maar ook om hun stands uit te
breiden. Het secretariaat der Jaarbeurs is
nu reeds verzekerd van een groot aantal be
langrijke inschrijvingen,
HET ANNEXATIE-PLAN VAN ROTTERDAM
Gisteren is het annexatie-plan van Rot
terdam verschenen. Het omvat een uitbrei
ding der gemeente met 13.000 H.A. grond
gebied en 100.000 inwoners -.annexatie van
Pernis, Hoogvliet, IJsselmonde, Hillegers-
berg, Schiebroek, Overschie, Schiedam en
Vlaardingen.
NEDERLANDSCHE VEREENIGING VOOR
GEMEENTEBELANGEN.
De vergadering te Baarn.
De Ned. Vereeniging voor Gemeente
belangen hield gistermiddag een druk be
zochte algemeene vergadering te Baarn
onder voorzitterschap van mr. S. J. R. de
Monchy, burgemeester van Arnhem.
Medegedeeld werd, dat het bestuur onder
voorzitterschap van den heer mr. L. B. J.
van Oppen een commissie heeft benoemd,
die rapport zal uitbrengen over de vraag, of
EEN VRAAGSTUK.
Wanneer een klok 6 seconden noodig
heeft om 6 uur te slaan, hoelang heeft ze
dan noodig om 12 uur te slaan?
door samenwerking van gemeenten annexa
tie kan worden voorkomen of beperkt.
Het ligt in de bedoeling het uit te bren
gen rapport in de volgende vergadering aan
de orde te stellen.
Het bestuur heeft verder besloten onder
voorzitterschap van den heer Ulbo J. Mijs
een commissie te benoemen welke rapport
zal uitbreiden omtrent de werking van de
woonwagen- en de woonschepenwet. Ingo-
komen was een schrijven van den heer C.
van Andel te Zuidland, waarbij hij bericht,
wegens drukke bezigheden, ontslag Ie moe
ten nemen als bestuurslid en als secretaris
der examencommissie.
Door den voorzitter werd een woord vap
dank gebracht aan den heer Van Andel voor
datgene, wat hij voor de Vereeniging had
gedaan. In een volgende vergadering zal in
deze bestuursvacature worden voorzien.
De rekening 1926, sluitende met een batig
saldo van f 172.13 wordt goedgekeurd. De
begrooting 1928 sluit in ontvangst en uit
gaven met een bedrag van f 3528.
Deze begrooting werd aldus vastgesteld.
Vervolgens kwam aan de orde de herziening
van het reglement op het examen ter ver
krijging van een akte van bekwaamheid
van de gemeente-administratie.
In het ontwerp met toelichting, gaf het
bestuur als zijn meening te kennen, dat dit
examen niet een vast en onveranderlijk ka
rakter kan vertoonen, maar dat het zich bij
veranderde verhoudingen en omstandighe
den aanpassen moet. Volgens het bestuur is
het bezit van het U. L. O. diploma niet het
minste, waarvan kan worden uitgegaan voor
een vakopleiding, welke uitloopt op een
examen, waarvan het met goed gevolg af
leggen de geschiktheid voor zelfstandigen
arbeid in de gemeente-administratie waar
borgen moet. De noodzakelijkheid van een
herziening van het examenprogramma is
met nadruk betoogd in het eerste advies der
stichting voor het onderwijs in de bestuurs
wetenschappen, waarin met de Ned. Ver
eeniging voor Gemeentebelangen, de Ver
eeniging van Ned. Gemeenten, de Ned. Bond
van Gemeente-ambtenaren en de Vereenii
ging van ambtenaren der gemeentefinan-t
ciën vertegenwoordigd zijn. Met het be
stuur der stichting werd een gemeenschap
pelijke vergadering van beide besturen ge
houden, in welke samenkomst overeen
stemming werd verkregen ten aanzien van
de toevoeging van de vakken „Beginselen
van het boekhouden" en „Beginselen der
Staathuishoudkunde" aan het examenregle
ment en ten aanzien van verandering in de
omschrijving van enkele andere examen-
Geautoriseerde vertaling naar het Engelsch
van
WALTER BEMANT,
door Mej. E. HOOGEWERF.
7)
„Moeder," begon ze, „misschien is het
beter dat hij maar wegblijft, zoo lang er
verdenking op hem rust We zullen toch wel
te weten komen, waar hij is, want hij zal
wel moeten schrijven om geld. Mocht nu
blijken, dat een ander het had gedaan, dan
kon hij immers weer terugkomen en zou
den we hem allen op de knieën om vergif
fenis smeeken, terwijl hij zeker weer zijn
plaats op het bureau zou kunnen krijgen.
Maar, mocht hij 't wel hebben gedaan,
dan zal mr. Dering, om der wille van u de
zaak wel willen stilhouden, niet waar? Mis
schien krijgen we de banknoten nog wel
terug; hij kan ze toch niet allemaal ge
bruikt hebben. In ieder geval is het dan
veel beter, dat hij maar uit den weg is. Ver
beeld u, dat het anders tot een pijnlijke
rechtzaak was geworden. Dat hij vóór had
moeten komen! Dat zou toch verschrikke
lijk zijn 1 Vreeselijk ook voor Elsie en
mij! En nu moeten we er maar wat op ver
zinnen. dat hij zoo in eens weg is- dat hij
bijvoorbeeld, wat loszinnig is geweest dat
hoor ie zoo dikwijls van jongelui We ont
gaan dan zoodoende de schande
„Ja, lieve kind. Dat is ook zoo. Maar in-
tusschen is Athelstan weg. En zijn toe
komst is vernietigd. Er is geen hoop meer
voor hem. En hij was zoo veelbelovend.
Ik had mij zoo voorgesteld, dat ik hem eens
nog een bloeiend notaris-kantoor zou zien
hebben, in de City. En nu is het hoogste
wat wij bereiken kunnen: schandaal te
vermijden."
Hilde vouwde de handen in den schoot
en hield haar hoofdje wat op zij; heel haar
houding gaf te kennen berusting in het
leed, dat over haar werd gebracht Ze zou
a! dankbaar zijn. dat er schandaal verme
den was. terwijl mrs. Arundel allereerst
hoopte, dat haar zoon ontkomen zou aan
een wettelijke vervolging.
Wat Elsie betreft het arme kind liep
dagen-lang rond met gezwollen oogleden*
van het huilen. Ze was lastig in den om
gang en kribbig voor haar moeder. Tegen
haar zusje sprak ze in het geheel niet
Dagen werden tot weken maan
den jaren. nog altijd was er niets
van Athelstan gehoord. Hij had aan nie
mand geschreven, niemand om geld ge
vraagd. Ze wisten dus niet. waar hij was,
noch wat hij deed Hij wa9 verdwenen.
Algemeen werd het er voor gehouden dat
hij wat lichtzinnig had geleefd.
Verwonderlijk mocht het heeten dat. of
schoon de vervalscher toch drie weken vrij
spel had trehad er nooit een banknoot was
gepresenteerd met een van de bewuste
nummers Misschien waren ze buitenslands
gegaan, maar vreemde en koloniale ban
ken wisten toch ook de nummers.
Er was geen verder onderzoek ingesteld,
om den vervalscher zeiven te snappen De
commissionnair die de chèquc inde bleef
volhouden dat hij zeer coed den heer her
kennen zou, die hem den vervalschten wis
sel opdroeg. Bij een hernieuwd ondervragen
had hij er nog bij verklaard, dat Checkley
in het geheel niet leek op dien ouden heer.
Wat lag dus eerder voor de hand dan dat
Athelstan Arundel zich als ouden heer zou
„gegrimeerd" hebben. Daar was hij toch
zeer bedreven in, want hij hield dol van
liefhebberij-tooneeluitvoeringen.
Intusschen had er een ander belangrijke
gebeurtenis in de familie Arundel plaats ge
had, die de herinnering aan den „verloren
zoon" eenigszins op den achtergrond had
gedrongen, namelijk het geluk, dat Hilda
was ten deel gevallen.
Hilda Arundel was een bevallig jong
meisje. De uitdrukking van haar gezichtje
was wat koud, haar oogen waren hard en
haar lippen wat dun; maar zij was als ge
schapen voor een weelderige omgeving.
Nu was er een jongere broer van mr.
Dering, den notaris, een zekere sir Samuel
Dering; ridder en een van de grootste za
kenmannen uit de City, die. een huis had
in Kensington Palace Gardens, een jacht,
een buitenplaats in Sussex en hoopen gelds
waardige papieren in zijn safe.
Hij was zeven en vijftig jaar, maar leek
in het minst niet oud. of vervallen. En die
man had een vrouw noodig. die aan het
hoofd van zijn huishouding zou staan en
kon ontvangen op de diners, die hij gaf. En
daar Hilda Arundel jong en mooi was en
toch volkomen in staat leek. de plichten
waar te nemen, aan de positie van een
lady Dering verbonden, stelde hij de schik
king voor aan zijn broer, als voogd van
Hilda en mr. Edward Dering had een lang
durig onderhoud met mr9. Arundel.
Het eind daarvan was. dat er al heel
gauw een groote huwelijksplechtigheid
plaats had, waarbij alle rijke Arundels
tegenwoordig waren, maar geen van de
arme bloedverwanten.
Zoo was Hilda dus lady Dering geworden
en ze voelde zich volkomen gelukkig in
dien staat.
Elsie bleef bij haar moeder. Van haar
broer werd tusschen moeder en dochter
nooit gesproken. Maar zij dacht nog dik
wijls aan hem en bleef volharden in haar
overtuiging, dat zijn onschuld eens nog
wel aan het licht zou komen.
Toen er na vijf jaren nog niets van de
banknoten was gehoord, wendde mr. De-
ring zich tot de Engelsche Bank en kreeg
van haar de som van zeven-honderd-twin
tig pond, in spiksplinternieuwe banknoten
in plaats van die, waarvoor hij opgelicht
was. Hij had dus alleen het verlies van de
rente. Maar voor een man met een jaar-
lijksch inkomen van tienduizend pond, is
dit wel te overkomen. Hij beschouwde het
dan ook eenvoudig als een onaangenaam
voorval uit zijn kantoorleven, maar verder
dacht hij weinig meer over de zaak.
Athelstan Arundel was ook geheel ver
geten geraakt door zijn vrienden. Er is er
altijd wel één bij in zoo'n kringetje van
jongelui, die in moeilijkheden raakt en die
dan geheel uit hun midden verdwijnt.
Een jaar of vier na deze geheimzinnige
zaak van Edmund Gray, ontving mr. Dering
een brief met een Amerikaanschen post
zegel. waarop stond: „Privé en vertrouwe
lijk" Hij legde hem op zij, tot hij door zijn
andere zakenbrieven heen was. Toen
maakte hij hem open. Allereerst keek hij
naar de onderteekening.
„Ha'" zei hij. „Athelstan Arundel! Ein
delijk Nu zullen we eens zien."
Mr Dering verwachtte een volledige be
kentenis van het misdrijf. Het zou hem
een verlichting zijn geweest als dit zoo
ware. Natuurlijk had Athelstan het gedaan.
Niemand anders kwam er voor in aanmer
king. En toch, telkens als het geval weer
bij hem boven was gekomen, had hij die
zelfde onaangename gewaarwording, dat
hij toen misschien niet verstandig had ge
daan. Mogelijk had hij de feiten niet zoo
voor hem moeten blootleggen, tot hij vaste
bewijzen had gehad. Mogelijk ook had hij
meer in vertrouwen moeten spreken, of
schoon dit vertrouwen ontbrak.
Mr. Dering begon den brief te lezen met
belangstelling. De aanhef was zonder
eenige inleiding van eerbiedige, of vrien
delijke woorden. Toch was het niet het
schrijven van een slecht mensch, noch van
een boetvaardige.
„Vier jaar geleden," las mr. Dering,
„dreef u mij uit mijn betrekking en maakte
een verandering in mijn leven door een
verdenking, die tot een beschuldiging werd
van de ergste soort: dat ik u, den oudsten
vriend van mijn vader, den raadsman van
mijn moeder en mijn eigen voogd en werk
gever, zou bestolen hebben van een groote
som gelds; en dit alles naar aanleiding van
enkele feiten, die deze richting uitwezen.
U heeft zich nooit afgevraagd of deze ver
denking wel gerechtvaardigd was, door
eenige handeling van mij".
„Dat is toch niet waar-, opzettelijk on
waar. Ik heb enkel de feiten voor hem
blootgelegd. Niels dan de feiten. Ik heb geen
beschuldiging tegen hem ingebracht."
(Wordt vervolgd).