Geen slordervosje meer Een bloeiende Dennenappel. Op een regenachtigen dag in de vacantie. CORRESPONDENTIE. hij kende geen woord Hollandsch, sprak al leen plat-Duitsch. Doch toen hij ongeveer een maand bij den slager was en eenige HoHandsche woorden had gehoord, wilde hij beslist Hollandsch spreken, maar toen radbraakte hij onze taal op een wanhopen de manier en zoo ontstond er dan ook vaak een woordverwarring, die kant noch wal raakte. Toch liet men hem, opdat hij de taal beier zou kunnen leeren, vaak bood schappen doen, die hij werkelijk behoorlijk deed. Maar op een dag, teen hij bij één der klanten, een dame, moest gaan vragen, of er ook iets noodig was, scheen hij niet gauw genoeg zijn HoHandsche woorden te kunnen vinden. Hij kwam bij het huis en zag juist, dat de dame haar hoofd buiten het geopende venster stak. Daarom belde hij niet aan, maar nam beleefd zijn pet ai en vroeg in zijn verduitscht-Hollandsch, of die mevrouw vandaag ook nog wat noodig had? De dame echter was erg beleedigd, om dat zij dacht, dat de jongen haar voor het dienstmeisje aanzag en snauwde hem op boozen toon toe: „Zeg eens, jij onbeschofte elungel, waarom bel je niet aan, zooals je behoort te doen, ezel Heelemaal uit het veld geslagen, ant woordde toen de jongen in zijn met Duit- sche woorden doorspekt Hollandsch: JSie komt doch met je kopf erausl" Dit antwoord maakte de dame nog veel boozer. „Jou, onbeschofte vlegel 1" snauwde zij den armen Eric toe, „denk jij, dat jij met een os te doen hebt? ik ben een dame en geen os, en dus heb ik ook geen „kop versta je? Maar een ezelskop, dat ben jijl En zeg nu maar kort en goed aan je baas, dat ik voortaan niets meer van hem noodig heb, hoor!" Bijna huilende kwam dien dag Eric bij zijn baas terug. „O, en ik was toch heel beleefd tegen die dame," zei hij. „Ik was heelemaal niet brutaal, maar zij was heel brutaal tegen mij. Ze zei, dat zij geen os was en geen „kopf" had, maar dat ik een „ezelskopf had Toen hij echter alles precies had verteld, zooals het was gebeurd, begreep de baas dadelijk, dat Eric wérkelijk niet brutaal was geweest, maar dat het woordje „kopf" de dame zoo boos had gemaakt. „Je moet het woordje „kopf" voortaan niet meer gebruiken, Eric," sprak toen de baas. „Hier in H<*]land zeggen wij „hoofd" of „gezicht". Denk daar nu in het vervolg wel aan, hoor jongen 1" „Ja, baas, ik zal er aan denken," beloofde Eric. Dien dag behoefde hij geen boodschap pen meer te doen. Doch den volgenden dag begon de baas tot hem: „Erie, we hebben zoo'n prachtig vet kalf geslacht; toe, loop jij eens even naar de Bergstraat, naar mevrouw van Dintelen en vraag daar eens, of ze misschien wat van dat kqlf noodig heeft, wat biefstuk of karbonaden of een kalfskop „Best, baas, ik ga al," zei Eric, en hij zetle zijn pet op en liep vlug naar de Berg straat, belde aan bij het huis van mevrouw van Dintelen en vroeg toen aan mevrouw, die zelf de deur open deed: „Mevrouw, ik kwam u vragen, of u ook wat biefstuk of een „kalfsgezicht" noodig hebt? De baas heeft. Doch vóórdat Eric kon uitspreken, viel mevrouw van Dintelen heel boos uit: „Jou akelige jongen, houdt je me voor den mal? Jij met je kalfgezicht! En als jij eens wilt welen, hoe een kalfsgezicht er uitziet, ga dan naar huis en kijk daar in den spiegel. En ruk nu gauw op, en kom nooit meer bier aan mijn deur, versta je?" Eris kreeg toen nog een draai om zijn boren, en de deur werd daarna ruw dicht gedaan. Huilende kwam Eric even later thuis. „Wel, wat is er nu met je gebeurd?" vroeg de baas. „Heb je soms weer ..kop" gezegd?" „Neen, baas," zuchtte de jongen, „nu zei ik toch echt geen „kopf"; ik zei „gezicht". Maar nu begrijp ik er niets meer van, want toen ik „gezicht" zei, werd die dame ook zoo heel boos; ze zei: „Kijk maar eens in den 6piegel" en ze gaf me een klap om mijn ooren. En ik mag nooit meer aan de deur komen, zei ze." Weer begon Eric te huilen en hij riep snikkend: „Ach baas, dat Hollandsch is niet te leeren 1 Eerst zei ik „kopf" en toen werden ze boos; en nu heb ik „gezicht" gezegd en ze werden nog veel hoozer De baas ging toen zelf naar mevrouw van Dintelen, de zaak werd opgehelderd en beiden moesten er hartelijk om lachen. Of Eric later beier Hollandsch leerde, ver telt de geschiedenis niet. TANTE JOH. door C. E. DE LILLE HOGERWAARD, Vroo!r|k stap ik in den regen Met mijn nieuwe klompjes aan, Want ik zou juist op visite Btj mjjn Tante Dora gaan. En wjj wonen binten, zie je, Als het regent, is 't er nat Kom! wat zeg jel zul je denken, Dat weet zelfs een hond of kat! Ja, maar 't is toch nog verschillend, Onze klei is wel heel vet En je kunt geen plekje vinden, Waar je dan je voeten zet Tante Dora ziet niet gaarne Modder op haar mooie kleed. t Weet ook, dat in de familie Ik een slordervosje heet. .Voeten vegen, o, 'k vergeet het Minstens tien maal op een dag. Kind, zegt Moeder, waarvoor dacht je, Dat die mat er dan toch lag 7 Maar vandaag krijg 'k vast geen 'brommen, 'k Zet mjjn klompen op de mat; *k Kom met schoone schoenen binnen. Tante denkt dan: Hoe kan dat? Buiten zijn de wegen modder En Rie's schoenen zijn zoo schoon. Als ik dat nu kan begrijpen, Ben ik minstens wel een hoon! "k Antwoord dan: Ik kwam gevlogen In mijn eigen vliegmachienl Dom Johan zegt geheimzinnig'. "k Heb iets op de mat gezien 1 j Allen gaan nu daad'hjk kjjken Naar mijn nieuwe vliegmachien. Tante wijst dan op mijn klompen. Rie, bedoel je die misschien? Vraagt zij lachend en gaat verder: JÜ bent tooh een keurig kind! Dat zal Tc zeggen tegen ieder, jk. Die i' een slordervosje vindt I Als je in het bosch een mooien dennen-i appel met geopende schubben vindt, raap hem dan op en neem hem mee naar huis. Je kunt er e.en aardig bloemvaas je van maken. Zet daartoe de dennen appel met de punt naar boven in een eierdopje of een bakje, dat wat grooter is. Sprenkel er nu net zoo lang frisch water op, tot de schubben er van overloopen. Dan steek je er van boven tot beneden bloemetjes met korte steeltjes in en op den top nog een heel klein bloempje. Besprenkel ten slotte 't aardige bouguetje met fijne waterdruppels. Als je 't dikwijls besprenkelt, kan deze dennenappel bijna een week in de schaduw bloeien. Verwelken er enkele bloempjes, welnu, dan kun je daar frissche voor in de plaats zetten. „Wat zullen de kinderen vandaag eens doen, nu zij niet uit kunnen gaan?" vroeg Moeder zichzelve af. Eindelijk riep zij: „Ans en Ellekel komen jullie eens mee naar de provisiekast en brengt een paar van je pannetjes meel" Daar kwamen de meisjes vlug aange- loopen, ieder met een paar pannetjes in de hand. Moeder gaf haar nu elk een sneedje brood, wat melk, een beetje suiker, een paar amandelen, wat krenten en rozijnen en een grooten appel. De meisjes waren in de wolken en be gonnen dadelijk een lekker maal klaar te maken. Ze waren nog te jong om op vuur te koken, maar zij wisten ook zonder dat wel raad. Eerst maakten zij melksoep. Ans vulde het soepterrientje met melk en roerde er wat suiker door, terwijl Elleke een reep wittebrood met een vruchtenmesje in kleine vierkante stukjes sneed. Die stukjes werden er door geroerd en de soep was klaar. Eventjes proefen zij er van, heel eventjes maar, want de soep moest blijven staan, tot het heele maal gereed was. Nu maakten ze appelmoes met „arme ridders", zooals Moeder dat ook wel eens deed. De appels werden op een rasp fijn gewreven en het moes deden ze in een schaaltje. Elleke streek het met een vork glad en nu gingen ze samen aan het versie ren. Inv het midden stak Ans een groote amandel en Elleke maakte daaromheen een krans van krenten. Aan weerskanten kwam nog een krans, maar nu van rozijnen en amandelen en den rand, die er nu nog over- bleef, werd aangevuld met fijn-gesnipperds amandelen. 't Was prachtig! En wat smaakte alle* heerlijk 1 Natuurlijk werd Moeder ook uit- genoodigd voor den maaltijd. Wat een flink pakket brieven! kijk maar eens hoeveel namen er nu weer staan bij de goede oplossingen. Zóóvelen, die ik miste in de vacantie (dat begrijp ik best en ik neem bet nooit kwalijk) zijn nu weer terug gekomen. Nu ik ben ook teruggekomen uit Zeeland en nu ik zie dat allen weer terug zijn, zal ik ook spoedig prijsraadsels geven, nu deize week nog niet, nu zijn jullie pas weer naar school en aan het werk en het is deze week nog weer een feestdag 31 Augustus. Ik hoop dat allen op dien feest dag van den verjaardag van onze geliefde Koningin veel plezier zullen hebben gehad. En nu begin ik maar gauw aan de aparte antwoorden, want het zijn er zóóvele deze keer. Steef Elepke, het spijt mij wel voor je, maar alle drie raadsels die je mij stuurde* hebben er al eens ingestaan sinds ik raad seltante ben. Kees Boetr dat dacht ik wel dat je nu wel weer zou gaan meedoen. O, verbeeldt je dat die eöheeve toren eens omviel, dat zou heel erg zijn. Het is maar goed dat er nu zoo aan wordt gewerkt.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1927 | | pagina 16