VOOR DE JEUGD LEIDSCH DAGBLAD 68ste Jaargang Vrijdag 2 September 1927 No. 33. •I- ui ui Met z'n Vieren op een Eiland. Van een Duitscher, dio Hollandsch wilde leeren *fr tiigitl|i|lltljgitléi|lltti|i(lli|ilili|il||||i||T> Naar het Engelsch van L. T.MEADE. Beknopt bewerkt door G. E. de Lille Hogerwaard. 7) HOOFDSTUK VIIE De Joke-Baai Ferdinand en Joke liepen nu vlug langs het steile pad naar beneden. Zij waren vol moed. Het ontbijt had hun goed gedaan en Ferdinand voelde zich na zijn lang sLapen .weer zoo ffisch als een hoentje. Het was laag water en de kinderen zagen tot hun groote verlichting, dat zij in de nabijheid van den waterval lang6 het strand konden loopen. Bij iaag water hoefden zij dus niet bang te zijn, dat zij aan de kleine baai en de niet veel grootere hoogvlakte gebonden waren. Toen Ferdinand en Joke voorbij een Scherpen hoek aan eon voorgebergte kwa men, dat de kleine baai gedeeltelijk om sloot, zagen zij vóór zich uitgestrekt een onafzienbaar stuk steile kust, die op ver scheiden plaateen door kleine baaien on derbroken werd. Sommige van die baaien drongen een heel ©tnd hot land binnen. De kmderesn ontdekten al spoedig, dat zij niet lang hun weg lange hot strand ver volgen konden en dat, wilden zij eenig denkbeeld krijgen van de omgeving, waar zij zich bevonden, zij naar boven moesten klauteren. Drt zou geen gemakkelijke taak zijn, want paden waren er met en het gras zag er al heel glad en glibberig uit, hetgeen het bij de eerste de beste kennismaking dan ook bleek te zijn. ,Het eenige wat ons op het oogenblik te doon staat," zei Ferdinand, terwijl hij en Joke op een scherpe rotspunt stonden, van waar zij in de verte de kleine baai zagen, waar zij aan land gestapt waren, ,,het eenige wat ons op het oogenblik te doen staat-, is een grot te vinden. Zie je die baai recht voor je uit, Joke Kijk eens, hoe diep die onder de hooge, donkere rotsen door loopt. Stellig zullen er grotten onder die rotsen zijn. Kom maar mee^ Joke: ik heb een gevoel, dat wij onze slaapkamer ach ter die baai zullen vinden De baai in kwestie bleek veel verder weg t? zijn dan de kinderen berekend hadden. Zij moesten voor het grootste gedeelte over ruwe steeneai loopen en ontdekten met afschuw, dat zelfs hier de landkrabben Sporen achtergelaten hadden. Toen zij ein delijk voorbij de steenen waren, moesten zij over glibberige, steile rotsen klimmen, waarbij zij héci wat schrammen en builen opliepen. Maar eindelijk bereikten zij toch de baai. Met een zucht van verlichting ble ven zij stilstaan. Gefeliciteerd, Joke!" riep Ferdinand uit. „Ik geloof werkelijk, dat geon mem- schelijke voeten vóór die onze dezen boctem ooit betreden hebben. Deze baai noem ik naar jou: zij zal in het vervolg in alle aardrijkskunde boeken vermeld staan als: »,de Joke-Baai." ,,We moeten ons eiland ook een naam geven, maar dat is van later zorg," zei Joke. „Laten wij nu eens eens onze baai nauwkeurig onderzoeken. Wat is zij mooi en diep! En wat 'n prachtige schaduwen werpen de rotsen over gindechen hoek! o, en wat 'n mooie schelpen!" Ook Ferdinand was opgetogen over het 6choone gezicht. Na een poosje zei hij ,,En nu moeten we nog een grot zoeken, want we moeten zoo vlug qiogelijk naar de anderen terug. Ze zullen al met ongeduld op ons wachten." De beide kinderen begonnen nu de Joke- Baai nauwkeurig te onderzoeken, die vergeleken bij de baai, waar zij geland waren veel voordeelen bezat. En daart-oe behoorden in de eerste plaats, zooals Fer dinand gehoopt had. grotten, welke zich zoowel aan den onder- als aan den boven kant der rotsen bevonden. De laatste lagen hooger dan het water ooit kwam en waren hoewel wat moeilijker te bereiken dus veiliger. Ferdinand slaagde er in naar één dier grotten te klauteren en streek een paar lucifers af om haar te verkennen. De grot zag er zóó regelmatig uit, dat men meenen zou, dat zij door menschenhanden gemaakt was. Ferdinand slaakte een kreet van vreug de, toen hij in dit grappige, kleine kamer tje stond. Hij stak zijn hoofd uit de opel ning en riep tegen Joke, die beneden stond „We hebben een slaapkamer, Joke, en ik daag alle dwergen zooals de kleintjes de landkrabben noemen uit, hier binnen te dringen. Wij zullen nu zoo vlug als we kunnen terugloopen om Tony en Elly te halen, want we moeten onze weinige bezit, tingen een heel eind dragen en hoewel het nog vroeg is, hebben wij onzen tijd toch hoog noodig." „Buiten één ding kunnen we niet," zei Joke, „en dat is fioht om de grot te ver kennen en haar behoorlijk schoon te ma ken. Ik geloof, dat ik nog liever onder don blooten hemel sliep, dan dat ik in die grot ging liggen met de gedachte, dat er mis schien een „dwerg" in één der hoeken op mij zat te loeren. Maar hoe komen we aan een kandelaar om eiken avond onze slaap kamer nauwkeurig te onderzoeken V' FVrdinand vroeg nu aan zijn zusje - „Heb je vanmorgen mijn timmerkist opengemaakt en dien inhoud nagezien, Joke 1" „Nee, natuurlijk niet, Fer. Ik had het voel fce druk." ,,Dan heb ik een leuke verrassing voor je. In een hoekje er van heb ik een groot stuk waskaars weggestopt. Vader gaf het mij eens en ik nam het mee, weinig ver moedend dat het ons zóó goed te pas zou komen „MaaT wat kunnen we gebruiken als een deur voor ons huis V' vroeg Joke nu. „O, dat is heel eenvoudig: ik zal een houten deur maken. Maar vannacht zullen wij ons moeten behelpen met de oude olie- jas van den armen Jlm. Kom dus nu maar mee, Joke; ik ben bang, dat de vloed- op komt en ons den weg om het voorgebergte afsnijdt Terwijl zij met haar broertje terugliep, vroeg Joke plotseling: ,,Fer, geloof je vast, dat wij op een eiland geland zijn „Ja zeker, geloof ik dat." „Op een verlaten eiland V' „Het ziet er toch zeker wel verlateii uit tl" „En denk je, dat we hier eenigen tijd moeten blijven „Ja." De stem van Ferdinand klonk zacht en ernstig. Zijn donkere oogen keken in die van zijn zusje. „Ben je bang, Per?" vroeg het meisje weer. „Nu niet meer wel vóór ik ging zwem men om de omgeving te verkennen. Ik heb een gevoel, alsof God mij vergeven heeft, dat ik jullie aan boord van de „Zee meeuw" meenam. Bang ben ik nu niet meer. Joke zweeg een oogenblik na dez» woor den van haar broertje. Zij waardeerde zijn openhartigheid, want hij was een gesloten jongen en zij begreep zijn natuur genoeg om te weten, dat zij hem de meeste sym pathie bewees door te zwijgen. „Fer," zei zij na een poosje, „zoodrai Vader terugkomt, zal hij ons zoeken." „Ja Joke." „We moeten probeeren signalen td plaatsen." „Ja: daarover heb ik ook al gedacht.- Maar laten we nu voortmaken. De vloed komt op en ik ben bang, dat we onze eerste baai niet meer kunnen bereiken." De kinderen begonnen nu hard te loo pen. Zij waren geen oogenblik te vroeg: tien minuten later zou het pad langs het' voorgebergte, dat naar de kleine baai voerde, welke Ferdinand de Halve-Maan- Baai genoemd had, onbegaanbaar zijn ge weest. Opgewekt liepen zij nu naar do plek, waar zij de anderen hadden achter gelaten. Daar bleven zij echter plotseling vol verbazhng stilstaan. Elly zat bij do aschi van het vuur, dat geheel uitgegaan was. Zij hief een bleek, ontsteld en betraand gezichtje op, toen de andeTen naderbij kwamen. „Tony en Quick zijn allebei wegwaS alles wat zij zeggen kon. (Wordt vervolgd). Tegenwoordig hebben we in ons land heel veel Duitsche dienstmeisjes, die, als ze eT eenge maanden zijn, Hollandsch willen spreken, doch er dan niet veel van terecht brengen. Nu was er ook zoo'n meisje, dat in één der provinciesteden bij een slager diend\ Ilel was een flink, aardig kind, dat keurig werkte, kookte en waschte, kortom een meisje, dat niet lui was. Op een dag, toen de jongste knecht vad den slager hem den dienst had opgezegd, begon het Duitsche meisje er over te spre* ken, dat zij een broertje had, dat al vijftien jaar oud en heel flink en handig was. en dat zoo graag naar Holland wilde komen, en of de baas hem niet als jongste knecht gebruiken kon. Nu, het meisje was flink, dus zou de jongen ook wel flink zijn, dacht de slager, en zoo liet hij Eric, zoo heette de jongen, naar Holland komen. H Was werkelijk een handig kereltje, docfi

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1927 | | pagina 15