HEBT II HL EEN KRUIKJE KAAGWATER HARTEVELT IN HUIS?! N.V. Distilleerderij „De Fransche Kroon", voorh. HARTEVELT Zn, - LEIDEN - Anno 1760. Fa. Joh. Knegtel- Noordeinde 27. Soirée Intime. Drie dagen Pension, KAMER 1e Fransche Dameskapschool, Breestraat 67 Nette Loopjongen lets oyer Duitsche en Amarik. Film. LAND- EN TUINBOUW. Verkrijgbaar in l/l en 1/2 Literkruiken. 2451 Gemeubileerde Spraaklessen - Liplezen Paviljoen Groot Badhotel, 's Hertogenbosch De Prov. Noordbrabantsche e n 's Hertogenbossche Courant- Uitgevers J. J. ARKESTFYN Zn. cadeau, afkomstig van het comité, boden verschillende particulieren eigen ge schenken aan. Zoo ontving de pastoor een geschilderd portret van zichzelf en zijn moeder, kostbare kerksieraden, prachtig tafelzilver, prachtige fruitmanden en een groote collectie bloemstukken. Uit dankbaarheid ontving elk gezin een portret van den pastoor en heden was het feest in De Zilk voor de kinderen, die in het patronaatsgebouw onthaald werden. SASSENHEIM. Een eigen hloemententoonstellings^ehonw. In het Weekblad der Alg. Ver. voor Bloembollencultuur treffen wij het volgende artikeltje aan: In de laatste winters is meermalen door Sassenheimers verzekerd, dat men van plan wa9 voor de plaatselijke tentoonstellingen van gebroeide en afgesneden bolbloemen, een eigen en voor tentoonstellingen geschikt gebouwtje te bouwen. Het is er nu werkelijk van gekomen De bekende tentoonstellings commissie uil de afdeeling Sassenheim deelt ons mede, dat het gebouw zijn voltooiing nadert. Het wordt geplaatst langs den straatweg op het terrein van de firma wed. L. Rotteveel en wordt uitgevoerd naar plan nen van den architect J. P. Oudshoorn te Sassenheim. De aannemer is de firma Ende en Verheul te Waddingsveen. Het gebouw is 25 Meter lang en 8 Meter breed en krijgt een glazen kap, dus het voor dergelijke doeleinden onontbeerlijke boven licht. De commissie heeft het plan er een soort „pleisterplaats" van te maken gedurende het geheele broei- en bloeiseizoen. Vanaf 1 Januari zal ieder vakgenoot daar kunnen brengen en tentoonstellen al hetgeen hij aan de vakgenooten kan laten zien. Boven dien zullen in Februari en Maart er de be kende Sassenheimsche tentoonstellingen plaats vinden. Wij voldoen gaarne aan het ons gedaan verzoek om de vakgenooten reeds nu op te wekken om de bollen te reserveeren, die men in den a.s. winter in het Sassenheim sche permanente tentoonstellingsgebouwtje in gebroeiden staat wil exposeeren. VOORHOUT. Door de goede zorgen van ons ge meentebestuur, dat steeds haar volle aan dacht aan de wegen wijdt, is thans ook de speelplaats der R.-K. meisjesschool gebilu- meerd. Een verbetering, die zeer is toe te juichen. Naar wij uit goede bron vernemen, is door Z. D. H. den Bisschop van Haarlem tot kapelaan bij de St Bartholomeuskerk alhier benoemd de heer N. Th. J. Greite- mann. I. Voor het menschenleven van onze dagen heeft de film groote beteekenis gekregen. Is het niet teekenend, dat de groote Deutsche Theater-Ausstellung in Maagdenburg een ruime zaal aan de film wijdt, waar zelfs de draak uit de Nibelungenfilm in optima forma en in hoogst eigen „persoon" te kijk staat? Ik voor mij heb het ook iets betee- kenends gevonden, dat, terwijl ik mij in de allereerste plaats auteur over tooneel weet en gevoel, er voor een reeks opstellen ov»r een filmonderwerp aanmerkelijk meer be langstelling bleek, zoodat ik met drie arti kelen over „Duitsche en Amerikaansche film" mijn lezers hoop bezig te houden. Inderdaad: terwijl vaak schouwburggezel schappen in ons land (daarbuiten ook wel, maar lang niet overal zóó erg als ten onzent) een zorgvol en kommerlijk bestaan rekken, zitten bioscooptheaters alle avon den, ook in de zomerwarmte, gevuld. Ter wijl schouwburgen enorme tekorten boeken en met groote verliezen werken, keeren filmondernemingen dividenden uit (zelfs keert de beroemde Berlijnsche „Ufa", die door de kosten der „Metropolis" aan den rand van den economischen afgrond stond, dezen zomer weer 10 pet. uitl). En waar groote tooneelspelers vaak a,rm en vergeten sterven en leven, worden filmacteurs rijk als industriekoningenI De groote macht van de film, het succes, de overal geaccepteerde beteekenis er van, zijn een teeken van onzen jachtenden tijd. Immers onze lijd is een tijd van vluchtig leven, van vluchtig genot, van vluchtig ge luk zelfs. In onzen tijd past de snelheid van de bioscoopvertooning, die veel, heel veel geeft in kort bestek, die een overstelpende hoeveelheid van décorwisseling verbindt met een haastige opeenstapeling der meest verscheidene emoties- en een levendige, vaak felle wijze van voorstelling en uitbeel ding. Gunstig voor het succes van de bios coop is ook de eveneens in onzen snel len en oppervlakkigen tijd passende groote gemakkelijkheid van de film vertoo ning: alles wordt kant en klaar voor ons neergezet, mogelijke onduidelijkheden wor den door den tusschengevoegden tekst meer dan voldoende opgehelderd, de beelden en tafereelen zijn in het algemeen direct be grijpelijk, het publiek behoeft zich niet in te spannen, behoeft er zelfs nauwelijks bij te denken, heeft geen fantasie meer noodig. Typeerend is, dat bij sommige belangrijke films die het publiek wèl tot denken, tot het inspannen van den geest of te hulp roepen der fantasie dwingen, b v. „Caligari", „Me tropolis" e. a., het publiek wegloopt of weg blijft, of althans zich ongunstig uitlaat. In de hier genoemde eigenschappen ligt trouwens ook een van de allergrootste be zwaren van de film* de vluchtigheid, de op pervlakkigheid, die oorzaak is. dat zoo wei nig van wat ook de beste films bieden, be zinkt en men tenslotte zoo bedroevend wei nig in zijn binnenste overhoudt van een filmvertooning.. Sterk is, dat zelfs prachtige filmwerken na één of hoogstens twee jaren van het witte doek verdwenen zijn (niet omdat de filmrollen zijn versleten: men kan immers nieuwe maken; maar omdat het „nieuwtje" er af is). Hieruit blijkt, dat ook de beste film allereerst rust op het element sensatie, en dat dit ook de diepst doordachte, nobelst be doelde artistiekst uitgewerkte films in hun innerlijke werking op het publiek steeds sterk zal hinderen. Heel anders 's dan toch de theaterkunst, waar wel de mode-verschijnselen na eenige jaren voorbijgaan, maar waar een groole hoeveelheid werken lange jaren vertoond worden, ja een belangrijk aantal eeuwig heidswaarde bezit: nog kan men Aischylos en Sophocles spelen of een Middeleeuwsch spel als „Mariken van Nieumeghen", nog kan men Shakespeare, Molière, Goethe, Schiller, Calderon, Gozzi, Grillparzer, Oscar Wilde en Kalidasa ten tooneele voeren. Maar wie herinnert zich nog de films, waar in b v. tusschen 1903^en 1918, dus 20 tot 10 jaren geleden, de groote filmgeniale Asta Nielsen haar machtigste prestaties gaf? („Die tolle Grafin", „Die spanische Tan- zerin", „Per aspera ad astra" e.a.). Er is veel geschreven over het verschil tusschen looneelspel en filmspel: wel is de antagonie ncel wat verminderd sedert groote tooneelspelers ook als fimacteurs optreden (Paul Wegener. Margarele Schön, Albert Bassermann, Rudolf Schildkraut, Ilka Grü- ning e. a. en sedert omgekeerd groote film- arlislen definitief of tijdelijk tot het tooneel overgingen. (Asta Nielsen, Lil Dagover). Maar interessant blijft het vraagstuk nog altijd. Men heeft steeds gemeend en meent vaak nog. dat, wijl de filmacteur niet over het woord kan beschikken, zijn (louter mi misch) spel dus moeilijker moet wezen. Maar daar staat tegenover, dat de film zelf voort durend tooneelen van actie, van werkelijk gebeuren moet geven, en dat gesprekken van dieperen inhoud nu eenmaal niet op de film kunnen weergegeven worden, evenmin als philosophische beschouwingen en verstan delijke redeneeringen. Men kan zulke ge sprekken of beschouwingen wel als tus schengevoegden tekst geven, maar dan kan de gelaatsmimiek van den speler er onmo gelijk gelijken tred mee houden. Door dit alles is het filmspel vanzelf meer louter mi misch van opbouw. Moet het althans zijn. Dit zag men aanvankelijk niet in, en ver filmde drama'9 en romans. Deze dwaze me thode heeft trouwens nog niet geheel opge houden, al is men meer en meer tot de me thode gekomen speciale filmwerken te scheppen, die alleen voor de film bestemd zijn. Eigenaardig en onlogisch trouwens wijzend op het feit, dat de film nog lang niet geheel zichzelf is doet hierbij de om standigheid. dat ook het speciale filmwerk het woord nog steeds niet heeft geëlimi neerd: zelfs een „Metropolis"-film, hoezeer den tusschengevoegden tekst tot een mini mum beperkend, kan het woord niet geheel missen. En nu wil men wel door den voor uitgang der techniek trachten te komen tot een film-met-woord. maar het is duidelijk, dat dit weinig zal helpen. Want de film, die uit honderden korte deeltjes beslaat, zal dan toch een zeer sterk verbrokkelden spreek tekst krijgen, terwijl de bewegingssnelheid van een film te groot is voor een normale spreekwijze. Bovendien dunkt mij. dat de film door het toegevoegde woord eigenlijk zijn zuiver bewegings- en mimisch karakter zal verliezen. Wel moet ik er inlusschen op wijzen, dat de film een aantal mimische talenten (zelfs enkele mimische genieën) aan de wereld heeft geopenbaard, wier grootheid op dit ge bied misschien nooit zóó op het tooneel zou gebleken zijn: Asta Nielsen, Henny Porten, Pola Negri, Conrad Veith, Emil Jannings, Lya de Putti, Charlie Chaplin, Douglas Fairbanks, Mary Pickford, Norma Tal- madge e. a. Overigens behalve misschien dan door de enkele kunstenaars, die door de film ont dekt zijn en later ook aan het tooneel schit terden, en behalve zeker door de belang rijke aanwijzingen voor de massaregie, en vooral door het op den voorgrond dringen van het bij het realistisch tooneel verwaar loosde bewegingsprincipe; behalve deze punten heeft de film in het algemeen weinig beteekenis voor de ontwikkeling van het tooneel. En wanneer in toekomst de film blijken zal werkelijk e^nieuwe kunstvorm te zijn (wat than9 nog volstrekt niet vast staat) en dus als zoodanig blijvende waarde te hebben en een nieuwe cultuurfaclor te worden, dan zal hij toch eigen wegen gaan en een eigen terrein hebben, wel naast, maar toch builen het theater. En het too neel, duizenden jaren oud, zoo oud als de menschheid zal zijn weg vinden door alle moeilijkheden heen (ook door de moeilijk heden, die de film bracht) en het zal op dien weg de film niet noodig hebben. Met de vraag naar het blijvende voortbe staan van de film, naar de cullureele be teekenis en de eventueele kunstwaarde, hangt samen de opvatting, die het publiek heeft over de film, d.w.z. of de toeschouwer de film beschouwt als amusement of als cultuurfactor. Misschien is dit niet geheel juist uitgedrukt: want vooreerst denkt de ge middelde toeschouwer daarover hoogstwaar schijnlijk niet na, eD bovendien kan ook amusement cultureel© waarde hebben (van daar het begrip: „amusementskunst"). Beter zouden we dan ook kunnen omschrijven: gaat de bioscoopbezoeker naar de bioscoop om een aangenaam uurtje, een avond van gemakkelijk vermaak, of gaat hij er heen om „iets op te steken", „iets mee te nemen voor zijn leven"? Mij dunkt die vraag is licht te beantwoorden: de films, die opzette lijk gericht zijn op loutering of verheffing, of die den toeschouwer aan het denken wil len brengen, hebben in het algemeen geen succes. „Die Metropolis is zoo'n rare film!" zei een veelvuldig-kinobezoekende dame. Met deze vraag raken wij trouwens aan een kenmerkend onderscheid tusschen Duit sche en Amerikaansche films. De Ameri kaansche film is allereerst op amusement, genoeglijken avond e. d. gericht, de Duitsche film aanvankelijk zonder richting, zuiver spelfilm (l'art pour l'art), o. a. bij Asta Niel sen, heeft meer en meer het bewuste streven naar een hooger plan gekregen, wil ver diepte emotie, loutering, diepere gedachten brengen. Natuurlijk wordt dit meer ideale doel altijd eenigszins gehandicapt door het vluchtige en sensationeel© karakter van de film als zoodanig, maar toch geeft ons een avond aan dit soort filmkunst gewijd wèl groote denkbeelden en sterke ontroering, wel „iets mee naar huis". Vooral wanneer het symbolische doel niet te sterk naar voren is gedrongen. Après tout is het niet billijk meer om to zeggen: de Amerikaansche film richt zich allereerst op amusement. Want, vooral sedert de relaties tusschen Duitsche en Ame rikaansche industrie (ook togen vele be langrijke Duitsche filmregisseurs en film acteurs om den broode of liever om den gelde naar het Amerikaansche filmparadijs Los Angeles), is het streven naar een ideaal ook in de Amerikaansche film doordrongen („De Groote Parade"). En ook het kenmer- kend-Duitsche, het leggen van een levensles in de film, is in de Amerikaansche films van den laatsten tijd zeer toegenomen, b.v. in Amerikaansche Pola-Negri-films als „De halfbloed", „Het verboden paradijs", enz. Overigens slagen de Amerikanen nog niet met groote historiebeelden (men denke aan hun „Tien Geboden"!) en met name o. a. het schitterende recocospel der Duitschers (waaronder „Manon Lescaut" van Lya de Putti grandioos bovenaan staat) kan de Ame rikaan lang niet bereiken. Daarentegen weet vooral Charlie Chaplin wel zeer bijAndere stemmingsfilms te brengen („GoldrusIT"), en neemt ook de goede spelfilm in Amerika steeds toe. Maar het blijft ondanks dit alles waar, dat de overgroote meerderheid der Ameri kaansche films amusemenlswerk is en dat daarentegen de leiders der Duitsche film industrie (vooraan b.v. de onlangs over ledene Paul Davidson) terecht in het voort woekeren van de amusementsfilm een groot gevaar zien. Het verschil tusschen Duitsche en Ame- kaansche films berust echter op de groote verschillen, die er tusschen het wezen en de levensopvattingen van den Duitscher en den Amerikaan bestaan. En hier springt het vol gende dadelijk in het oog: de Amerikaan be schouwt van nature het heele leven uit een zakenstandpunt, alles is hem in de eerste plaats „business", terwijl de Duitscher hoe zeer ook de amerikanisatie van het leven thans in Duitschland moge toenemen, nog altijd in dit opzicht de vertegenwoordiger van het oude Europa is: dat hij idealen heeft. Natuurlijk: er is wederzijdsche uitwisse ling: het proces van materialisatie en me chanisatie in Europa, dat men terecht als veramerikaniseering beschouwt, gaat ge paard met een zekere vereuropeïseering in Amerika: toename van idealisme, van den invloed van het gemoed op het dagelijksch leven, beter begrip van de kunst e. d. Maar duidelijk staat Amerika daarin nog op een voor Europa verouderd standpunt (ik bedoel voor den eenigszins geestelijk ontwikkelden Europeaan): gevoel krijgt er den vorm van sentimentaliteit, kunst heeft er vaak een bombastisch, in elk geval een opgeschroefd karakter, vervalt tot gekunsteldheid, en het schoonheidsideaal is er zoetelijk. Dit laatste spreekt duidelijk uit de Amerikaan sche film-beauties: niets zeggende, onbe- duidend-mooie, zoetelijk-lieve type als Gloria Swanson (ook Mary Pickford is er niet geheel vrij van) of in het mannelijke de volmaakt-gevormde en -verzorgde, elegant- slanke, „mooie" man als Rudolph Valen tino: dat zijn er de vertegenwoordigers der schoonheid. Voor zoover dan ook, toenemend Euro- peesch wordend, de Amerikaan werkelijk idealen krijgt, z\jn het voor ons de lang verouderde, zoet-romantische idealen, de idealen van Biedermeier en vroeg-realisme het erge biervan is alleen, dat door de groote verbreiding der Amerikaansche film3 in Europe deze verouderde idealen weer slag vinden bjj de onontwikkelde massa van ons contiaent. De Duitscher daarentegen, die in het gees telijk leven en vooral in de kunst wel de voornaamste vertegenwoordiger van modern is (naast hem in Rusland in zeer sterke mate aan het opkomen), is dit ook in de film. De Duitscher heeft eerstens een le vensbeschouwing, die op eeuwenoude cul tuur en traditie berust; daardoor heeft voor hem het leven ook heel aDdere dan loutsr- zakeltjke waarden; en bovendien zijn zijn idealen de modern-Europeesche. Amerika doet het nog met de zoetsappige idealen van 1860—1890, maar Duitachland heeft de ex pressionistische van na 1920. Bij den Ame rikaan is de groote filmindustrie meer het resultaat van een techniek, die het amu sement ging dienen en nu Tangzamerhand onder Europeeschen invloed tot dienen der cultuur tracht over te gaan. Bij den Duitscher ontstond de groote film industrie uit artistieke neigingen, die ge bruik maakten van den vooruitgang aer techniek. De samenhang tusschen de groote Duit sche en Amerikaansche filmondernemingen (met name tusschen de „Ufa" te Ueuba- belsberg-Berlijn en de „Paramount" te Hollywood-Los Angelos) heeft de tegen stellingen tusschen beide groote soorten wel verminderd. En hierbij is in het algemeen de Duitsche geest de scheppende, de pro- tieve gebleken, die de Amerikaansche film doordringt en veredelt. Een directe werking van bepaalde personen is wel niet dadelijk te constateeren: een groot regisseur als Lubitsch b.v. heeft in Amerika nog weinig gepresteerd, en van een groote actrice als Pola Negri moet men zelfs zeggen, dat zij in Amerika verzoetelijkt i9. En wat Jan nings en Lya de Putti in Amerika zullen bereiken, moet nog worden afgewacht. Maar in het algemeen is de invloed van den Duitschen geest wel merkbaar. Een film als „De Groote Parade" bewijst, dat de 9feer, waaruit een „Fridericus Rex", „Nï- belungen", „Metropolis" ontstonden ook in Los Angelos komt. Mijn bedoeling intusschen is niet om maar steeds en uitsluitend op de verschil len tusschen Duitsche en Amerikaansche films te wijzen, en de laatste steeds tegen over de eerste te kleineeren. Ik wil in mijn beide volgende opstellen meer ingaan op de eigenschappen van Duitsche en Amerikaan sche films afzonderlijk, spreken over be paalde regisseurs, acteurs, actrices en ook over bepaalde filmwerken. WIJNAND FRANS. PLUIMVEE. Ervaringen met kloeken. De eigenschap van een goede broedster te zijn is individueel, hoewd het ras en soms ook de leeftijd eenig gewicht in de schaal leggen. Zoo zijn, als bekend is. de zware en de middel rassen, be'nevens haast alle krielen geschikt voor het uitbroeden en later voor het leiden der kuikens. Het eerc-diploma voor broeden zou mis schien in de allereerste plaal9 aan de Zitfe- hoentjes uitgereikt moeten worden, omdat deze diertjes niet alleen klein en licht zijn, maar hun veeren zoo pluimig, dat er 9tc-'eds een massa warme lucht tusschen hangt, waardoor de verwarming en de ventilatie der eieren beide gebaat zijn. Men heeft daar om zelfs kruisingen ondernomen van an-< dere krielen of kleinraskippen met Zijde hoen, omdat men ondervonden heeft dat zelfs de kostbaarste eieren van fazanten, patrijzen, siereendjes enz. aan zulke diertjes met vertrouwen gegeven kunnen worden. In de eerste plaal9 gaat er niets boven een kloek van eigen kippen, omdat deze aan de plaatselijke omstandigheden, aan den persoon en de behandeling van haar eigen verzorger zich volkomen aanpast. Hoe geheel anders is het met een geleende, ge huurde of pas aangekochte kloek, die boven dien in vele' gevallen zoo onpraktisch in. ontvangst genomen wordt, dat er heelemaai niets van terecht komt. Bij het transport gaat men soms erg dom te werk. Ik heb wel gezien dat e'en kloek onverhoeds van haar nest gelicht en maar even onder den arm genomen werd op de fiets! Thuis aangeko men was daar nog heelemaai niets in ge reedheid gebracht om haar te ontvangen. Daarom maar even opgesloten in een brand- stoffenhok. Nu het nest in der haast zooge naamd in orde gemaakt, de eieren erin, de kip uit het hok opgevangen met heel wat luidruchtigheid en moeite. En dan verlangt men dat zoo'n dom-behandeld dier maar heel kalm op de eieren zal gaan zittenI 't Is onbegrijpelijk hoe sommige» menschen zoo naïf kunnen zijn! Vervoert men de broedsche in een broed- hokje, op een paar kunsteieren zittend en heeft men thui9 alles vooraf klaar gezet, dus ook het broedhokje met goed aangelegd nest, dan is het honderd tegen één, dat de kip direct gaat zitten of het binnen een half uur zeker doet. Een broedsche moet zitten; zoolang ze staat in het nest deugt het nog niet. Is men nu overtuigd dat ze' rustig is, dan pas verruilt men de steenen eieren met de ecfite broedeieren en dan is de zaak al een goed eind gewonnen. Bij goede en geregelde behandeling gepaard met uitslui tend voeren van het graan, waaraan ze gewoon was. zal de hen in slaat blijven haar ontlasting op te houden tot men haar op vaste uren van de eieren tilt en buiten brengt. Op die manier houdt men de kloek frisch en rood van kam gedurende het geheele broedproces e*n blijft ze op krachten om haar werk te doen en betrekkelijk weer gauw aan den leg zal gaan. Dan zal ze de eieren ook niet bemorsen. Er zijn voorbeelden dat ee*n kloek, uitggmer- geld door honger en door mijten bovendien, dood op haar nest werd gevonden Daarvoor is dan" de verzorger aansprakelijk, die zijn plichten omtrent het dier niet nakwam en, wat het gekste is, bij slot van rekening nog boos was op het arme dier al9 de oorzaak van zijn tegenslag. Drie Dames Katwijk voor vragen te 6972 in de week van 2127 Aug. Brieven onder No. 440, Bureau Nieuwe Sneeker Cou rant, Sneek. te kuur gevraagd, door student. Brieven Bureau van dit Blad onder No. 5793a. Limonade in verschillende smaken, Grenadine, Ananas, Citroen, Frambozen en Sinaasappel, per flesch 10.85 en f 1.25 met rietjes en één g as gratis. Limonade C.P. per flesch f 1.50. Levering van v. Amstel- en Z. H. B.-Bieren, Cider, Mineraal- en Natunrwater. 6976 $2$- Bestellingen worden thuisbezorgd DAti-, AVOND- EN CLÈBLESSEN. 5868a Spreekuren i 9—12 en na 8 nar 's arond» (behalve Woensdag). gevraagd. Leeftijd 15 jaar, die goed kan fietsen. 6978 Fa J. C. SPAARGAREN VISCHHANDEL HAARLEMMERVAART 22. Fransche Lelie, Prachtw[jn Nieuwe Zoet-Zure Fraüsche WyD p fl.f 1.25.Zeergeschikt voor Bruiloiten H. J de Ru, L. C Affoürtit, C Meyer, N H. Hemmes, W. G. Brand, Hoogewoerd 17 5317 HUIS „DE VLIJT". voor stotteren en doofheid Instituut Amand, No. 52, Pr. Bolwerk, Haarlem. Spreek uur en prosp. gratis met toestel 5786a KATWIJK AAN ZEE - i TELEFOON 111. Zaterdag 20 Augustas a.s. 6981 Kond BuHet Attractie. Entrée fl. is het Hoofdblad van de Pro vincie NOORD BRABANT, wordt daar het meest gelezen, in vele gemeenten schier uit sluitend en versch dageliiks. Voor '8 Hertogenboscb meest afdoende oohticiteit. 'fi HertogPiihnsrh. 3 3—2

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1927 | | pagina 7