VOOR DE JEUGD LEIDSCH DAGBLAD No. 30. Vrijdag 12 Augustus Anno 1927 jIL. Met z'n Vieren op een Eiland. 4) /^öftSv •iii» ii! \Tii?; •••\T',iTi ij xvfzi iiïiiui i i 11 11 ifxS*r^r; S •'•Li i;*'!jL®^#X#JL#Jb#a,#JL#JJ,Jo*J^*JL#JL,uL,#uL*uL#a,,wL--;| 11;«" AAA t t t i t i t t t i t t i lii Naar hel Engelsch van L. T. MEADE. Beknopt bewerkt door C. E. de Lille Hogerwaard. HOOFDSTUK IV. In de Branding. •Joke was een goede zwemster. Zij had altijd in do nabijheid van het water ge woond en reeds als klein meisje kunnen zwemmen en duiken als een eend. Maar het was toch nog heel iets anders, voor plezier in veilig water te zwemmen dan in deze onstuimige golven, waarbij haar leven op het spel stond. Bovendien zou zij, al zwem mende, de kleintjes nog moeten helpen, want al konden die voor hun leeftijd aar dig zwemmen, zij zouden toch met allerlei moeilijkheden te kampen hebben. Zij had echter geen keuze. Zij konden toch niet in de Zeemeeuw" blijven om er een langzamen, maar zekeren hongerdood af te wachten, want al was de picnicmand nog niet heelemaal leeg, laDg zou haar in houd zeker niet meer strekken. Zij moesten dus alle pogingen in het werk stellen om de steile en onherbergzame kust te berei ken. Joke en Ferdinand waren beiden dapper en zagen duidelijk in, dat dit het eenige was, wat hun te doen stond. Zij namen de roeispanen opnieuw ter hand en roeiden heel voorzichtig in hun kleine bootje over het water. Ze durfden de kust nauwelijks te nade ren, want één groote, sterke golf zóu de Zeemeeuw" en ha^r passagiers noodlot tig kunnen zijn. Het liep nu naar den avond en de groot ste hitte was gelukkig voorbij. „We kunnen ons niet dichter bij de kust wagen," zed Ferdinand. „Haal je roeispaan in Joke. Ik wil er de kleintjes mee hel pen. Tony, maak jij onze zonnetent eens los; zij heeft ons goede diensten bewezen en wij zullen haar misschien nog noodig hebben." Tony deed onmiddellijk wat zijn ouder neefje zed. Hij was blij iets te doen te bebben. „En nu moeten wij maar zoo opgewekt mogelijk zijn," ging Ferdinand voort, ,,want opgewektheid helpt ons al een heel eind. Ik ben heelemaal niet bang, Elly, dat ik je niet veilig aan wal kan brengen en dat Joke hierin met Tony niet slagen zal. Maar de grootste moeilijkheid is: hoe krijgen we onze spullen aan land Ik ben er nu nagenoeg zekeT van, dat het een eiland is; nergens zie ik een spoor van eenig levend wezen, en ik denk dus, dat Tony's wensch: op een verlaten eiland aan wal te stappen, vervuld zal worden ,,0, Fer! Ik hoop, dat je gelijk hebt!" riep Elly nu opgetogen uit. ,,lk zou zoo vreeselijk graag voor Bobinson Crusoe wil len spelen." Ferdinand lachte en ging voort: „We hebben daarom mijn timmergereed schap noodig, maar hoe krijgen wij dat over 1 De kleeren, die wij uittrekken, als we gaan zwemmen, kunnen wij in een bun deltje aan de roeispanen vastbinden. Maar wat moeten wij met dat zware ijzeren ge reedschap aanvangen ?En toch zullen wij het hard noodig hebben." ,,En -onze heerlijke vruchten taart!" riep Elly plotseling uit. „We hebben nog een heel stuk en de flesch water en de rest. We hadden er heelemaal niet zoo zuinig op hoeven te zijn. Nu moeten we het toch achterlaten." „Dat is volstrekt naet noodig," zei Fer dinand. „We eten en drinken eerst allee op. Dan wachten we een half uurtje, vóór we gaan zwemmen. Maar ik weet nog steeds niet, hoe wij ons gereedschap aan land kunnen krijgen." „Wat is dat riep Tony plotseling uit, die den bodem der boot onderzocht had en in een hoek een veel gebruikt, maar nog vrij goed stuk wasdoek vond. Het had den vorm van een cape en moest den ouden Salter bij storm en regen tegen de elemen ten beschermd hebben. Ferdinand pakte het met een kreet van blijdschap beet. „Dat is netj wat we noodig hébben I" riep hij uit. „Dit zeil is waterdicht en heel licht. Ik zal er onze mand in wikkelen, dan kan daar het timmergereedschap misschien in. Bravo, Tony, dat jij het gevonden hebt!" „Ik geloof vast, dat de heele zaak zinken zal, Fer," zei Joke. „Ik heb een ander plan. Is dat de baad, die je bedoelt en zijn dat de rotsen Maar je moet me eerst eens vertellen, hoe het met den vloed staat." „De vloed komt op," antwoordde haar broertje, ,,'t Eenige wat we doen kneuen is te zorgen, dat de Zeemilieuw" niet te dicht bij de retsên komt." „En wanneer denk je, dat het hoog water zal zijn vroeg Joke weer. „Dat weet ik niet, maar te oordeelen naar de sporen, die de golven op de rotsen hebben achtergelaten, zou ik zeggen, dat dit misschien nog een uur of anderhalf uur duren kan.' Joke zweeg een oogenblia. „Hoe laat is het nu?" vroeg zij eindelijk. Ferdinand keek op zijn zilveren horloge en zei: „Het is tier. minuten over half zes. Maar waarom wil je dat eigenlijk weten 1" „Wel, alles hangt op het oogenblik van den vloed af, Fer. Ten eersto is het, als wij naar de kust zwemmen, be»tör dat we vloed dan eb hebben." Ferdinand vroeg nu min of meer onge duldig „Wat bedoel je met als wij naar de kust zwemmen? Natuurlijk moeten we zwem men. In de „Zeemeeuw" zouden we op die rotsen in water verongelukken". „Dat is het juist, waarvan ik nog niet zoo heel zekeT ben. Ik weet niet of wij wel het verstandigst doen met de boot ve verlaten, 'k Herinner mij, dat Vader me eens verteld heeft van een heel moeilijke landing met een paar man in een open boot en het schoot mij op eens te binnen, dat onze positie veel op de hunne gelijkt „Wat gebeurde er dan met hen 1" vroeg Ferdinand weer. „Zij wareD bang, dat hun boot tegen de rotsen te pletteT zou slaan en stonde* op het punt haar te verlaten om zwemmende te trachten de kust te bereiken, daar waar een kleine opening tusschen de rotsen was. Maar toen de vloed opkwam, zag alles er zoo geheel anders uit, dat zij het raadzamer vonden in de boot te blijven Zij kwamen dan ook over de lage rotsen, die toen onder waler stonden, heen zonder schipbreuk te lijden. Ik zou daarom zeggen, laten wij wachten, dat het hoog water is We kun-, nen dan altijd nog zien, wat we doen „Ja",zei Ferdinand, „maar je moet niet vergeten, dat wanneer het hoog water is, de golven veel meer kracht hebben dan bij laag water." „Dat weet ik, maar wij hebben den stroom dan in ieder geval mee en niet tegen.. Laten we de boot in de strooming zien te krijgen en dan trachten te landen. Ik weet wel, dat het een waagstuk is, maar we moeten het probeeren. Tn het allerergste geval kunnen jij en ik ons gereed houden elk oogenblik in het wnler te springen en ieder één van de kleintjes op sleeptouw te nemen. Mocht de Zeemeeuw verongeluk ken, dan zijn wij tenminste in de baai, waar het water minder onstuimig is dan hier." Ferdinand zweeg eenige oogenblikkpn. Joke's plan was in ieder geval de moeite - waard om overwogen te worden. „Het is heel gewaagd." zei hij pindeliik, „maar niet meer dan mijn voorstel en ik zou Elly graag een koud bad willen be sparen. Ze heeft zoo'n kleur én haar oogen schitteren zoo. Ze is bepaald koortsig." „0; ze zal weer heelemaal opknappen, als ze maar weer eens wat gegeten en ge dronken heeft," zei Joke, terwijl zij haar nichtje met een bemoedigenden glimlach aankeek. „Laten we maar eerst voor ons „avond eten" gaani zorgen. Elly, maak je onze mand alsjeblieft eens open." „We zullen dus maar wachten op het hooge water", zei Ferdinand. „Ik ben be nieuwd, of die lage rotsen heelemaal onder water verdwijnen zullen Elly was spoedig afgeleid door de toe bereidselen voor den maaltijd. De kinderen zouden dien al heel karig hebben gevonden, als zij behagelijk in hun gezellige huis kamer gezeten hadden. Maar in vergelij-t king met den geringèn voorraad voedsel, welken zij dien geheelen dag hadden ge had. was hij werkelijk overdadig Quick kwam ook op voor zijn aandeel en nadat de arme opvarenden gegeten en ge dronken hadden, voelden zij zich veel op gewekter en hadden zij weer meer hoop op een goeden afloop van het avontuur, waarin zij zich tegen wil en dank gestort hadden. De minuten kropen voerbij, maar tegen half zeven zag Ferdiand, dat het water bij-< na zijn hoogste punt bereikt had. De zon stond reeds laag aan den hemel, en daar de duisternis bijna onmiddellijk na zonsondergang zou invallen, hadden de kinderen ruim een half uur tijd om te lan den. Zeevogels vlogen schreeuwend rond en eenige hunner zaten op de rotsen, waar de kinderen met hun boot tusschendoor moesten. Joke had gelijk met te zepgén, dat zij dit met hoog water beter konden doen. Do lage rotsen waren nu geBeel onder water en daar de Zeemeeuw niet diep ging, dreig-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1927 | | pagina 13