ONRECHTMATIG BEZIT
No. 20652
LEIDSCH DAGBLAD, Woensdag 13 Juli
Tweede Blad Anno 1927
UIT DE RAADZAAL.
BINNENLAND.
RADIO-PROGRAMMA
Gesmette en
roode huid bij
kleine kinderen
PUROL
FEUILLETON.
Een plots afgebroken zitting
De hnurveiordening klaar.
Zoo ooit gold van een raadszitting: „Hoe
warm het was en hoe ver", dan zeker voor
de jongste zitting. De temperatuur was zeer
hoog. Ons potlood „zwom" bijkans in onze
handen. En gestadig kabbelde het debat
over de huurverordening maar verder, na
dat de gemoederen eerst nog wat warm
waren geloopen inzake de principieele
kwestie van het beschikbaar stellen van
een gemeente-terrein voor sportbeoefening
op Zondagmorgen. Bij dit principieele
vraagstuk kon uit den aard der zaak geen
nieuw gezichtspunt worden geopend, 't Gaat
eenmaal over ruim, ruimer, ruimst ten
aanzien van den gezichtskring
Bij het debat over de huurverordening
frappeerde wel het meest, hoe de twee
raadspartijen (voorstanders en niet-voor-
standers van een dusdanige verordening)
over en weer blijkbaar elkaar volledig
wantrouwden. Was dat nu werkelijk nood
zakelijk? Nu de raad eenmaal had besloten
om een plaatselijke verordening te stellen
in de plaats van de 18 Juli vervallende
rijkswetten, ging het toch niet meer om het
principe, alleen om de inrichting der veror
dening en daaraan konden voor- en tegen
standers toch samenwerken zonder bijbe
doelingen? In politicis schijnt zoo iets ech
ter uitgesloten te zijn.
Veel is gepraat over betrekkelijke klei
nigheden als b.v. de definitie van een wo
ning, over den duur der verordening etc.
Ook dat laatste zegt immers niets, daar de
raad toch ten allen tijde de verordening
kan intrekken of verlengen.
Daarnevens kwamen nog eenige andere
belangrijker punten in debat. Bijvoorbeeld
de vraag, of de huurder, die illoyaal op
treedt, ook niet strafbaar behoort te zijn,
waarvoor in wezen alles is te zeggen,
doch dat practisch moeilijk is "toe te
passen, zoodat dit dan ook door den raad
werd geweigerd. Zoo ook de altijd terug-
keerende vraag, of de raad dan wel het
college van B. en W. de commissie van
advies moest bènoemen, al of niet rekening
houdend met gelijkelijke vertegenwoordi
ging daarin van beide groepen (huurders
en verhuurders). Waar beroep mogelijk is
op den raad, werd de voorkeui^gegeven aan
benoeming door B. en W., doch met den
wensch van gelijkelijke vertegenwoordiging.
Het beroep op den raad werd door enkele
leden en niet ten onrechte afgekeurd,
maar practisch lijkt niet anders mogelijk.
Het is een incovenient, dat maar op den
koop toe moet worden genomen.
Tenslotte werd bepaald, dat de verorde
ning direct zal worden afgekondigd. Wat
ook volkomen in de lijn ligt. Willen Ged.
Staten tegen de verordening optreden, dan
moeten zij dat maar doen en wanneer de
burgemeester zich geroepen achten mocht
hen op de verordening te attendeeren, dan
maakt hij slechts gebruik van een hem
toekomend recht. Voor uitstel om Ged. Sta
ten te doen ingrijpen, was voor den raad
toch geen reden.
Ged. Staten zullen ook hier, evenals te
Rotterdam, de verordening wel sclmrsen,
zoodat de beslissing aan de Kroon is, dat
mag men o.i. als zeker aanvaarden.
Daarmee kwam onverwacht het einde
van de zitting, daar een voorstel Huurman
om de verdere agenda aan te houden tot
een volgende, zitting, op 't nippertje aange
nomen werd. Het verzet tegen uitstel kwam
vooral uit den „rooden hoek", waar de heer
Groeneveld klaagde over het langzaam
loopen' der stadsmachine. Of de raad daar
aan zelf geheel onschuldig is....
DE VERHOUDING TUSSSCHEN BELGIË
EN NEDERLAND.
Verklaringen van minister Van-
dervelde De Belgische ge
zindheid onveranderd Beide
landen kunnen elkaar niet voor
bij gaan De activistische
manifestaties zijn van geen be
lang en onverantwoordelijk.
Gistermiddag zijn in de Belgische Kamer
besprekingen gehouden over de begrooting
van Buitenl. Zaken. De minister van Bui
tenlandsche Zaken, Vandervelde gaf een
uiteenzetting van de politiek der regeering
en van zijn denkbeelden over de verhouding
tusschen Nederland en België.
VANDERVELDE.
De minister zeide o.m.t
Mét de Commissie voor Buitenland9dhe
Zaken betreur ik ten zeerste, dat de verwer
ping van het ontwerpverdrag van 3 April
1925 door de Sta ten-Generaal, de pogingen,
welke de regeeringen van den Haag en
Brussel sedert jaren hebben aangewend, om
het voor-oorlogsche regiem te liquideeren en
aan de betrekkingen tussdhen de twee buur
staten een soliden grondslag te geven, heeft
doen mislukken.
De verklaringen, welke de nieuwe minis
ter van Buitenlandsche Zaken in Nederland
onlangs heeft afgelegd, laten edhter ruimte
voor de verwadhting, dat alle mogelijkheden
om tot overeenstemming te* geraken, nog
niet zijn uitgeput. Ik ben het geheel en al
met minister Jhr. Beelaerts van Blokland
eens. als hij bevestigt, dat beide landen el
kaar niet voorbij kunnen gaan, dat het niet
'alleen een wederzijdsch, doch ook een Euro-
peesch belang is, dat zij in goede verstand
houding leven en als goede buren zich met
elkander verstaan.
Aan den anderen kant houd ik mij aan
deze belangrijke verklaring, dat Nederland
niet zal weigeiren in beginsel tegemoet te
komen aan de Belgische verlangens op eco
nomisch gebied, verlangens, die voortkomen
uit de aardrijkskundige positie van België
ten opzichte van Nederland. Die! aardrijks
kundige ligging zou alleen al voldoende zijn,
bm de daadwerkelijke aanspraken van Bel-
gie ten opzichte van de maritjelme verbin
dingswegen te rechtvaardigen. Dergelijke
overwegingen hebben de conferentie van
Londen tot leidraad gediend bij de bestu
deering van dit vraagstuk, n.l. om aan
België goede verbinding met het buitenland
te verzekeren en het vrije toegangswegen
naar de zee en «den Rijn te verschaffen. Zij
heeft er dan ook bij het Verdrag van 1839
voor gezorgd, de verplichtingen, die in dit
opzicht op Nederland rusten, vast tel stellen.
Maar sommige verlangens, welke in het
verdrag neergelegd zijn, hebben discussie
uitgelokt en meeningsverschil doch ont
staan.
De groote ontwikkeling van het verkeer
eischt echter gebiedend herhaling dezer
oneenigheia te voorkomen, ten einde in de
toekomst de goede verhouding tusschen beide
landen te verzekeren. De algemeene verkla
ringen van den Minister van Buitenlandsche
Zaken in Nederland, staan ons niet toe een
oordeel uit te spreken over de kwestie of
hjj de oplossing van deze groote problemen
in hetzelfde licht riet als wjj_
Maar indien men in Holland ten aanzien
van de twee voornaamste punten: toegang
tot de zee en toegang tot den Rijn, ge
neigd is rekening te houden met de be
langen, die niet alleen die van België zqn,
zullen de minder belangrijke vraagstukken
gemakkelijk worden opgelost en zal Ne
derland ons evenzeer bereid vinden om in
een geest van vriendschappelijke samenwer
king, rekening te houden met zgn wettige
aanspraken.
Om een juist oordeel te vellen over 'de
gezindheid van België ten opzichte van
Nederland, zouden onze buren goed doen
even weinig waarde te hechten aan de
activistische manifestaties als aan de roerige
uitingen van tegengestelde minderheden, die
van geen belang en onverantwoordelijk zijn.
Het is waar, dat de openbare meening
in België, bij het vernemen van de ver
werping van het verdrag, algemeen pqnlijk
getroffen was, maar onze gezindheid ten
opzichte van Nederland is tot nu toe de
zelfde gebleven.
Overtuigd van de rechtvaardigheid van
zjjn zaak, heeft het Belgische volk beslo
ten verwezenlijking te verkrijgen van zijn ge-,
wettigde en onafwijsbare aanspraken, terwijl
het in zijn betrekkingen tot ztjn Noordelijke
buren zal voortgaan met zich te houden
aan de edele gedachte, die de Nederlandsche
afgevaardigde jhr. Van Swinderen op de
Parjjsche conferentie reeds heeft geuit, n.l.
om van beide volken meer en meer te
maken „understandig souls", rielen, die elk
ander begrijpen en die door een goede
verhouding en vruchtbare samenwerking
hebben bijgedragen aan de versterking van
den vrede.
Bij het op 's ministers rede volgende
debat merkte de heer Herman Vos, afge-
gevaardigde van de Frontpartij, op, dat de
verwerping van het verdrag blikbaar uit
gelokt zou zgn door het feit, dat de Bel
gische, regeering nimmer de politieke actie,
welke zich na den wapenstilstand in België
heeft ontwikkeld en die annexatie van grond
gebied beoogde, categorisch heeft ver
loochend. Spr. maakte met afkeuring melding
van de annexionstiisohe propaganda, die in
Nederlandsch Limburg wordt gedreven.
Z. i. opent de verwerping van het ver
drag de mogelijkheid op nieuwe onderhan
delingen met Nederland, thans op betere
grondslagen.
Minister Vandervelde antwoordde o. m.,
dat, indien vijandige manifestaties van eenig
belang tegen Nederland zouden zijn voor
gekomen, de Belgische regeermg zeker
energieke maatregelen zou hebben genomen
om deze te onderdrukken.
De minister besloot met te zeggen, dat
een verdrag niet moet geïnspireerd zijn
door eenige politieke bijgedachte. Neder
land moet echter begrijpen, herhaalde spr.,
het voor België een levensnoodzakelijkheid
is, uitwegen te bezitten naar de zee en naar
den Rgn. De reserve-clausules van een ver
drag kunnen twee landen niet beletten hand
aan hand te gaan.
HET ZEVENDE LEERJAAR.
Memorie v. Antwoord aan de Eerste Kamer.
In zijn M. van A. aan de Eerste Kamer
oveT het wetsontwerp tot wijziging van de
artikelen 56, 07 en 203 der L.O.-wet 1920
(zevende leerjaar) zet de minister van On
derwijs uiteen, dat voor het misnoegen,
waaraan door eenige leden uiting is gege
ven, dat wederom wijziging van de L.O.-wet
1920 voorgesteld werd, geen voldoende re
den bestaat. De minister acht het niet
juist een voorstel, dat ten doel heeft meer
dan. tot dusver wachtgelders weer in dienet
te stellen, bij de maatregelen in te deelen,
welke zeer nadeehg zouden zijn voor ons
volksonderwijs e>n evenmin kan hij de juist
heid inzien van de opvatting, dat dit voor
stel achterwege had moeten blijven, omdat
er bezuiniging in steekt. Wanneer een ge
paste bezuiniging op de uitgaven voor het
onderwijs mogelijk is, mag zij, naar de
RECLAME.
5618
Met voldoening ziet de huis
vrouw terug op het resultaat van
den RJnso waschdag. Gewasschen
en gestreken gaarl de stapeltjes
linnengoed In de kast. Keurig hei
der en frisch is alles geworden
in een minimum van tijd. Volg ook
de Rinso waschmethode i Koop
nog heden een pakl
EEN PRODUCT DER
sunuoht zeep fabrieken
rji2-2j
minister meent, ndet achterwege worden
gelaten. Het in dat v&Tband tegenover el
kaar stellen van die uitga/ven voor het on
derwijs en die voor de weermacht kan hij
niet aanvaarden.
Het is betoogt de minister verder
thans niet de geschikte tijd om ingrijpen
de wijzigingen op het gebied van het lagetr-
onderwijs te gaan voorstellen. Voordat dit
met kans op succes geschieden kan, moe
ten de denkbeelden dienaan ga an do meer
bezonken zijn. Het zou nu tot niets anders
leiden, dan dat voor de hand liggende ver
beteringen. op de lange baan werden ge
schoven. De minister waarschuwt voorts
tegen een overdreven voorstelling van de
lasten, die dit wetsontwerp op de gemeen
ten zou leggen.
Dat er aanleiding zou bestaan om invoe
ring van het zevende leerjaar te doen. sa
menvallen met een herziening van. de rege
ling der financieele verhouding' tusschen
het Rijk en de gemeenten, kan de minister
niet inzien. Aangaande de herplaatsing
van wachtgelders merkt de minister o.a.
nog op, dat het stellen van een leeftijds
grens altijd min of meer willekeurig is.
Had de regeering de grens van 55 jaar voor
gesteld, dan zou er allicht voor gepleit
zijn, om die tot 50 jaar te verlagen. Het
komt den minister voor, dat de leeftijd
van 55 tot 60 jaar op ziohzelf geen reden
behoeft te zijn, om daaraan bij voorbaat
een algemeen werkende vrijstelling te ver
binden. Het is den minister voorts niet
duidelijk, dat het noodig zal zijn om van
zijnentwege faciliteiten te verleen en bij de
uitvoering der wet, in verband mét haar
vrij spoedige inwerkingtreding. Blijkt ech
ter die noodzakelijkheid, dan zal hij zijn
medewerking zeker niet onthouden,
OEFENINGSESKADER NAAR HET
BUITENLAND.
Gistermorgen vertrok van Helder naar de
Oostzee met bestemming voor Riga#en Ko
penhagen een eskader, bestaande uit de
„Hertog Hendrik", de Z-booten 5, 6, 7 en 8
en de O-booten 10 en 11. Het eskader staat
onder bevel van schout-bij-nacht Quant
De terugkomst is bepaald op 8 Aug. a.s.
NED. GRAFISCHE BOND.
In de gisteren te Den Haag voortgezette
vergadering zijn de aftredende hoofdbe
stuursleden, de heeren W. H. Mensink te
Utrecht en L. Vermeulen, herkozen en is
het hoofdbestuur machtiging verleend om
trent een eventueele collectieve arbeids
overeenkomst.
Het voor9tel-Deventer, betreffende de
C. A. O. is na bespreking voor kennisgo*
ving aangenomen.
Hierna kwam aan de orde de bespreking
omtrent het ontwerp-typografen-pensioen-i
fonds, dat in beginsel werd aangenomen.
Aangedrongen werd dat bij eventueele
totstandkoming van het fonds dit in Januari
1928 zal geschieden.
Als plaats voor de volgende vergadering
werd Utrecht gekozen.
BOND VOOR STAATSPENSIONNEERING.
Te 's-Gravenhage vergaderde de Bond
voor Staatspensionneering gisteren onder
voorzitterschap van jhr. De Muralt. In be*
handeling kwam een voorstel van 't hoofd-:
bestuur om stappen te doen tot verkrijging
van een drietal aan hooge eischen beant*
woordende bondsliederen.
Het voorstel werd zonder hoofdelijke
stemming aangenomen. Voorts werd o.a.
goedgekeurd een voorstel Alkmaar, waarbij
verzocht wordt, dat het hoofdbestuur zooi
veel mogelijk gebruik zal maken van de
radio, ter verspreiding van de beginselen
van den bond. Voorts is besloten een cora-i
missie te benoemen, om te onderzoeken, op
welke wijze de sociale wetgeving zou kun*
nen worden vereenvoudigd.
In de plaats van de aftredende hoofdbe*
stuursleden de heeren S. Lezer, H. Limpers
en J. de Ruiter, die niet herkiesbaar waren,
werden gekozen de heeren A. de Boer te
St. Anna-Parochie, U. G. Dorhout te Hoorn
en C. v. d. Velden te Rotterdam. Een voor*
8tel-Amsterdam, om pogingen te doen, vak*
vereenigingen en andere bonden te bewe*
gen, als collectieve leden toe te treden,>zal
door het hoofdbestuur in studie worden ge*
nomen.
Te Berkel-en-Rodenrijs heeft hef lossé
personeel, werkzaam aan de Ned, Spoor*
wegen, het werk gestaakt.
VOOR DONDERDAG 14 JVLL
Hilversum (1050 M.). 12 u.: Politieker.
12352 uur: Lunchmuiiek door het
trio. D. Groeneveld, viool; A. v. Leeuwen,
cello; P. Jochemse, piano. 8.304.30:
Uurtje voor wees- en ziekenhuizen. 5.30
7.15: Concert door het A. N. R. 0.-orkeat.
Mevr. Sophie BothHaas, zang. Werken
van Verdi en Puccini. Egbert Veen, piano,
7.15—7.45: Lezing vanwege het Onder»
RECLAME.
verzacht en geneest men met
Naar 't Engelsch van DOROTHEA GERARD.,
Door Mr. G. KELLER.
Eerste deel. 18&11863.
16)
„Ik vind enkele dier portretten aeer
mooi en ik kon die theaterwolven en die
kinderlijk welgedane moeders evenmin
uitstaan als die pilaren en palmboomen,
die aan beschilderd blik deden denken.
Daarginds naast het raam hangt Stanislas
Swigello, de man, die naar Siberië werd
verbannen en die daarvan terugkeerde,
zooals u zoo vriendelijk was voor mij na
te speuren."
„O ja, de laatste der Swigello'sl"
Een oogenblik stond Katya op het punt
hem mede te deelen. dat het niet de laatste
der Swigello's was, dat zij zelve heel wat
meer had ontdekt, dan hij voor haar had
kunnen uitvisschen, maar zij hield zich in.
Zij had te veel hekel aan den man om hem
deelgenoot van baar ontdekkingen te
maken.
^Het moet een wonderbaarlijk- knappe
man geweest zijn, vindt u niet? zeide zij
in plaats daarvan, naar het portret kijkende.
„Wonderbaarlijk!" verklaarde Klobinski,
doch hij keek niet naar het portret bij die
woorden, doch naar Katya s profiel en den
fijnen omtrek van het oor. dat onder het
zijdeachtig haar uitkwam, en zijn kleine
donkere oogen gloeiden als kooltjes vuur
daarbij.
„Lieve kind," zeide Malania tot Katya,
nadat de bezoeker wa9 vertrokken, „die
man is veel verliefder dan je vermoedt.
Een dezer dagen komt hij met zijn liefdes
verklaring voor den dag, en als je hem de
deur wijst, wat zal hij doen? Het is niet
wenschelijk een vijand bij de politie te
hebben."
„Malligheid, matoushka!" antwoordde
Katya lachend. „Ik geef toe, dat het een
brutaal heer is, maar toch niet brutaal
genoeg voor zoo iets. U vergeet zeker, dat
ik een goede partij ben, en hij op stuk van
zaken niet meer dan een ambtenaartje. Hij
kan onmogelijk eenige hoop koesteren. En
zelfs als vijand kan hij niet gevaarlijk
zijn.met zoo'n lach! Hij kan ons zeker
nu en dan van nut zijn en blijkbaar is hij
verliefd, maar ik geloof niet, dat zijn ver
liefdheid hem tot dwaasheden zal brengen.
Malania zuchte eens diep, zij was niet
bevredigd. Zij was niet schrander, maar
zij koesterde het instinctmatige wantrouwen
van eeta beschroomd mensch. Bovendien
had zij den steelschen vurigen blik van
Klobinski opgemerkt, welke Katya niet had
gezien en iets, dat meer van instinct dan
van verstand had, zei haar, dat een man,
met een dergelijk gevoel vervuld, gevaarlijk
zou kunnen worden als hij gedwarsboomd
werd. Dergelijken kijk op den toestand heb
ben niet altijd de scherpzinnigsten en vindt
soms een blinde kip niet 9oms een graantje?
HOOFDSTUK V.
Wat de winter bracht.
„Wat! De post al? Nog nadere telegram
men?" vroeg Malania aan Katya, toen deze
met een bundeltje couranten de kamer bin
nenkwam. Je komt me zeker vertellen, dat
het heelemaal een vergissing is, dat Port
Arthur zou zijn gevallen? Dat zijn weer die
socialisten!"
„Het spijt mij, dat het de Japanners zijn
en niet de socialisten, matoushka.. Hier
vindt u alle bijzonderheden omtrent de over
gave als u er belang in stelt."
„Belang in stelt? Natuurlijk nietl Wie
stelt belang in een bundel leugens? Van
wien komt die brief?"
„Van Fedor Gregorow".
Malania, die zich naar gewoonte aan jam
te goed deed, ving ter sluiks een grappig
lachje om Katya's lippen op.
„Staat er wat belangrijks in?'
„Ja, een allerdolst voorstel".
Fedor Gregorow was Katya's voogd, een
gepensionneerd generaal te Moskou woon
achtig, dien zij slechts éénmaal, na den dood
haars vaders, had gezien. Door jicht ge
plaagd en tamelijk lui van aard had de ge
neraal zich zelden om zijn pupil bekom
merd. Het thans door hem overgebriefde
voorstel, door Katya allerdolst geheeten, be
wees intusschen, dat hij zijn plichten niet
geheel vergat. Hij deed daarin een huwe
lijksplan in optima forma aan de hand,
de voorgestelde echtgenoot was de drager
van een adelllijken titel en eigenaar van
een landgoed, dat niet veel kleiner dan
Lubynia was. Gegeven twee jonge lie
den, ieder rijker dan noodig is om te
kunnen leven, kon men dan beter plan
bedenken, dan dat zij hun lot aan elkander
paarden ,hun geldzakken bij elkaar voegden
en aldus nog meer rijkdom in één hand
brachten?
„En wat ben je van plan te antwoorden?"
vroeg Malania, nadat Katya haar hoofd
inhoud van Fedor Gregorows brief had me
degedeeld, terwijl zij van verrukking de
handen in haar schoot samenklemde, dat al
wat op huwelijk betrekking had de vroege
re kinderjuffrouw in geestdrift bracht.
„Dat ik nog niet van plan ben te trouwen
en dat indien ik daar wel aan denk, ik
zeker mijn echtgenoot zelve hoop te
kiezen".
„Maar kun je je nu nog een mooier partij
dan deze bedenken?"
„Zeker wel. Maar intusschen, zooals ik
zei, ik ben niet van plan te trouwen".
„Nooit?" vroeg Malania, een weinig ver-
bleekend bij het hooren van zoo'n afschu
welijke verklaring.
„Vermoedelijk nooit, behalve wanneer.."
„Behalve wanneer wat?"
Katya keek naar buiten naar de lang
zaam neerdwarrelende sneeuwvlokken".
„Behalve wanneer iets erg ongerijmds
mocht gebeuren. Als ik ooit trouw, zal het
vermoedelijk niet voor mijn genoegen zijn".
„Maar Kaya, mijn snoesje, wat bedoel
je daarmede?"
Wanhopig als door een panischen schrik
bevangen richtte Malania haar bruine
oogen naar Katya, als vreesde zij voor
haaT verstand.
„Men kan toch wel trouwen om zijn ge
weten gerust te stellen, niet w&ar? Wan
neer men bijvoorbeèld door te trouwen een
onrecht hersteld?"
Maar nu geraakte Malania, die Katya's
gedachten niet kon volgen, dermate over
stuur, dat zij geen woord meer kon uitten,
maar haar geheele houding en gelaatsuit
drukking droegen zulk een vragend karak
ter, dat Katya zich haastte er op te laten
volgen:
„Nu, maakt je maar niet ongerust, ma
toushka' Er bestaat niet de geringste kans,
dat zoo iets gebeurt, vermoed ik.... Ik ge
loot, dat het ophoud met sneeuwen. Als het
weer opklaart, ga ik in den namiddag een
elederit maken."
„Met deze koude?"
„Ja, ik wil van Panna Rudkowska de
laatste berichten omtrent Stasia hooren."
„Altijd die Panna Rudkowska", zeide
Malania zuchtend, dat de Poolsche school*
juffrouw in onbehoorlijke mate beslag legde
op de belangstelling van haar suikerpopje.
„Ik begrijp niet, wat je in dat meisje ziet."
Toen het in den namiddag opgehouden
had te sneeuwen, ging Katya op weg naar
Feliksoto. Stasia was op het gunstig oogen-
blik naar voren gekomen. Men kon het
excentriek, desnoods ongeloofelijk heeten,
dat de belangstelling in de vorderingen van
het dienstmeisje haar geregeld een praatje
deed maken met de schooljuffrouw, maar
voor Katya was dit werkelijk een behoefte
geworden. Panna Rudkowska was de eenige
broze band, die haar aan de Swigello's
bond, haar eenige zwakke bron van inlich
ting.
De inlichtingen waren anders tamelijk
9chaarsch, daar de briefwisseling tusschen
Panna Rudkowska en Kazimira Swigello
ver van druk was. De ontvangst van de
prentbriefkaart was naar behooren bericht
en een paar vragen waren gedaan betref
fende het landgoed, welke vragen op zeer
diplomatieke wijze waren uitgelokt. Het ging
moeilijk verder te gaan, zonder Panna Rud-
kowska's natuurlijk wantrouwen op te wek
ken door haar, zij het ook slechts gedeelte
lijk, een blik te geven op Katya's eigen in
zichten.
{^ordt yeryolgd.)