ONRECHTMATIG BEZIT No. 20652 LEIDSCH DAGBLAD, Woensdag 13 Juli Tweede Blad Anno 1927 UIT DE RAADZAAL. BINNENLAND. RADIO-PROGRAMMA Gesmette en roode huid bij kleine kinderen PUROL FEUILLETON. Een plots afgebroken zitting De hnurveiordening klaar. Zoo ooit gold van een raadszitting: „Hoe warm het was en hoe ver", dan zeker voor de jongste zitting. De temperatuur was zeer hoog. Ons potlood „zwom" bijkans in onze handen. En gestadig kabbelde het debat over de huurverordening maar verder, na dat de gemoederen eerst nog wat warm waren geloopen inzake de principieele kwestie van het beschikbaar stellen van een gemeente-terrein voor sportbeoefening op Zondagmorgen. Bij dit principieele vraagstuk kon uit den aard der zaak geen nieuw gezichtspunt worden geopend, 't Gaat eenmaal over ruim, ruimer, ruimst ten aanzien van den gezichtskring Bij het debat over de huurverordening frappeerde wel het meest, hoe de twee raadspartijen (voorstanders en niet-voor- standers van een dusdanige verordening) over en weer blijkbaar elkaar volledig wantrouwden. Was dat nu werkelijk nood zakelijk? Nu de raad eenmaal had besloten om een plaatselijke verordening te stellen in de plaats van de 18 Juli vervallende rijkswetten, ging het toch niet meer om het principe, alleen om de inrichting der veror dening en daaraan konden voor- en tegen standers toch samenwerken zonder bijbe doelingen? In politicis schijnt zoo iets ech ter uitgesloten te zijn. Veel is gepraat over betrekkelijke klei nigheden als b.v. de definitie van een wo ning, over den duur der verordening etc. Ook dat laatste zegt immers niets, daar de raad toch ten allen tijde de verordening kan intrekken of verlengen. Daarnevens kwamen nog eenige andere belangrijker punten in debat. Bijvoorbeeld de vraag, of de huurder, die illoyaal op treedt, ook niet strafbaar behoort te zijn, waarvoor in wezen alles is te zeggen, doch dat practisch moeilijk is "toe te passen, zoodat dit dan ook door den raad werd geweigerd. Zoo ook de altijd terug- keerende vraag, of de raad dan wel het college van B. en W. de commissie van advies moest bènoemen, al of niet rekening houdend met gelijkelijke vertegenwoordi ging daarin van beide groepen (huurders en verhuurders). Waar beroep mogelijk is op den raad, werd de voorkeui^gegeven aan benoeming door B. en W., doch met den wensch van gelijkelijke vertegenwoordiging. Het beroep op den raad werd door enkele leden en niet ten onrechte afgekeurd, maar practisch lijkt niet anders mogelijk. Het is een incovenient, dat maar op den koop toe moet worden genomen. Tenslotte werd bepaald, dat de verorde ning direct zal worden afgekondigd. Wat ook volkomen in de lijn ligt. Willen Ged. Staten tegen de verordening optreden, dan moeten zij dat maar doen en wanneer de burgemeester zich geroepen achten mocht hen op de verordening te attendeeren, dan maakt hij slechts gebruik van een hem toekomend recht. Voor uitstel om Ged. Sta ten te doen ingrijpen, was voor den raad toch geen reden. Ged. Staten zullen ook hier, evenals te Rotterdam, de verordening wel sclmrsen, zoodat de beslissing aan de Kroon is, dat mag men o.i. als zeker aanvaarden. Daarmee kwam onverwacht het einde van de zitting, daar een voorstel Huurman om de verdere agenda aan te houden tot een volgende, zitting, op 't nippertje aange nomen werd. Het verzet tegen uitstel kwam vooral uit den „rooden hoek", waar de heer Groeneveld klaagde over het langzaam loopen' der stadsmachine. Of de raad daar aan zelf geheel onschuldig is.... DE VERHOUDING TUSSSCHEN BELGIË EN NEDERLAND. Verklaringen van minister Van- dervelde De Belgische ge zindheid onveranderd Beide landen kunnen elkaar niet voor bij gaan De activistische manifestaties zijn van geen be lang en onverantwoordelijk. Gistermiddag zijn in de Belgische Kamer besprekingen gehouden over de begrooting van Buitenl. Zaken. De minister van Bui tenlandsche Zaken, Vandervelde gaf een uiteenzetting van de politiek der regeering en van zijn denkbeelden over de verhouding tusschen Nederland en België. VANDERVELDE. De minister zeide o.m.t Mét de Commissie voor Buitenland9dhe Zaken betreur ik ten zeerste, dat de verwer ping van het ontwerpverdrag van 3 April 1925 door de Sta ten-Generaal, de pogingen, welke de regeeringen van den Haag en Brussel sedert jaren hebben aangewend, om het voor-oorlogsche regiem te liquideeren en aan de betrekkingen tussdhen de twee buur staten een soliden grondslag te geven, heeft doen mislukken. De verklaringen, welke de nieuwe minis ter van Buitenlandsche Zaken in Nederland onlangs heeft afgelegd, laten edhter ruimte voor de verwadhting, dat alle mogelijkheden om tot overeenstemming te* geraken, nog niet zijn uitgeput. Ik ben het geheel en al met minister Jhr. Beelaerts van Blokland eens. als hij bevestigt, dat beide landen el kaar niet voorbij kunnen gaan, dat het niet 'alleen een wederzijdsch, doch ook een Euro- peesch belang is, dat zij in goede verstand houding leven en als goede buren zich met elkander verstaan. Aan den anderen kant houd ik mij aan deze belangrijke verklaring, dat Nederland niet zal weigeiren in beginsel tegemoet te komen aan de Belgische verlangens op eco nomisch gebied, verlangens, die voortkomen uit de aardrijkskundige positie van België ten opzichte van Nederland. Die! aardrijks kundige ligging zou alleen al voldoende zijn, bm de daadwerkelijke aanspraken van Bel- gie ten opzichte van de maritjelme verbin dingswegen te rechtvaardigen. Dergelijke overwegingen hebben de conferentie van Londen tot leidraad gediend bij de bestu deering van dit vraagstuk, n.l. om aan België goede verbinding met het buitenland te verzekeren en het vrije toegangswegen naar de zee en «den Rijn te verschaffen. Zij heeft er dan ook bij het Verdrag van 1839 voor gezorgd, de verplichtingen, die in dit opzicht op Nederland rusten, vast tel stellen. Maar sommige verlangens, welke in het verdrag neergelegd zijn, hebben discussie uitgelokt en meeningsverschil doch ont staan. De groote ontwikkeling van het verkeer eischt echter gebiedend herhaling dezer oneenigheia te voorkomen, ten einde in de toekomst de goede verhouding tusschen beide landen te verzekeren. De algemeene verkla ringen van den Minister van Buitenlandsche Zaken in Nederland, staan ons niet toe een oordeel uit te spreken over de kwestie of hjj de oplossing van deze groote problemen in hetzelfde licht riet als wjj_ Maar indien men in Holland ten aanzien van de twee voornaamste punten: toegang tot de zee en toegang tot den Rijn, ge neigd is rekening te houden met de be langen, die niet alleen die van België zqn, zullen de minder belangrijke vraagstukken gemakkelijk worden opgelost en zal Ne derland ons evenzeer bereid vinden om in een geest van vriendschappelijke samenwer king, rekening te houden met zgn wettige aanspraken. Om een juist oordeel te vellen over 'de gezindheid van België ten opzichte van Nederland, zouden onze buren goed doen even weinig waarde te hechten aan de activistische manifestaties als aan de roerige uitingen van tegengestelde minderheden, die van geen belang en onverantwoordelijk zijn. Het is waar, dat de openbare meening in België, bij het vernemen van de ver werping van het verdrag, algemeen pqnlijk getroffen was, maar onze gezindheid ten opzichte van Nederland is tot nu toe de zelfde gebleven. Overtuigd van de rechtvaardigheid van zjjn zaak, heeft het Belgische volk beslo ten verwezenlijking te verkrijgen van zijn ge-, wettigde en onafwijsbare aanspraken, terwijl het in zijn betrekkingen tot ztjn Noordelijke buren zal voortgaan met zich te houden aan de edele gedachte, die de Nederlandsche afgevaardigde jhr. Van Swinderen op de Parjjsche conferentie reeds heeft geuit, n.l. om van beide volken meer en meer te maken „understandig souls", rielen, die elk ander begrijpen en die door een goede verhouding en vruchtbare samenwerking hebben bijgedragen aan de versterking van den vrede. Bij het op 's ministers rede volgende debat merkte de heer Herman Vos, afge- gevaardigde van de Frontpartij, op, dat de verwerping van het verdrag blikbaar uit gelokt zou zgn door het feit, dat de Bel gische, regeering nimmer de politieke actie, welke zich na den wapenstilstand in België heeft ontwikkeld en die annexatie van grond gebied beoogde, categorisch heeft ver loochend. Spr. maakte met afkeuring melding van de annexionstiisohe propaganda, die in Nederlandsch Limburg wordt gedreven. Z. i. opent de verwerping van het ver drag de mogelijkheid op nieuwe onderhan delingen met Nederland, thans op betere grondslagen. Minister Vandervelde antwoordde o. m., dat, indien vijandige manifestaties van eenig belang tegen Nederland zouden zijn voor gekomen, de Belgische regeermg zeker energieke maatregelen zou hebben genomen om deze te onderdrukken. De minister besloot met te zeggen, dat een verdrag niet moet geïnspireerd zijn door eenige politieke bijgedachte. Neder land moet echter begrijpen, herhaalde spr., het voor België een levensnoodzakelijkheid is, uitwegen te bezitten naar de zee en naar den Rgn. De reserve-clausules van een ver drag kunnen twee landen niet beletten hand aan hand te gaan. HET ZEVENDE LEERJAAR. Memorie v. Antwoord aan de Eerste Kamer. In zijn M. van A. aan de Eerste Kamer oveT het wetsontwerp tot wijziging van de artikelen 56, 07 en 203 der L.O.-wet 1920 (zevende leerjaar) zet de minister van On derwijs uiteen, dat voor het misnoegen, waaraan door eenige leden uiting is gege ven, dat wederom wijziging van de L.O.-wet 1920 voorgesteld werd, geen voldoende re den bestaat. De minister acht het niet juist een voorstel, dat ten doel heeft meer dan. tot dusver wachtgelders weer in dienet te stellen, bij de maatregelen in te deelen, welke zeer nadeehg zouden zijn voor ons volksonderwijs e>n evenmin kan hij de juist heid inzien van de opvatting, dat dit voor stel achterwege had moeten blijven, omdat er bezuiniging in steekt. Wanneer een ge paste bezuiniging op de uitgaven voor het onderwijs mogelijk is, mag zij, naar de RECLAME. 5618 Met voldoening ziet de huis vrouw terug op het resultaat van den RJnso waschdag. Gewasschen en gestreken gaarl de stapeltjes linnengoed In de kast. Keurig hei der en frisch is alles geworden in een minimum van tijd. Volg ook de Rinso waschmethode i Koop nog heden een pakl EEN PRODUCT DER sunuoht zeep fabrieken rji2-2j minister meent, ndet achterwege worden gelaten. Het in dat v&Tband tegenover el kaar stellen van die uitga/ven voor het on derwijs en die voor de weermacht kan hij niet aanvaarden. Het is betoogt de minister verder thans niet de geschikte tijd om ingrijpen de wijzigingen op het gebied van het lagetr- onderwijs te gaan voorstellen. Voordat dit met kans op succes geschieden kan, moe ten de denkbeelden dienaan ga an do meer bezonken zijn. Het zou nu tot niets anders leiden, dan dat voor de hand liggende ver beteringen. op de lange baan werden ge schoven. De minister waarschuwt voorts tegen een overdreven voorstelling van de lasten, die dit wetsontwerp op de gemeen ten zou leggen. Dat er aanleiding zou bestaan om invoe ring van het zevende leerjaar te doen. sa menvallen met een herziening van. de rege ling der financieele verhouding' tusschen het Rijk en de gemeenten, kan de minister niet inzien. Aangaande de herplaatsing van wachtgelders merkt de minister o.a. nog op, dat het stellen van een leeftijds grens altijd min of meer willekeurig is. Had de regeering de grens van 55 jaar voor gesteld, dan zou er allicht voor gepleit zijn, om die tot 50 jaar te verlagen. Het komt den minister voor, dat de leeftijd van 55 tot 60 jaar op ziohzelf geen reden behoeft te zijn, om daaraan bij voorbaat een algemeen werkende vrijstelling te ver binden. Het is den minister voorts niet duidelijk, dat het noodig zal zijn om van zijnentwege faciliteiten te verleen en bij de uitvoering der wet, in verband mét haar vrij spoedige inwerkingtreding. Blijkt ech ter die noodzakelijkheid, dan zal hij zijn medewerking zeker niet onthouden, OEFENINGSESKADER NAAR HET BUITENLAND. Gistermorgen vertrok van Helder naar de Oostzee met bestemming voor Riga#en Ko penhagen een eskader, bestaande uit de „Hertog Hendrik", de Z-booten 5, 6, 7 en 8 en de O-booten 10 en 11. Het eskader staat onder bevel van schout-bij-nacht Quant De terugkomst is bepaald op 8 Aug. a.s. NED. GRAFISCHE BOND. In de gisteren te Den Haag voortgezette vergadering zijn de aftredende hoofdbe stuursleden, de heeren W. H. Mensink te Utrecht en L. Vermeulen, herkozen en is het hoofdbestuur machtiging verleend om trent een eventueele collectieve arbeids overeenkomst. Het voor9tel-Deventer, betreffende de C. A. O. is na bespreking voor kennisgo* ving aangenomen. Hierna kwam aan de orde de bespreking omtrent het ontwerp-typografen-pensioen-i fonds, dat in beginsel werd aangenomen. Aangedrongen werd dat bij eventueele totstandkoming van het fonds dit in Januari 1928 zal geschieden. Als plaats voor de volgende vergadering werd Utrecht gekozen. BOND VOOR STAATSPENSIONNEERING. Te 's-Gravenhage vergaderde de Bond voor Staatspensionneering gisteren onder voorzitterschap van jhr. De Muralt. In be* handeling kwam een voorstel van 't hoofd-: bestuur om stappen te doen tot verkrijging van een drietal aan hooge eischen beant* woordende bondsliederen. Het voorstel werd zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Voorts werd o.a. goedgekeurd een voorstel Alkmaar, waarbij verzocht wordt, dat het hoofdbestuur zooi veel mogelijk gebruik zal maken van de radio, ter verspreiding van de beginselen van den bond. Voorts is besloten een cora-i missie te benoemen, om te onderzoeken, op welke wijze de sociale wetgeving zou kun* nen worden vereenvoudigd. In de plaats van de aftredende hoofdbe* stuursleden de heeren S. Lezer, H. Limpers en J. de Ruiter, die niet herkiesbaar waren, werden gekozen de heeren A. de Boer te St. Anna-Parochie, U. G. Dorhout te Hoorn en C. v. d. Velden te Rotterdam. Een voor* 8tel-Amsterdam, om pogingen te doen, vak* vereenigingen en andere bonden te bewe* gen, als collectieve leden toe te treden,>zal door het hoofdbestuur in studie worden ge* nomen. Te Berkel-en-Rodenrijs heeft hef lossé personeel, werkzaam aan de Ned, Spoor* wegen, het werk gestaakt. VOOR DONDERDAG 14 JVLL Hilversum (1050 M.). 12 u.: Politieker. 12352 uur: Lunchmuiiek door het trio. D. Groeneveld, viool; A. v. Leeuwen, cello; P. Jochemse, piano. 8.304.30: Uurtje voor wees- en ziekenhuizen. 5.30 7.15: Concert door het A. N. R. 0.-orkeat. Mevr. Sophie BothHaas, zang. Werken van Verdi en Puccini. Egbert Veen, piano, 7.15—7.45: Lezing vanwege het Onder» RECLAME. verzacht en geneest men met Naar 't Engelsch van DOROTHEA GERARD., Door Mr. G. KELLER. Eerste deel. 18&11863. 16) „Ik vind enkele dier portretten aeer mooi en ik kon die theaterwolven en die kinderlijk welgedane moeders evenmin uitstaan als die pilaren en palmboomen, die aan beschilderd blik deden denken. Daarginds naast het raam hangt Stanislas Swigello, de man, die naar Siberië werd verbannen en die daarvan terugkeerde, zooals u zoo vriendelijk was voor mij na te speuren." „O ja, de laatste der Swigello'sl" Een oogenblik stond Katya op het punt hem mede te deelen. dat het niet de laatste der Swigello's was, dat zij zelve heel wat meer had ontdekt, dan hij voor haar had kunnen uitvisschen, maar zij hield zich in. Zij had te veel hekel aan den man om hem deelgenoot van baar ontdekkingen te maken. ^Het moet een wonderbaarlijk- knappe man geweest zijn, vindt u niet? zeide zij in plaats daarvan, naar het portret kijkende. „Wonderbaarlijk!" verklaarde Klobinski, doch hij keek niet naar het portret bij die woorden, doch naar Katya s profiel en den fijnen omtrek van het oor. dat onder het zijdeachtig haar uitkwam, en zijn kleine donkere oogen gloeiden als kooltjes vuur daarbij. „Lieve kind," zeide Malania tot Katya, nadat de bezoeker wa9 vertrokken, „die man is veel verliefder dan je vermoedt. Een dezer dagen komt hij met zijn liefdes verklaring voor den dag, en als je hem de deur wijst, wat zal hij doen? Het is niet wenschelijk een vijand bij de politie te hebben." „Malligheid, matoushka!" antwoordde Katya lachend. „Ik geef toe, dat het een brutaal heer is, maar toch niet brutaal genoeg voor zoo iets. U vergeet zeker, dat ik een goede partij ben, en hij op stuk van zaken niet meer dan een ambtenaartje. Hij kan onmogelijk eenige hoop koesteren. En zelfs als vijand kan hij niet gevaarlijk zijn.met zoo'n lach! Hij kan ons zeker nu en dan van nut zijn en blijkbaar is hij verliefd, maar ik geloof niet, dat zijn ver liefdheid hem tot dwaasheden zal brengen. Malania zuchte eens diep, zij was niet bevredigd. Zij was niet schrander, maar zij koesterde het instinctmatige wantrouwen van eeta beschroomd mensch. Bovendien had zij den steelschen vurigen blik van Klobinski opgemerkt, welke Katya niet had gezien en iets, dat meer van instinct dan van verstand had, zei haar, dat een man, met een dergelijk gevoel vervuld, gevaarlijk zou kunnen worden als hij gedwarsboomd werd. Dergelijken kijk op den toestand heb ben niet altijd de scherpzinnigsten en vindt soms een blinde kip niet 9oms een graantje? HOOFDSTUK V. Wat de winter bracht. „Wat! De post al? Nog nadere telegram men?" vroeg Malania aan Katya, toen deze met een bundeltje couranten de kamer bin nenkwam. Je komt me zeker vertellen, dat het heelemaal een vergissing is, dat Port Arthur zou zijn gevallen? Dat zijn weer die socialisten!" „Het spijt mij, dat het de Japanners zijn en niet de socialisten, matoushka.. Hier vindt u alle bijzonderheden omtrent de over gave als u er belang in stelt." „Belang in stelt? Natuurlijk nietl Wie stelt belang in een bundel leugens? Van wien komt die brief?" „Van Fedor Gregorow". Malania, die zich naar gewoonte aan jam te goed deed, ving ter sluiks een grappig lachje om Katya's lippen op. „Staat er wat belangrijks in?' „Ja, een allerdolst voorstel". Fedor Gregorow was Katya's voogd, een gepensionneerd generaal te Moskou woon achtig, dien zij slechts éénmaal, na den dood haars vaders, had gezien. Door jicht ge plaagd en tamelijk lui van aard had de ge neraal zich zelden om zijn pupil bekom merd. Het thans door hem overgebriefde voorstel, door Katya allerdolst geheeten, be wees intusschen, dat hij zijn plichten niet geheel vergat. Hij deed daarin een huwe lijksplan in optima forma aan de hand, de voorgestelde echtgenoot was de drager van een adelllijken titel en eigenaar van een landgoed, dat niet veel kleiner dan Lubynia was. Gegeven twee jonge lie den, ieder rijker dan noodig is om te kunnen leven, kon men dan beter plan bedenken, dan dat zij hun lot aan elkander paarden ,hun geldzakken bij elkaar voegden en aldus nog meer rijkdom in één hand brachten? „En wat ben je van plan te antwoorden?" vroeg Malania, nadat Katya haar hoofd inhoud van Fedor Gregorows brief had me degedeeld, terwijl zij van verrukking de handen in haar schoot samenklemde, dat al wat op huwelijk betrekking had de vroege re kinderjuffrouw in geestdrift bracht. „Dat ik nog niet van plan ben te trouwen en dat indien ik daar wel aan denk, ik zeker mijn echtgenoot zelve hoop te kiezen". „Maar kun je je nu nog een mooier partij dan deze bedenken?" „Zeker wel. Maar intusschen, zooals ik zei, ik ben niet van plan te trouwen". „Nooit?" vroeg Malania, een weinig ver- bleekend bij het hooren van zoo'n afschu welijke verklaring. „Vermoedelijk nooit, behalve wanneer.." „Behalve wanneer wat?" Katya keek naar buiten naar de lang zaam neerdwarrelende sneeuwvlokken". „Behalve wanneer iets erg ongerijmds mocht gebeuren. Als ik ooit trouw, zal het vermoedelijk niet voor mijn genoegen zijn". „Maar Kaya, mijn snoesje, wat bedoel je daarmede?" Wanhopig als door een panischen schrik bevangen richtte Malania haar bruine oogen naar Katya, als vreesde zij voor haaT verstand. „Men kan toch wel trouwen om zijn ge weten gerust te stellen, niet w&ar? Wan neer men bijvoorbeèld door te trouwen een onrecht hersteld?" Maar nu geraakte Malania, die Katya's gedachten niet kon volgen, dermate over stuur, dat zij geen woord meer kon uitten, maar haar geheele houding en gelaatsuit drukking droegen zulk een vragend karak ter, dat Katya zich haastte er op te laten volgen: „Nu, maakt je maar niet ongerust, ma toushka' Er bestaat niet de geringste kans, dat zoo iets gebeurt, vermoed ik.... Ik ge loot, dat het ophoud met sneeuwen. Als het weer opklaart, ga ik in den namiddag een elederit maken." „Met deze koude?" „Ja, ik wil van Panna Rudkowska de laatste berichten omtrent Stasia hooren." „Altijd die Panna Rudkowska", zeide Malania zuchtend, dat de Poolsche school* juffrouw in onbehoorlijke mate beslag legde op de belangstelling van haar suikerpopje. „Ik begrijp niet, wat je in dat meisje ziet." Toen het in den namiddag opgehouden had te sneeuwen, ging Katya op weg naar Feliksoto. Stasia was op het gunstig oogen- blik naar voren gekomen. Men kon het excentriek, desnoods ongeloofelijk heeten, dat de belangstelling in de vorderingen van het dienstmeisje haar geregeld een praatje deed maken met de schooljuffrouw, maar voor Katya was dit werkelijk een behoefte geworden. Panna Rudkowska was de eenige broze band, die haar aan de Swigello's bond, haar eenige zwakke bron van inlich ting. De inlichtingen waren anders tamelijk 9chaarsch, daar de briefwisseling tusschen Panna Rudkowska en Kazimira Swigello ver van druk was. De ontvangst van de prentbriefkaart was naar behooren bericht en een paar vragen waren gedaan betref fende het landgoed, welke vragen op zeer diplomatieke wijze waren uitgelokt. Het ging moeilijk verder te gaan, zonder Panna Rud- kowska's natuurlijk wantrouwen op te wek ken door haar, zij het ook slechts gedeelte lijk, een blik te geven op Katya's eigen in zichten. {^ordt yeryolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1927 | | pagina 5