De Reis met de Zeepbel
CORRÉSPONDENTIE.
door
AMBER.
Kleine Peter was achter in den tuin aan
het zeepbellen blazen. Hij had er op dien
mooien voorjaarsdag al'heel wat de wijde
wereld ingestuurd, maar die had hij alle
maal hoven het groote weiland achter den
tuin zien barsten, als ze ten minste al niet
eerder door een botsing met één of an
deren tak waren bezweken. Maar nu
was hem dan een bel gelukt, die het al heel
lang uithield. Misschien kwam dat wel,
omdat het zeepsop nu pas goed begon te
worden, want warm, pas gemaakt sop is
nooit veel waard dat had Peter al zoo
dikwijls opgemerkt.
Langzaam steeg de zeepbel al hooger en
hooger, tot zij over den top van den grooten
kastanjeboom wegdreef, de weilanden over.
Peter bleef er lang naar staan kijken en
hij zag zijn mooie bel wel steeds kleiner
worden, maar barsten zag hij haar niet.
Waar zou die wel heelemaal -terechtkomen?
Misschien wel in een ander land, misschien
wel bij wilden, die nog nooit een zeepbel
'hadden gezien en bang zouden w*egloopenl
Wat zou die bel niet heelemaal te zien
krijgen! Peter zou best mee willen reizen,
over landen en zeeën, om dan neer te dalen
op een eiland met wilden, die hem natuur
lijk tot koning zouden uitroepen. Als ze
hem dan later maar niet opaten....
Zou je heusch met een zeepbel durven
meereizen? hoorde hij ineens een krassend
stemmetje vragen.
Peter keek om, maar hij zag niemand.
Hij keek opzij en voor zich uit, maar nog
zag hij niets. Toen werd de vraag herhaald
en merkte Peter, dat het een klein kereltje
was, dat tegen hem sprak, maar half zoo
groot als hij zelf, zoodat hij er overheen
had gekeken. En de grootte of eigenlijk
de kleinheid van het ventje was nog het
merkwaardigste niet: het was pikzwart met
een groenen neus en vuurroode handen.
Peter wist niet, hoe hij het had.
„Zou je heusch met een zeepbel durven
meereizen?" vroeg het manneke nog eens,
met zijn onaangenaam krassend stemmetje.
„Waarom niet?" zei Peter, die eigenlijk
een beetje bang was, maar dat niet wilde
laten merken.
„En zou je het ook graag willen?"
„Ja," antwoordde Peter, terwijl hij be
dacht ,dat een reis met een zeepbel hem in
ieder geval verlossen xzou van het gezel
schap van dat nare zwarte ventje.
„Dus je durft het en je wilt graag?"
Yroeg het mannetje nog eens.
„Ja.... mijnheer," zei Peter.
„Ik heet Amrachiman."
„Ja, mijnheer Amrachiman", herhaalde
Peter toen. fluisterend van opwinding over
het vreemde avontuur en erg nieuwsgierig,
wat er nu gebeuren zou.
„Natuurlijk moet ik je eerst veel kleiner
maken, anders kun je niet met een zeepbel
mee," zei Amrachiman.
Dat begreep Peter ook.
Het kereltje zwaaide even met zijn vuur
roode handjes, mompelde „Parlapoelos,
Partopoelus" en ineens stond Peter in een
groot groen bosch. Ook de stammen der
boomen, die lange, smalle bladeren hadden,
waren groen.
Het duurde een tijdje vóór Peter begreep,
dat hij in het grasveld stond en dat de
sprietjes alleen zoo groot als boomen leken,
omdat hij zelf zoo klein geworden was.
Vóór hem stond een pikzwarte reus met
een groenen neus en groote roode handen.
Dat moest Amrachiman zijn. Het viel Peter
nu pas op, hoe 'n onaangenaam gezicht die
had. Eigenlijk was Peter bang voor hem,
maar hij was een verstandige jongen en hij
besloot, om dat vooral niet te laten mer
ken, nu hij zoo klein en hulpeloos gewor
den was. Dat had hij van zijn vader ge
leerd. „Wie bang is, heeft al verloren," zei
die altijd.
„Wat moet ik pu doen?" vroeg Peter, zoo
flink mogelijk.
„Kom maar mee," zei Amrachiman en hij
pakte hem met een groote roode hand op
en zette hem op het lage tafeltje, waar een
reusachtige witte waschkom stond; het
bakje met zeepsop.
De zwarte toovenaar want zoo iets
moest hij toch wel zijn nam toen de pijp
uit het bakje en maakte met zijn zakdoek
den kop van binnen goed droog.
„Kruip er nu in, steek je arm in de
opening van den steel en houd je vast, tot
ik begin te blazen!"
Dat deed Peter. De pijpekop kwam hem
als een oven ^oo ruim voor en zijn arm
ging makkelijk in den steel. Daar kwam de
pijp in beweging!! Plons! ging de kop het
groene sop in. Peter keek eens om en zag
een-prachtig regenboogvlies achter zich.
Het volgend oogenblik kon hij zich niet
langer vasthouden, maar werd hij tegen
het trillende zecpvlies aan geblazen: Am
rachiman had de pijp aan zijn mond gezet
en was begonnen met de vorming van het
bolronde luchtschip, dat Peter over landen
en zeeën moest voeren.
Het blazen hield nu op, een lichten schok
voelde de jongen nog en toen gaf hij een
kreet van verrukking, want daar zweefde
hij, vrij en blij, in het zonlicht boven den
tuin. Beneden hem blies Amrachiman zijn
zwarte wangen bol, om hem maar hoog te
doen stijgen.
Wat flitste daar voor een zwarte streep
langs hem heen? Het was een doode tak
van den kastanjeboom en toen begreep
Peter ineens hoe roekeloos hij geweest was.
Als zijn broze luchtschip maar even tegen
het kleinste blaadje stootte, was hij ver
loren 1 Maar gelukkig, de toppen van de
hoogste boomen was hij nu veilig voorbij
en nog altijd langzaam stijgend, dreef Peter
over de frisch-groene weilanden, waar geen
kans meer was op noodlottige botsingen.
De jeugdige luchtreiziger kreeg schik in
het geval: de zon schèen zoo mooi en wat
had hij een prachtig uitzicht! Het dorp
lag nu al achter hem, met zijn roode daken
en het grijze kerktorentje. Hij zweefde nu
boven de bosschen en hij snoof eens, of hij
soms de lekkere harslucht van de dennen-
boomen kon ruiken, maar dat ging niet. Hoe
dun het omhulsel van zijn ronde gevan
genis ook was, het sloot hem toeh volkomen
van de buitenwereld af.
Wat waren die wit in de zon glinsterende
hergen in de verte? Zouden dat de duinen
al zijn? Achter de duinen lag de zee, dat
wist hij. Als zijn zeepbel nu eens barstte?
Aan die mogelijkheid had hij warempel nog
heelemaal niet gedacht en toch moest dat
vroeg of laat gebeuren I
Peter lette eens op de kleur van zijn zeep
bel, want zooals jullie weten, is die eerst
blauw-groen, dan rood, geel, en als zij wit
begint te worden, is de bel op het punt
van te-harsten. Tot zijn sohrik zag Peter
dat de dunne, doorzichtige wand van zijn
luchtballon al roodachtig-geel was. Hoe
moest dat afloopen? Hij was nu al bijna
boven de duinen en zag in de verte de zee,
waar hij vlug en recht op aan dreef.
Steeds sneller schenen wde duintoppen
onder hem voorbij te trekken en toen zweef
de hij boven de zee, waarvan het geruisch
tot hem doordrong.
Ineens, terwijl hij het eigenlijk nog heele
maal niet verwachtte, gebeurde het. Het
was als een vuurwerk, als een groote,
vurige, uiteenspattende ster, die hem ver
blindde, ook al omdat het zeepsop van het
uit elkaar gesprongen vliesje in zijn oogen
wa9 gekomen. Daarop kneep hij ze stijf
dicht, maar hij merkte toch wel, dat hij viel,
steeds sneller, tot hij met een plof in zee
neerkwam. Even bleef hij nog op zijn klee-
ren drijven, maar toen voelde hij een groole
golf over zich heen slaan.
Hij begon al te zinken, toen iets, dat wit
en groot was, uit de lucht naar beneden
dook en hem oppakte. Verbaasd deed
Peter zijn oogen weer open en zag, dat een
zeemeeuw hem in haar bek had en in de
richting van het strand vloog. Wat zou er
nu weer met hem gebeuren?
Lang behoefde hij daar niet over na te
denken, want eenige oogenblikken later was
hij al in de duinen met de meeuw, die daar
haar nest had en hem als voedsel aan haar
jongen wilde geven. Blijkbaar had zij hem
voor een eigenaardig soort vischje aange
zien.
„Doe me asjeblieft niets, smeekte Peter,
zoodra de vogel hem op den rand van het
nest had neergelegd, „ik ben door Am
rachiman zoo klein gemaakt, omdat ik.
„Wat?" krijschte de meeuw. „Amrachi-.
man? Dat leelijke zwarte monster met zijn
gToenen neus en zijn afschuwelijke roode
handen, dat vroeger mijn eieren heeft weg
gehaald en opgegeten? Waar heb je dat ge
zien?"
Peter vertelde daarop uitvoerig zijn
avonturen van dien dag en toen vader-
meeuw even later met een werkelijk
vischje in zijn bek kwam aanvliegen, zei
de meeuw die hem uit de zee had gehaald:!
„Ik zal je wel even thuis brengen; ik geloof,
dat ik wel weet uit welk dorp of je komt.
Het lijkt me het best. al9 ik je maar weer
in mijn bek neem en als we in de buurt
zijn, moet je maar tegen mijn snavel tik
ken. dan zet ik je op den grond."
Zoo gebeurde het en de tocht terug ging
nog heel wat vlugger dan de heenreis per
zeepbel. Wat kon die meeuw hard vliegen!
Binnen een paar minuten was het grijze
torentje van het dorp, waaT Peter woonde,
al weer in het zicht Hij tikte eens zachtjes
tegen den vogelsnavel en wees waar zij
heen moesten.'
„Is het daar al?" vroeg de meeuw. „Dat
dacht ik wel."
Maar dat praten was heel onverstandig,
want daarbij had zij natuurlijk haar bek
moeten opendoen en Peter loslaten, zoodat
die voor den tweeden keer dien dag
naar beneden viel.
Nu kunnen meeuwen gelukkig uitstekend
door de lucht vliegende dingen pakken.
Misschien hebben jullie zelf wel eens ge
zien, hoe handig ze 's winters in de stad
stukjes brood weten te vangen, die hun
door menschen op de bruggen worden toe
gegooid.
Nauwelijks had hel heest dan ook gezien,
wat er gebeurd was, of het liet zich pijlsnel
vallen en toen Peter nog maar tien meter
van de aarde was, werd hij voorzichtig door
den vogelbek beelgepakt en even later vei
lig op den grond neergezet.
Maar waarom schudde die brave meeuw^
hem nu ineens zoo door elkaar? Daar be
greep hij niets van.
„Wat is er toch?" vroeg hij.
„Je moet wakker worden, slaapkop," zei
zijn moeder lachend. „We gaan eten."
En toen zag Peter, dat hij achter in den
tuin op het grasveld lag. Het kommetje
met zeepsop en de pijp erin stonden nog
op het tafeltje. Nu herinnerde hij zich ook,
dat hij, om die eene mooie zeepbel na te
kijken, op zijn rug was gaan liggen en in
die houding was hij blijkbaar ingedut. Het
was dus maar een droom geweest, maar in
ieder geval een „fijne" droom, vond Peter.
Leest dit allen. Heerlijk nieuws! Extra
prijzen! Ik mag nu als extraatje vóór de
groote vacantie, in plaats van 4. 14 boeken
evrloten. En daarvan verloot ik natuurlijk
verloten. En daarvan verloot ik natuurlijk
verdienen dat wel. Ik verloot 4 boeken onder
alle grooteren, 4 boeken onder alle kleine
ren en 6 boeken onder alle getrouwen. Veel
kansen dus. En laten nu alsjeblieft de klei
neren ook het werk der kleineren doen, de
kinderen tot 11 jaar mogen niet meer dan 3
coupletten invullen. Ieder wordt nogmaals
vriendelijk verzocht duidelijk te ondertee
kenen, den leeftijd ei* bij te zetten en
tijdig in te zenden. Wie het over de post
zendt, moet dat naar den Haag FredeTik
Hendriklaan 157 doen.
Ik koos weer bij deze gelegenheid dei;
extra prijzen, het soort dat alle kinderen
zoo heel prettig vinden, namelijk het invul
len van klinkers, ieder puntje is 1 letter.
Adri Veltkamp zal je de volgende week
niet vergeten je naam ook onder je brief
te zetten, nu stond die alleen maar op het
couvert. Neen hoor, ik heb geen strafport
behoeven te betalen.
Nico van Wijk je had niet veel te vragen
of te vertellen, schreef je, dus heb ik ook
niet veel te antwoorden. Neen. ik heb de
zonsverduistering niet goed gezien.
Jan en Coba v. d. Born heerlijk voor Jan.
om 14 dagen op de hei te gaan logeeren.
En waar gaa't Coba naar toe in de'vacantie?,
Jan Cats genie* jij zoo van je kleine zus-;
je. O daf is zoo'n aardige leeftijd als ze be
ginnen te babbelen en rond te dribbelen.
Wijntje Haasnoot en Nelly Eikelenboom
ja het heeft Donderdags in Haarlem ook ge
onweerd en veel geregend. Gelukkig is het
nu al beter weer nu ik hier buiten Breda