VOOR DE JEUGD i LEI DSCH DAGBLAD No. 25. Vrijdag 8 Juli •411- 411- TOEVALLIGE ONTDEKKINGEN. Bladvulling. v V. Van Glas en Kikvorschen. Naar het Engelsch van E. M. WATERWORTH. Vrg bewerkt door C. E. de Lille Hogerwaard. Den volgenden dag zeiden wij tegen Oom George, dat het nu weer zijn beurt was, ons eenige tableaux te vertoonen. Oom's antwoord luidde „Dan moeten jullie je den heelen middag rustig houden. Als je mij elk oogenblik wat komt vragen, kan ik niet opschieten fcn ver toon ik veel overeenkomst met één van Minnie's bollen. Je moet n.l. weten, dat toen Minnie nog een klein meisje was, zij de bollen in haar eigen tuintje nooit met rust kon laten. Eiken morgen ging zij kij ken, of ze nog niet uitgekomen waren en ze peuterde er net zoo lang met haar kleine, dikke vingertjes aan, tot ze den ,,neüs" van de bollen beschadigd had en er geen bloemen uit te voorschijn kwamen. Laat mij dus eenige uren met rust en zet jullie je schrap, want ik ben van plan iets te vertoonen, waarvan de oplossing niet dadelijk te raden zal zijn." Toen het gordijn dien avond openging, waren wij allen heel verbaasd, een nage noeg donker tooneel te zien, met uitzondo- rlng v-an een lamp in een tooverlantaam, die haar stralen op een ronde tafel wierp. Het electrisch licht in de kamer was uitge knipt en wij konden niets anders zien dan Oom's gezicht, terwijl hij zich over de ver lichte tafel boog. .„De camera obscura1" riep Karei uit, due op zijn laatsten verjaardag een foto grafietoestel gekregen had en thuis een kast op zolder als „donkere kamer" had mogen inrichten. I„Spreek geen Latijn, jongmensch," zei Oom, „doch luister naar mij. Ik zie een eenzaam plekje aan het strand, hier heel ver vandaan. Als ik naar het Zuiden kijk, ontwaar ik de helBngen fan den berg Kar- mei, waar Elija om reg^n bad. In het Noor den ligt de stad Tyrus, bekend om haar purperen verfstoffen Naar de zee loopt een rivier, die het fijne zand van de heu velen meevoert en dit met dat van het strand vermengt. Het is er heel stil en er klinkt geen ander geluid dan het geklots der woeste golven, want er is storm in aan tocht. Ik zie verder een boot, die landwaarts komt. Het zijn verstandige lieden, die de bemanning van het schip uitmaken, want zij zoeken'n schuilplaats voor den storm. Nu zijn ze aan land gestapt, het schip is veilig geankerd en het volgende, wat hun te doen staat, is te zorgen, dat zij wat te eten krijgen. De Phoenicische kooplieden want zij vormen de bemanning willen een vuur in het zand stoken. Zij verzamelen daartoe een hoeveelheid zeegras, dat in overvloed langs de kust groeit en leggen er eenige steerien om heen. Zij zitten om hét vuur geschaard en eten het voedsel, dat zij gekookt hebben, in de verste verte niet vermoedend, dat zij een ontdekking gedaan hebben, waarvoor de geheele wereld hun dankbaar zal zijn. Wie van jullie kan mij nu de oplossing van dit raadsel zeggen?" Wij gisten va«n allerlei, doch Vader was voor zaken naar hu*s gegaan en Moeder en Tante Marie al wisten zij het misschien wilden ons niets zeggen. Het licht werd nu opgeknipt en het gordijn ging dicht, om een minuut later weer opengetrokken te worden. De ronde tafel was bedekt met allerlei stukken glas, groote en kleine, fijne en grove, terwijl Oom George zelf door een groot stuk glas naar ons keek. „Glas natuurlijk!" riepen wij allemaal uit. „Ja, het is gemakkelijk genoeg, als je het weet, is het niet 1 Maar ik had' jullie vooruit gezegd, het heel moeilijk to zullen naaken. Het zand van de heuvelen, door de rivier aangevoerd en de asch van de verbrande planten vormden een stof, die op den grond bleef liggen, nadat het vuur was uitgedoofd. Het schitterde en liet min of meer het licht door. Zoo bracht het die Phoenicische kooplieden op het denkbeeld glas te maken. En al leek dat eerste glas al heel wei nig op de mooie, doorschijnende substan tie, die wij tegenwoordig glas noemen, het begin was er toch. De volgende tableaux zijn in hoofdzaak voor Karei, die later dokter wil worden en zich nu al interesseert voor de dingen, welke daarmede in verband staan. Er viel niet veel in gereedheid te bren gen, zoodat ons geduld niet lang op do proef werd gesteld. Opnieuw zagen wij hei donker gemaakte tooneel met de verlichte tafel en Oom George, die er met een ern stig gezicht overheen gebogen stond. „Ik werp een blik in het laboratorium van een geleerde, die meer dan honderd jaar geleden leefde. Hij is professor in de anatomie aan de Universiteit te Bolog na, een stad ia het noorden van Italië, maar ik kan je zijn naam nu nog niet noe men, want dan zou je het dadelijk taden. Hij is bezig mei; allerlei électrische proe- vén. Dc deur gaat open en zijn vrouw binren. Zii he-rit een zeer zwakke gezond heid en kan haar man niet veel helpen, doch zij weet, dat haar aanwezigheid in zijn laboratorium alleen reeds hem aange naam is. Daarom komt zij cr dikwijls, ech ter niet vermoedende, dat haar wankelende gezondheid aanleiding zou geven tot een zeer gewichtige ontdekking. Mevrouw Zoo-en-Zoo komt dus in het laboratorium niet een schotel kikvorschen in de hand De dokter heeft haar n.l. het eten van kikvorschen voorgeschreven Dal klinkt rui et erg aanlokkend, is het wel 1 En de dame in kwestie scheen er ook niet gretig in te bijten, want do schotel kikvor schen bleef een tijdlang onaangeroerd op tafel .staan, vlak bij dc electrisch geladen machine. Het gebeurde heel toevallig, dat één der leerlingen van den professor een kikvorseh aanraakte met de punt van het mes, dat hij gebruikte Tot zijn groote verbazing en schrik begon nu het dier, dat toch mors dood geleken had, te bewegen. De professors vrouw slaakte een kreet van ontsteltenis ea maakte haar echtgenoot opmerkzaam op hetgeen er gebeurde. Deze herhaalde hetgeen de leerling gedaan had met alle kikvox-sechen en verkreeg steeds hetzelfde resultaat. Plotseling werd het hem duidelijk, dat de zwakke gezondheid van zijn vrouw hem een nieuwe behande lingsmethode aangewezen had. Weten jui'ie nu, hoe deze heet t" „Electriciteit!" antwoordde ik, maxir dat was toch niet heelemaal goed. „Zegt u ons eens den naam van den pro fessor", zei Jaap, na eenige malen ver keerd geraden te hebben, maar vóór Uoin George nog kou antwoorden, was Karei op gesprongen en riep opgewonden uit: „Ik weet het, Ooml Galvanismel Maar ik weee niet", hoe de professor heette." „Galvani was zijn naam en deze werd aan zijn ontdekking geschonken." „Hoe grappig!" ze: KareL „Als ik voei! dokter ga studeeren, zal ik altijd aan dien schotel met springende kikvorschen moe ten denken. Was dit het laatste tableau voor vanavond, Oom „Ja, jongen, het laatste voor vanavond en voor den eersten tijd, want morgen gaan jullie immers weer naar huis. Ik hoop, dat jujlie de verschillende tableaux goed ont houden en je logeerpartij bij ona niet ver geten zult. „O nee, Oom, dat zullen we zeker niet!" riepen wij allen als iü koor uit. „Eigenlijk hebben we die gezellige avon den voor het grootste deel aan den sneeuw storm te danken," zei Minnie. „Het is zoo leuk, op die manier wat te leeren „Je onthoudt het, geloof ik, veel beter,"- zei Oom George, „als je alles zoo aan schouwelijk ziet voorgesteld. Schoolge leerdheid is goed en wel, maar wanneer je wat dieper kunt gaan en den oorsprong der dingen, die je dagelijks om je heen ziet, kunt opsporen, leert het je bescheiden fcö zijn. Iemand heeft eens gezegd, dat ieder mensch, vóór hij stierf, een boek geschre ven, een boom geplant of een uitvinding gedaan moest hebben. Ik ben benieuwd, hoeveel van jullie, als wij weer bij elkaar komen, één v.\d de2e drie dingen gedaan zal hebben." „Ik wacht er geen oogenblik mee", zei Jaap, terwijl hij door de tuindeur ver dween. Toen wij de trap opgingen om naar bed te gaan, kwam hij weer binnen. „Ik heb het al gedaan, Oom!" riep hij uit. „Ik heb een eikel van verleden jaar midden in het grasveld geplant!" Den volgenden dag namen wij afscheid van elkaar. „Tot ziens!" riepen wij. We hoopten, dat 't niet lang zou duren vóór het gastvrije huig van Oom George en Tante Marie ons allen opnieuw vereenigen Overpeinzing van een mms. „Alles heeft zijn nut in 't leven." Ja, de menschen zeggen dat, Maar ik kan toch heusch niet inzien 't Nuttige van hond of katl C. d. L. H,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1927 | | pagina 15